| |
| |
| |
Interview
David Roelofs & Deborah van Steen
‘Mijn oren horen dingen die mijn ogen niet zien’
Interview met Rebekka de Wit
Foto: Alexander Daems
Voor dit nummer interviewden Vooys-redacteuren David Roelofs en Deborah van Steen theatermaker en schrijver Rebekka de Wit. U heeft wellicht eerder kennis met haar gemaakt in het theater of thuis achter de computer scrollend door De Correspondent. Haar afstudeervoorstelling Hoe dit het verhaal werd speelde ze op het Theater Aan Zee in Oostende, met haar voorstelling Stel je voor, ik zoek een staat won zij de SABAM schrijfprijs en de voorstelling Heimat werd in Vlaanderen geselecteerd voor Circuit X. Tevens publiceerde zij in DW B en Das Magazin nadat ze in 2010 de voorronde Write Now! Antwerpen won. Als bekroning op haar schrijverswerk kwam haar roman We komen nog één wonder tekort in april 2017 uit. Na haar studie woordkunst mag Rebekka de Wit zich dan ook theatermaker én prozaschrijver noemen. Hoewel ze zichzelf ‘best een mager aanbod’ vindt en worstelt met haar ‘ik’ en ‘ego’, werden haar roman, theaterstukken en columns positief ontvangen. Ze stelt dat schrijven als een natuurlijke reactie op de wereld voelt. Een gesprek met een zelfverklaarde taalactivist.
| |
| |
| |
Voordat je bekend werd als schrijver en theatermaker heb je in Antwerpen woordkunst gestudeerd. Wat heeft die opleiding je gebracht?
In Vlaanderen is woordkunst een onderdeel van de toneelschool. De opleiding komt voort uit de traditie van voordracht. Op een gegeven moment werd woordkunst een aparte opleiding naast kleinkunst en toneel, waarbij het lange tijd een redelijk suf imago had. Toen heeft Lucas Vandervorst, de artistiek leider van theatergezelschap De Tijd en hoofddocent podium bij de opleiding woordkunst, de inhoud omgegooid. Hij introduceerde daarbij een geheel nieuwe manier van performen op een podium.
Het belangrijkste dat je in de opleiding meekrijgt is een speciale taalgevoeligheid. Je leert verhalen vertellen voor verschillende platformen, zoals journalistiek of podiumkunst. De groep studenten is daardoor ook divers: van flitsende radiotypes tot in zichzelf gekeerde jonge dichters. Het liefst willen ze binnen de opleiding dat alle richtingen elkaar beïnvloeden, dat studenten multimediale voorstellingen maken en nieuwe vormen zoeken.
| |
Heb je het gevoel dat jij dat doet in je werk?
Ja, in mijn afstudeerproject heb ik mij bijvoorbeeld beziggehouden met de mediatisering van de wereld en de manier waarop de wereld gepresenteerd wordt. In die tijd dacht ik veel na over mijn positie ten opzichte van verschillende media. Tijdens mijn opleiding moest ik mij namelijk in verschillende media uitdrukken: op een podium, in journalistieke media en in tekst. Ik bemerkte dat ik geen aansluiting vond bij het journalistieke medium. Ik had moeite om in dat format te passen en begon na te denken over waar dat vandaan kwam.
| |
Denk je dat je nu wel een plek hebt gevonden als schrijver ofwel theatermaker? Maak je een onderscheid in deze rollen?
Ik voel me niet meer schrijver dan theatermaker. Maar ik moet zeggen dat ik mij in beide werelden een vreemde eend in de bijt voel. In de theaterwereld en in de schrijverswereld. In de theaterwereld ben ik een schrijver en in de schrijverswereld ben ik een theatermaker die schrijft. Ik weet niet zo goed hoe het komt dat ik me aan geen van beide volledig committeer, maar ik vind het prima. Het maken van een theaterstuk is voor mij net zo goed een vorm van publiceren als het schrijven van een essay of roman. In alles wat ik schrijf gaat het voor mij om de magische en vormende kracht van taal. Het schrijven van een tekst en het performen daarvan hebben elkaar hierbij nodig. Ik heb me altijd afgevraagd waarom ik eigenlijk voorstellingen maak. Schrijven an sich voelt namelijk als een veel natuurlijkere reactie op de wereld dan ook nog dat podium erbij. Maar toch kan het een niet zonder het ander. Ik merk dat ik mijn teksten altijd hardop lees als ik iets geschreven heb. Ik heb klank nodig. Mijn oren horen dan dingen die mijn ogen niet zien.
| |
Betekent dit dat je je anders uitdrukt afhankelijk van het medium?
