stereotype beeldvorming omtrent het ‘Spaanse karakter’, die bekend werd als de Zwarte Legende. Maar hoe dachten de Spanjaarden over hun opponenten, onze voorouders? Enkele jaren geleden verrichtte Marijke Meijer Drees al een verkennend onderzoek naar die vraag in het kader van het fameuze ijkpuntenproject. Maar haar resultaten werden beperkt door het feit dat zij de Spaanse taal niet machtig was. Het is daarom verheugend dat de Spaanse onderzoekster Yolanda Rodríguez Pérez door het onderzoeksinstituut voor Geschiedenis en Cultuur (OGC) in staat werd gesteld om deze kwestie nu eens grondig uit te zoeken. Het is een compliment waard dat zij van haar bevindingen in vlekkeloos Nederlands verslag doet.
Voor het onderzoek zijn twee soorten bronnen gebruikt: historische kronieken, waarin gedetailleerd verslag wordt gedaan van het verloop van de Opstand, en literaire teksten, overwegend toneelwerken, die gesitueerd zijn in de Lage Landen of anderszins naar de gebeurtenissen daar verwijzen. Hoe oordelen de auteurs over de bewoners van de Lage Landen en hun conflict met de Spaanse kroon? Aanvankelijk, dat wil zeggen voor het uitbreken van de Opstand in het midden van de zestiende eeuw, hadden de Spanjaarden geen scherp omlijnd beeld van de noorderlingen. Dat is logisch want ze hadden weinig met elkaar te maken; de innige band was het gevolg van een dynastiek toeval en pas recent tot stand gekomen. Dus koesterden de Spaanse auteurs de bekende clichés: Hollanders waren zachtaardig en vreedzaam, maar ook goedgelovige ketters en soms bot in hun omgangsvormen. Tijdens de tweede helft van de zestiende eeuw veranderde dit beeld sterk, zoals al evenzeer te verwachten viel. Er ontstond een uitgesproken vijandbeeld, waarin de bewoners van de Lage Landen doorgaans over een kam werden geschoren en allerhande negatieve kenmerken kregen toegeschreven. De Nederlandse adel moest het in het bijzonder ontgelden; edelen, Oranje voorop, werden afgeschilderd als bezield door een anti-Spaanse gezindheid en een ambitie om zelf in de Lage Landen de dienst uit te maken. De bevolking had zich door deze drijvers zand in de ogen laten strooien. Spaanse soldaten werden in dezelfde teksten afgeschilderd als dapper, superieur in de strijd en loyaal aan de koning en het katholieke geloof.
Tijdens het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) verstomde veel van de Spaanse kritiek op de Hollandse rebellen. Voor het eerst werd systematisch onderscheid gemaakt tussen de bewoners van de koningsgetrouwe gewesten, die als Flandes werden aangeduid, en de opstandige gewesten, Holandés. Maar vooral opvallend was een toegenomen aandacht voor de eigen, Spaanse identiteit, meer bijzonder de eer van het Spaanse rijk. Vele auteurs vroegen zich af of deze eer had geleden onder het vergelijk met de rebellen. Na de hervatting van de vijandelijkheden nam vanzelfsprekend de kritiek op de Hollanders weer toe. Hen werd onder andere voor de voeten geworpen, dat ze allerlei wreedheden tegen de indianen in Amerika hebben begaan. Ook de hebzucht van de Hollanders was een dankbaar onderwerp. Tegelijkertijd zagen Spaanse toneelauteurs nog mogelijkheden voor een vergelijk, zij het op Spaanse termen. In heel wat toneelstukken uit deze periode worden Nederlandse meisjes verliefd op Spaanse soldaten, aan wie zij zich uiteindelijk onderwerpen. Hier ontmoetten concepten van eer en gender elkaar in een ook politiek wenselijke uitkomst. Helaas liep het anders. In 1648 sloten beide partijen een vredestraktaat. Dat luidde het einde in van de Spaanse belangstelling voor de Hollanders. In hun plaats traden steeds meer de Engelsen en vooral de Fransen op de voorgrond.
De veranderingen in het beeld van de Hollanders zijn door Yolanda Rodríguez Pérez zorgvuldig en met gevoel voor de historische omstandigheden in kaart gebracht. De Tachtigjarige Oorlog in Spaanse ogen is helder gestructureerd en zeer toegankelijk geschreven. Mijn bedenkingen richten zich daarom niet zozeer tegen wat er in staat, als tegen datgene wat er juist niet in staat. Methodisch knoopt het onderzoek van Rodríguez Pérez aan bij de imagologie, een tak van wetenschap die moeilijk los te zien valt van hedendaagse obsessies rond beeldvorming en de media. Het is misschien ook daaruit te verklaren dat de schrijfster opvallend weinig moeite heeft gedaan om haar teksten in een bredere context te situeren. Slechts terloops komen we te weten dat sommige kroniekschrijvers in de Lage Landen waren geweest en een deel van de feiten die zij beschreven met eigen ogen hadden kunnen observeren. Voor de meeste toneelschrijvers lijkt dit dan weer niet te gelden. Het is allicht typerend dat zij hun Nederlandse karakters namen meegeven als Rosela, Aynora, Arcila en Ircana, die op geen enkele wijze te verbinden zijn met bestaande namen uit deze streken. Van een verschil tussen calvinisten en lutheranen lijken de meeste Spaanse auteurs zich niet bewust te zijn. Ook zou men willen weten voor welk publiek deze teksten werden geschreven. Wie gingen in Spanje naar het toneel: alleen het hof en de adel, of bereikten deze stukken een ‘breed publiek’? En werden de kronieken vooral voor een per definitie klein, boekenkopend publiek geproduceerd, of konden ze in goedkope edities een grotere oplage bereiken? Werden ze wel eens herdrukt? Het zijn misschien vragen die een historicus zich eerder stelt dan een literatuurhistorica. Toch hadden deze vragen een interessant licht kunne werpen op de vraag bij welke Spanjaarden die kritische beelden van de Lage Landen en hun bewoners terecht kwamen.
Ook binnen de traditie van de intertekstualiteit die door Rodríguez Pérez wordt beoefend, was het misschien mogelijk geweest wat meer zicht te krijgen op de ontwikkeling van de verschillende elementen in het clichébeeld dat in Spanje van de Nederlanden bestond - en omgekeerd. Het voorbeeld van het gebruik van een zestiende-eeuwse Spaanse aan-