Voortgang. Jaargang 28
(2010)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| ||||||||||||||||||
[Voortgang. Jaargang 28]Betekenis: de sturende kracht van woordvormingGa naar voetnoot*
| ||||||||||||||||||
1. Van woorden krijg je nooit genoegHoe lastig we het zouden hebben zonder woorden, heeft Gerard Reve in het volgende citaat treffend beschreven: Schilderen bijvoorbeeld is veel moeilijker dan schrijven. Ik schrijf boom, vier letters, maar een schilder is er dagen en dagen mee bezig, met al die blaadjes, en ook swinters toch altijd nog die bast en al die takken, naakt of niet. Boom is een prototypisch woord omdat je ermee kunt noemen. Dankzij het woord boom kan je makkelijk over bomen schrijven of spreken, veel makkelijker dan wanneer je een boom zou moeten tekenen, om maar niet te denken aan woorden als geluk of hoop, waar tekeningen nog veel moeilijker zouden zijn. We mogen niet aannemen dat Reve ooit De Saussure heeft bestudeerd, dus dat hij zijn lofzang op het woord illustreert aan boom moet toeval zijn, maar wij krijgen natuurlijk direct het plaatje in ons hoofd - waarmee deze (De Saussure: 1962: 99) het arbitraire karakter van het taalteken, het woord, illustreert (de takken zijn niet naakt): | ||||||||||||||||||
[pagina 8]
| ||||||||||||||||||
De relatie tussen de klankvorm en de betekenis van een woord als boom is, zoals De Saussure betoogt, volstrekt willekeurig, arbitrair. Hij beschouwt het arbitraire karakter van het taalteken als een van de basisprincipes van de taal (De Saussure 1962: 100). Mijn colleges inleiding morfologie begon ik ook altijd met ongelede woorden, maar dan vooral ter meerdere glorie van de gelede. Want, zegt De Saussure (1962: 182) ook, slechts een deel van de tekens is, zoals boom, absoluut arbitrair. Zou er geen rem op die arbitraire tekens zijn, die je allemaal moet leren, dan zouden we de grootst mogelijke complicaties krijgen. Hoe comfortabel dat we een boom met appels een appelboom kunnen noemen. Stel hij heette een klork!
Gelede woorden zijn er gelukkig in overvloed, en er komen steeds nieuwe bij. Niet iedereen is ervan overtuigd dat die ook taalkundig interessant zijn, en dat zijn ze misschien ook niet allemaal. Maar wat mij betreft ‘geen woord te veel’, omdat ik wil weten: waarom vormen taalgebruikers nieuwe woorden en vooral hoe doen ze dat? Erg voor de hand ligt dat nieuwe woorden nodig zijn om nieuwe zaken onder woorden te brengen. Denk bijvoorbeeld aan deeltijd-ww, warmtezuil, blindehoekspiegel, verlofsparen. Maar er zijn zoveel motiveringen voor nieuwe woorden. Bijvoorbeeld de behoefte aan stilistische variatie: mayo of poli naast mayonaise en polikliniek of aan eufemismen: een gevestigd woord verliest vaak zijn eufemistisch karakter, en moet steeds opnieuw door een nieuw woord opgevolgd worden: oudeliedenhuis, bejaardenhuis, verzorgingsflat, seniorenwoning etc. Woorden gebruik je niet alleen om objectief naar zaken te verwijzen, om zaken te benoemen die aan de orde zijn. Je kunt er ook mee manipuleren, ermee beïnvloeden hoe mensen naar zaken kijken, zoals collega Jaap de Jong (2006: 306) opmerkte n.a.v. een woord als bejaardenbelasting. In navolging van Lakoff (2008) spreekt hij van frames, het construeren van een gedachte waarmee je de