Ik houd hier wel rekening mee omdat ik denk dat theater dwingender is in zijn
| |
| |
betekenis en tekst op papier meer complexiteit verdraagt. Tijdens mijn eerste voorstelling kwam ik op een gegeven moment het podium op in een bananenpak. Ik droeg dat pak als afleiding van de woorden die ik sprak. Zonder dat pak voelde het alsof alles wat ik zei een verkondiging van waarheid was, maar met het dragen van het pak kon ik alles een beetje relativeren. Deze onzekerheid en twijfel heb ik de laatste tijd niet meer, maar ik denk wel nog steeds na over de manier waarop taal in een fysieke context betekenis krijgt.
‘We zijn als mens nu eenmaal afhankelijk, of we dat nu leuk vinden of niet.’
Ik geloof daarbij dat taal sterk verbonden is met de omgeving waarin men opgroeit en op deze manier bestaat taal, symbolisch gezien, alleen in dialect. Daarmee bedoel ik dat een woord voor een individu betekenis krijgt op basis van anekdotes. Deze anekdotes zijn verbonden met de manier waarop die persoon een woord gebruikt. Zo spreekt iedereen, via zijn eigen biografie, zijn eigen idiolect. Ik ben ook van mening dat mensen elkaar besmetten en veroorzaken door de manier waarop zij hun taal hanteren. Het woord ‘besmetten’ heeft voor mij zowel een positieve als een negatieve lading, het houdt verband met de manier waarop de mens in elkaar zit.
| |
Hoe zitten wij dan in elkaar volgens jou?
Ik denk dat de mens ten diepste een relationeel wezen is, wat impliceert dat een individu slechts kan bestaan bij de gratie van verbinding. Een individu ontwikkelt zich pas door contact met andere individuen. Ik voel dat ik extreem gevormd ben door de dingen die mensen tegen mij gezegd hebben, dus het kan bijna niet anders dan dat dat omgekeerd ook zo is. Ik heb ook het idee dat er best veel taalverwarring vermeden kan worden wanneer dingen uitgesproken worden. Tegelijkertijd is die taalverwarring ook mooi dus daarom ben ik blij dat er teksten bestaan om gelezen te worden.
Waar taalverwarring op papier juist kan zorgen voor de schoonheid van een tekst, daar kan het binnen het theater een obstakel zijn. Dat heeft enerzijds met interpunctie en grammatica te maken en anderzijds met de stilte die je als lezer ervaart. Die stilte is het mooie aan lezen. Voor sommige dingen heb je stilte nodig om ze te snappen. In die zin is theater dwingender in zijn betekenis. Je kunt de complexiteit van de teksten als toeschouwer niet op dezelfde manier verdragen als bij het lezen van een boek.
| |
Bevatten jouw teksten een boodschap die je aan het publiek wilt meegeven? Zo ja, is dit dan anders bij voordracht?
Nou, de laatste voorstelling die ik heb gemaakt ging over een soort strijd tegen cynisme, oneliners en de mens-wil-nu-eenmaal-altijd-meer-achtige dingen. Na afloop van die voorstelling dacht ik: ik wil geen wereldverbeteraar zijn, maar waarom zou ik anders een podium nemen? Het is juist doordat ik mij verantwoordelijk voel om dit te bespreken dat ik een podium neem. Dus, heb ik een boodschap? Misschien wel, maar niet zo makkelijk toepasbaar. Ik wil niet dat mensen per se lid worden van een
| |
| |
organisatie als het Wereld Natuur Fonds. Ik vind het jammer dat engagement vaak vrij eng wordt geïnterpreteerd. Ik richt mij echt op de taal en ik kan me voorstellen dat het moeilijk is voor mensen om te snappen dat je een taalactivist kunt zijn; dat je met taal dingen teweeg probeert te brengen. Dat voldoet niet aan de norm van wat stereotiep activisme behelst. Mensen vinden dat praten niet gelijkwaardig is aan andere vormen van activisme of denken ‘ja, ja, we kunnen wel praten maar wanneer gaan we dan naar de fabriek om alle muizen te bevrijden van de dierproeverij?’ Dus in die zin heb ik niet het idee dat je na mijn voorstellingen meteen weet van welke club je lid moet worden, maar ik hoop wel dat mijn taalactivisme ertoe bijdraagt dat mensen zich bewust worden van bepaalde fenomenen.
Neem bijvoorbeeld de afhankelijkheidsverklaring die ik voor De Correspondent schreef. Het woord afhankelijk wordt doorgaans geassocieerd met iets zwaks en onaantrekkelijks, iets lelijks bijna. Bij onafhankelijkheid zien we juist iets sterks en aantrekkelijks. En dat is best gek, we denken dat we in een taboeloze samenleving leven, maar eigenlijk durven mensen niet echt over afhankelijkheid te praten. Als mensen afhankelijk zijn van zorg of iets dergelijks dan hangt daar een bepaalde schaamte omheen, omdat onafhankelijkheid zo de bedoeling is.
