Vooys. Jaargang 1
(1982-1983)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
Een kleine vondst in de
| |
[pagina 4]
| |
den?’ Toen antwoordde de schutter, dat de boog dan zou verslappen en onbruikbaar zou worden. ‘Kijk’, zei Johannes, ‘zo is het ook met de menselijke geest’. Blijkbaar wil de auteur van de Dyalogus de stelling verdedigen dat men, ook als men zich met ernstige zaken bezighoudt, behoefte heeft aan ontspanning. Toegepast op zijn werk wordt vermoedelijk bedoeld, dat serieuze zaken in luchtige vorm kunnen worden gepresenteerd. Maar het geheel van zijn betoog is hier niet bijster helder. Daar komt bij, dat hij zich ter ondersteuning van zijn betoog op deze plaats beroept op uitspraken van Aristoteles en Ambrosius van Milaan. De woorden van de laatste vallen echter wel zeer uit de toon: ‘Dat sellen wi wachten ende voerhoeden in alsulken genoechliken woorden ende werken, dat, als wi dat hert wat verlichten willen, dat wi ons selven niet alheel uut en storten ende also dat goede opset der doechden niet en verliesen’. Hoe kan een waarschuwing om je niet té veel over te geven aan plezier een ondersteunend argument zijn in een redenering die juist de vooroordelen van een luchtige toon propageert? Een zekere incoherentie is hier zeker aanwezig. Nu heeft de auteur eerder in de tekst verwezen naar ‘die heylighe leerraer Sinte Thomas van Aquinen’, de beroemde dertiende-eeuwse theoloog. In de Latijnse tekst van de Dyalogus wordt de vindplaats bij Thomas opgegeven. Het gaat om Quaestio 168 van het tweede stuk van het tweede deel van de Summa theologiae.Ga naar eind4) Die vraag 168 (‘De modestia in exterioribus corporis motibus’) gaat, zoals de titel aangeeft, over ingetogenheid in uiterlijke gedragingen. De Engelse vertaler in de door ons gebruikte uitgave geeft de titel kort en krachtig weer met de woorden ‘good manners’. In het tweede artikel van deze vraag - ‘of er enigerlei deugd gelegen kan zijn in spel’ - vinden wij... én het exempel (compleet met verwijzing naar Cassianus!), én de uitspraak van Aristoteles én het citaat van Ambrosius, maar in een heel andere context en niet aaneensluitend. Tussen de wijsheden van Aristoteles en Ambrosius vinden we in de Summa nog een andere waarschuwino: pas op dat je je vertier niet zoekt in het onfatsoenlijke of schadelijke. En een laatste waarschuwing luidt: de omstandigheden waarin we ons overgeven aan het spel moeten de juiste zijn. Die twee ontleent Thomas aan Cicero.Ga naar eind5) Wat heeft de schrijver van de Dyalogue dus gedaan? Geleend bij Thomas: het hele tweede gedeelte van zijn proloog is vrijwel woordelijk terug te vinden bij de grote dominicaan. Hij zegt dat niet openlijk, maar hij houdt het ook niet zorgvuldig verborgen. Hij heeft noch Cassianus, noch Aristo- | |
[pagina 5]
| |
teles of Ambrosius op tafel gehad, maar wel de Summa. Dat is een verrassing voor de onderzoeker. Doch het aardigste is dit: het gebrek aan samenhang in de proloog wordt duidelijk als men ziet hoe dat gebeurd is. De tekst van de Aquinaat is uit het verband getrokken en er worden stukjes uit het aaneengesloten betoog weggelaten. Het was ook allemaal niet zo belangrijk. Hij verdedigt zijn werkwijze, en bovendien - het laatste doel was de eeuwige zaligheid. De argumentatie moge wat scheef lopen, als de lezers maar bereikt worden. En voor de onderzoeker is er ook nog iets blijven liggen.
Sanne Terlouw Fons van Buuren |
|