tegenstander in een ongunstig daglicht kunt stellen. Vooral in de politiek is het gebruikelijk om nieuwe woorden te bedenken om het perspectief op een bepaalde zaak te beïnvloeden. Het gaat niet om feiten en getallen, maar om de presentatie daarvan, en die is nooit neutraal. Metaforen en ‘frames’ sturen onze perceptie van ‘de werkelijkheid’. Belasting betalen vindt niemand leuk, hoe handig van het CDA om met bejaardenbelasting te suggereren dat alle bejaarden van een nieuwe maatregel de dupe zullen worden, en ook de zwarte piet neer te leggen bij de PvdA, door er zelfs de naam van de partijleider aan te verbinden met het alternatief: Bosbelasting. Stel daartegenover de Balkenendebonus! (1) | ||||||||||||||||||
[pagina 9]
| ||||||||||||||||||
aan hun trekken. Als nu de Eerste kamer ook nog akkoord gaat hebben we vanaf 2009 het begin van Bos-belasting en de Balkenende-bonus. De Jong noemt ook de aanrechtsubsidie van Femke Halsema: zij vindt de heffingskorting, de belastingkorting voor de niet werkende partner, een drempel voor vrouwen om de arbeidsmarkt te betreden, en spreekt daarom niet van overdraagbare heffingskorting maar van aanrechtsubsidie. Een mooi voorbeeld is ook het woord dat Mark Rutte gebruikt om de verhoging van het toptarief bij de inkomstenbelasting af te serveren: jaloeziebelasting. Wat je ook met een nieuw woord wilt, zeker is dat de betekenis een essentiële rol speelt. De betekenis van het nieuwe woord, van de elementen waaruit dit is opgebouwd, en van de woorden waarmee dat woord relaties heeft, in vorm en betekenis. Dat is een essentieel aspect in de verantwoording van de vorming van nieuwe woorden. Morfologen interesseert het vooral of nieuwe woorden ook inzicht verschaffen in hoe taalgebruikers te werk gaan als ze zo'n woord vormen, waarbij doorgaans als uitersten worden beschouwd: via analogie, dat wil zeggen naar het voorbeeld van één of meer andere woorden, of door toepassing van een regel, dat wil zeggen door een bewerking aan een basiswoord. Ik meen dat in de betekenis een belangrijk argument ligt voor het analogiestandpunt. Analogie is het basismechanisme van woordvorming, maar ik wil ook laten zien dat de twee mogelijkheden: analogie of regel niet zo scherp tegenover elkaar gesteld moeten worden. De analogie kan namelijk behoorlijk regelmatig zijn. Daarvan nu eerst, na een kleine omweg, een voorbeeld. | ||||||||||||||||||
2. Tussenklank via analogie met veel voorbeelden: een-koekjes-politiekWe herinneren ons dat prinses Maxima - terecht - stelde dat ‘de’ Nederlander niet bestaat, maar ook zij was op de hoogte van het cliché dat het typisch Nederlands is dat je maar één koekje bij de koffie krijgt. In de Volkskrant werd haar toespraak bij de presentatie van een rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) over de nationale identiteit als volgt omschreven: (2) We zien hier een hele woordgroep links in een samenstelling, en ook een hele zin komt voor, type: blijf-van-mijn-lijfhuis, moet-u-echt-eens-proeven-ijs, doe-het-zelf-winkel, | ||||||||||||||||||
[pagina 10]
| ||||||||||||||||||
ook wel ‘doe-het-zelf-samenstellingen’ genoemd. Niet alleen bevelende zinnen trouwens, maar onder andere ook mededelende, vragende en uitroepen. Zie daarvoor Pascual & Janssen (2004).