Iedereen is bezig met het grote zelfverwerkelijkingsproject om een onafhankelijke vrouw of man te worden. Ik denk dat taal en beelden daarin een belangrijke rol spelen. Bijna alle taal om ons heen, bijvoorbeeld de taal die gebruikt wordt in reclames, is heel gericht. We kennen een specifiek vocabulaire dat gaat over onafhankelijkheid. De beelden die wij hebben bij afhankelijkheid zijn denk ik een goede graadmeter voor de manier waarop we afhankelijkheid beoordelen. Bij bepaalde woorden krijg je direct associaties. Ik denk bij afhankelijkheid aan de film Trainspotting, dus eigenlijk aan heroïneverslaving en psychiatrische problemen. Maar ook aan een soort ‘protocol’ voor emancipatie dat zegt dat je jezelf onafhankelijk moet maken. Dat is belangrijk - ik ben geen tegenstander van onafhankelijkheid - maar ik denk dat afhankelijkheid en onafhankelijkheid meer met elkaar in evenwicht gebracht moeten worden. Ik denk dat we een heel groot maatschappelijk probleem hebben als afhankelijkheid geen kernmentaliteit wordt in de manier waarop we ons tot elkaar verhouden. We hebben meer beelden nodig om die afhankelijkheid positief te ervaren. We zijn als mens nu eenmaal afhankelijk, of we dat nu leuk vinden of niet, en we moeten een manier vinden om ons met die afhankelijkheid te verzoenen.
Een bepaalde generatie begint echt te steigeren bij het woord afhankelijkheid. Het is fascinerend om te merken hoe taal dit veroorzaakt. Ik probeer in mijn afhankelijkheidsverklaring die taal op een andere manier te gebruiken en nieuwe positieve beelden te geven aan afhankelijkheid. Het is belangrijk dat afhankelijkheid ook sexy wordt, want aantrekkelijkheid relateren we nu vaak aan onafhankelijkheid.
| |
Het aantrekkelijk maken van afhankelijkheid lijkt een voorbeeld van je taalactivisme. Wat is dan vooral de inzet van dat taalactivisme?
Ik zie het als mijn taak om in mijn teksten de complexe realiteit bloot te leggen. Dit
| |
| |
heeft inderdaad te maken met mijn uitleg over het woord afhankelijkheid. Het gebruik van dit woord is naar mijn mening een begrijpelijk fenomeen.
Ik geloof erg in de scheppende en vormende kracht van taal bij het bespreken van dergelijke fenomenen. Doordat de taal zo nauw met de werkelijkheid verbonden is, ben ik op dit moment misschien wel veel meer geïnteresseerd in taal an sich dan in verhalen. Ik zou bijvoorbeeld graag een avond aan het woord ‘verbeelding’ wijden. Grammaticaal wordt het woord verbeelding zo gebruikt dat het iets is wat je kunt hebben of niet, alsof het iets is wat losstaat van de werkelijkheid. Neem bijvoorbeeld Småland in de IKEA. Dat fungeert als een onechte wereld waar men kan vertoeven terwijl andere mensen bezig zijn om in de echte wereld (in dit geval de IKEA zelf) keukenbenodigdheden bij elkaar te sprokkelen. Het gaat mij erom dat er binnen die echte wereld, waar men bezig is een snijplank te kopen, ook sprake is van verbeelding. De associatie met fantasie is dus niet altijd op zijn plaats. Ik denk dat alles afhangt van onze verbeelding. Verbeelding gaat vooraf aan de werkelijkheid. Dit interview moest iemand zich ook verbeelden voordat het werkelijkheid kon worden, net als politieke systemen en geld. Allemaal verbeelding. Verbeelding is dus níet niet-echt. Je hebt bij alles verbeelding nodig voordat het wezenlijk wordt.
| |
Ben je in je theaterteksten veel bezig met echtheid?
Ik denk het wel. Ik worstel er ook mee dat ik mijn rol in de wereld niet helemaal begrijp, dat zorgt voor eenzaamheid. Ik probeer met mijn voorstellingen ook een dergelijke eenzaamheid te bevechten en dat voelt echt.
| |
In een essay over de stad Antwerpen schrijf je: ‘misschien moet je als je wilt leven in het hier en nu, tussen belofte en spijt achteraf, wel de moed hebben om niemand te zijn’, is dit dan dé manier om de eenzaamheid te bevechten?