Nog wat voorbeelden uit een zomeractie van de NS in 2005, waarbij de NS haar diensten aanprijst voor allerlei soorten gevoelens: (3) Maar het gaat mij eigenlijk om een ander woord in hetzelfde verband, in een ingezonden brief: (4) Wat moet die -s- daar: één koekjes? Het gaat toch om één koekje? Anders dan in koekjesfabriek, -blik en -trommel waar de meeste van ons het linkerdeel van de samenstelling als een meervoud zullen interpreteren? Die -s- krijgen we altijd als er links in een samenstelling een verkleinwoord zit: zowel in (5)a, waar we een meervoud interpreteren, als bij de woorden onder (5)b, waar de betekenis niet meervoudig is: ‘thee met een smaakje’, ‘mensen die een dagje uitgaan’ etc. (5) We mogen die -s- dus niet opvatten als een meervoud, het is een tussenklank, en daarvan is één-koekjes-politiek een overtuigend voorbeeld. Taalgebruikers ‘weten’ kennelijk dat er een -s- moet komen, omdat ze allerlei samenstellingen kennen met links een verkleinwoord - met koekjes, maar ook allerlei andere - waarin die -s- voorkomt. Maar er zijn samenstellingen met meer variatie in de tussenklank. Neem bijvoorbeeld woorden met schaap- links, die veel minder systematiek vertonen: (6) | ||||||||||||||||||
[pagina 11]
| ||||||||||||||||||
Nu zijn er meer samenstellingen met -en- (o.a. schapenbout, schapenkaas), en taalgebruikers die in een experiment nieuwe samenstellingen moesten maken, voegden dan ook -en- toe, in bijvoorbeeld schaap+en+lever. Hieruit blijkt dus dat taalgebruikers bij het optreden van tussenklanken analogisch te werk gaan (zie Krott 2001). Uit de verschillende mogelijkheden wordt die tussenklank gekozen die voorkomt in de meeste samenstellingen waarop de nieuwe samenstelling lijkt. In het geval van één-koekjes- als linkerlid gaat de systematiek het niveau van concrete woorden te boven, en hebben we een abstracter niveau, namelijk dat van de verkleinwoorden. Die systematiek is bovendien hard, zo hard dat we die bij voorkeur met een regel formuleren: ‘verkleinwoord links altijd met -s-’. In dat een-koekjes-politiek vind ik politiek ook opvallend. Het gaat hier toch niet om iets staatkundigs, iets van de regering, maar om een ruimere betekenis ‘manier van doen’. Die betekenis heeft politiek ook wel, maar waarschijnlijk speelde bij de keuze voor het woord politiek het woord één-kind-politiek (van de Chinese Volksrepubliek) op de achtergrond mee. Er zijn meer en duidelijker gevallen van woorden die gevormd zijn naar één ander woord, één modelwoord. | ||||||||||||||||||
3. Analogievorming naar één modelwoordNaar aanleiding van de op TV uitgezonden toespraak van Colin Powell in de Veiligheidsraad over de situatie van het onderzoek naar wapens in Irak, op woensdag 5 februari 2003, berichtte NRC Handelsblad: (7) De gesprekken die Willem Endstra in 2003 voerde met rechercheurs van de politie over afpersing, vonden plaats in een auto, op de achterbank, en werden achterbankgesprekken genoemd. Vervolgens werden er een paar jaar later voorbankgesprekken gehouden tussen Joran van der Sloot en een door Peter R. de Vries ingehuurde uitlokker; merk op: ook hier was sprake van een criminele sfeer. (8) | ||||||||||||||||||
[pagina 12]
| ||||||||||||||||||
Doekle Terpstra, eerst voorzitter van het CNV, tegenwoordig voorzitter van de HBO-raad, deed in 2007 in het dagblad Trouw een oproep om op te staan tegen wat hij de verWildering van de samenleving noemde. Hij vond dat vakbonden, werkgevers, kerken en andere groeperingen en instellingen een tegengeluid moesten laten horen. Naast positieve kwamen er negatieve reacties; Terpstra zou te veel polariseren en te veel tegen Wilders persoonlijk ingaan (verWildering). Daarop reageerde hij: (9) Ook bij (onscheidbaar samengestelde) werkwoorden vinden we modelvormingen. Naast overwinteren ‘de winter doorbrengen’ kan iets of iemand ook ‘de zomer doorbrengen’: (10) Eenzelfde betekenis vinden we in overnachten. Het gaat hier volgens Blom (2005: 210) niet om het productieve procédé met over in de betekenis ‘zich uitstrekken over’ (overspoelen) of ‘te boven gaan’ (overschreeuwen), maar om een improductieve vorming, mogelijk een backformation van overnachting.