Ja, dat is iets waar ik zelf nog niet helemaal over uit ben, want eenzaamheid suggereert wel een iemand. Ik las het boek van Michael Puett, een professor Chinese geschiedenis en filosofie aan Harvard, en hij bemerkte bij de mensen aan wie hij lesgaf een complex collectief gevoel van onwetendheid. Dit wordt waarschijnlijk veroorzaakt doordat men tegenwoordig opgroeit in een postpolitiek tijdperk: de wereld is op verscheidene manieren in kaart gebracht en men heeft verschillende systemen geprobeerd. Hierbij leek marktkapitalisme het beste te werken, maar toch klopt er iets niet.
In de moderne wereld hebben mensen, denkt Puett, vaak het idee dat je moet luisteren naar je innerlijke zelf waarbij alles uiteindelijk goed komt als je dit kompas volgt. Hij zei dat er een discussie aan de gang was tussen filosofen in het oude China. Deze discussie ging over de vraag of er vanbinnen wel zo'n kompas lag. De conclusie was van niet: we bestaan alleen maar in relatie tot anderen. Ondanks dat ik denk dat de mens van nature relationeel is, vond ik het idee dat er helemaal niets van binnen is, geen zelf, zo onwaarschijnlijk. Als dat zo zou zijn dan moet men bijna een nieuwe grammatica gaan ontwerpen.
Door dit boek van Puett realiseerde ik me hoe diepgeworteld het idee is dat wij
| |
| |
iemand van binnen hebben, een soort authentiek zelf waar we naar luisteren. Ik was er best van in de war, omdat ik dacht: volgens mij voel ik wel iemand van binnen. Nu ben ik een boek over boeddhisme aan het lezen en in het Sanskriet, de taal van het boeddhisme, heb je vijf woorden voor zelf. Hiervan zijn er vier illusoir, dit wordt ego genoemd, en is er één echt zelf. Stel dat het Sanskriet gelijk zou hebben en er zijn vijf zelven, dan lijkt het me te gek, en dat komt terug op die niemand denk ik, als ik goed zou worden in het differentiëren van die vijf zelven. Ik denk dat je dan wel luchtiger door het leven gaat. Het is dan als het ware alsof je vier rotkinderen op de achterbank hebt, die weliswaar deel van jezelf zijn, maar waarvan je gewoon weet ‘oh, dat is een eikel die toch altijd snoep wil, dus daar moet ik me niets van aantrekken, want ik zit aan het stuur’. Ik hoop dat het iets is wat je kunt voelen op een gegeven moment, los van intuïtie. Volgens mij is intuïtie namelijk een onbewust geworden herinnering. De ervaring leert mij dat intuïtie niet loepzuiver is, dus het lijkt me fijn als je goed kunt aanvoelen van jezelf wat ego is en wat niet en welke gevechten je dus moet aangaan. Ik weet niet wat exact de methode hiertoe is, maar het schrijven dient voor mij als praktijk om hier mee bezig te zijn.
| |
De reacties op je theatervoorstellingen en je roman We komen nog één wonder tekort zijn positief. Welk volgend project staat je lezers- en theaterpubliek binnenkort te wachten?
Ik ben nu bezig met de voorstelling Tenzij je een beter plan hebt in samenwerking met Frascati, een theaterproductiehuis met een eigen podium. Het is een voorstelling die ik samen met Anoek Nuyens maak en die vanaf 22 september te zien is. Anoek is iemand die vrij activistisch is ingesteld. Door mijn samenwerking met haar heb ik gemerkt dat mijn eigen activisme een taalactivisme is.
In het verlengde hiervan organiseer ik sinds kort met mijn theatergezelschap elke eerste maandag van de maand een avond rondom een woord waarvan ik vind dat dat het verkeerd gebruikt wordt. Het eerste woord was ‘naïef’, daar heb ik uiteindelijk een essay voor De Correspondent over geschreven. Ik kan ontzettend kwaad worden over de manier waarop dat gebruikt wordt. Ik voel dat dat blijft, die kwaadheid daarover. Ik merk dat het woord naïef vaak een middel is om mensen te diskwalificeren, uit te sluiten van een gesprek. Voor mij suggereert het gebruik van het woord naïef dat jij weet hoe de wereld werkt en de ander niet. Als je mensen naïef noemt dan ga je voor god spelen. Dus het heeft te maken met een gebrek aan nederigheid ten aanzien van de wereld waarin we leven. En die nederigheid hangt samen met het idee dat je er rekenschap van moet geven dat je gewoon heel veel dingen niet weet. Daarom vind ik het woord naïef een kwalijk diskwalificatiemiddel, ik denk dat de wereld kapot gaat aan mensen die denken dat ze weten hoe de wereld werkt. Sinds ik mij kan herinneren ben ik echt verdrietig over hoe de wereld in elkaar zit. Mijn hoop komt daarom voort uit wanhoop en niet uit een gebrek aan kennis over de wereld.
|
|