En tot slot een modelvorming bij een gelexicaliseerde woordgroep. Gemengd in gemengd zwemmen betekent niet ‘zwemmen van personen van verschillende rang, stand, leeftijd’ maar specifieker ‘van verschillend geslacht’, het betreft zwemmen van vrouwen en mannen samen. Dokteren heeft onder andere de betekenis ‘onder behandeling van een dokter zijn’, en gemengd dokteren werd nu als titel gekozen voor een artikeltje waarin besproken wordt dat sommige vrouwen niet door een mannelijke dokter willen worden behandeld. (11) | ||||||||||||||||||
[pagina 13]
| ||||||||||||||||||
artsen er moeite mee hebben dat moslima's op grond van cultuur of geloof alleen door een vrouwelijke medicus willen worden behandeld. Samenstelling is in het Nederlands een zeer productief procédé, en daarbinnen vormen samenstellingen waarin twee zelfstandige naamwoorden gecombineerd worden, de meerderheid. De vorming van nominale samenstellingen wordt daarom wel verantwoord door aan te nemen dat twee zelfstandige naamwoorden worden gecombineerd tot een nieuw woord, volgens een syntagmatische regel: (12) Maar we snappen allemaal dat het bij Powellpointpresentatie niet is gegaan zoals in (13)a, maar zoals in (13)b: (13) We veronderstellen een modelwoord: powerpointpresentatie waarin powerpoint is vervangen door Powellpoint, en dat doen we op grond van de betekenis, die direct door dat modelwoord wordt gemotiveerd. Eenzelfde verticaal, paradigmatisch proces, waarbij een deel van een geleed woord wordt vervangen door een ander woord, geldt voor de onder (8)-(10) gegeven voorbeelden, en voor de woordgroep onder (11).
Ik heb nu twee tamelijk extreme gevallen gehad: bij een-koekjes-politiek - ik kijk naar de vorm - ging het om analogie naar een heleboel voorbeelden waarin zonder uitzondering een -s- optreedt; bij Powellpointpresentatie gaat het om een nieuwvorming naar analogie van één woord. Maar het wordt minder extreem als we ook naar de betekenis kijken, want dan zou er bij één-koekjes-politiek misschien ook één modelwoord zijn: één-kind-politiek. | ||||||||||||||||||
4. Proportionele analogie - reeksvorming of creativiteitOver 't algemeen worden vormingen als Powellpointpresentatie en voorbankgesprekken - met één woord als voorbeeld - beschouwd als ‘niet normaal’, als uitzonderlijk, scherp af te grenzen van de ‘gewone’ woordvorming. Om twee redenen lijkt me deze opvatting niet juist. | ||||||||||||||||||
[pagina 14]
| ||||||||||||||||||
Ten eerste ben ik van mening dat nieuwe woorden altijd gevormd worden naar het voorbeeld van bestaande gelede woorden, zij het meestal meer dan één. Volgens Uhlenbeck en Schultink, mijn morfologische leermeesters, ontstaan nieuwe gelede woorden via analogie, proportionele analogie om precies te zijn: (14) De relatie die bestaat tussen wandel en wandelaar keert terug in aarzel - aarzelaar, en scrabbel - scrabbelaar. Wandelaar heeft wat Van Marle & Koefoed (1980: 122) noemen een ‘tweepolig paradigmatisch verband’ van vorm en betekenis met de andere woorden op - aar, gebaseerd op overeenkomst, en eenzelfde verband van vorm en betekenis, maar dan gebaseerd op verschil, met wandel. Taalgebruikers herkennen dergelijke relaties tussen woorden, een bepaalde systematiek, en maken daarvan gebruik om een nieuw woord te vormen, waarbij ze als het ware een vergelijking oplossen. Zo kunnen ze bij googelen de persoonsnaam googelaar vormen. Dit zogenaamde proportionaliteitsprincipe (Uhlenbeck 1987: 116) slaat dus zowel op de systematiek in bestaande woorden, als op de mogelijkheid er een nieuw woord mee te vormen. Zo'n nieuw woord kunnen taalgebruikers maken dankzij de morfologische productiviteit, die Schultink (1961: 113) definieert als: ‘de voor taalgebruikers bestaande mogelijkheid door middel van het morfologisch procédé dat aan de vorm-betekeniscorrespondentie van sommige hun bekende woorden ten grondslag ligt, onopzettelijk een in principe niet telbaar aantal nieuwe formaties te vormen’. Dat er sprake is van een bepaalde systematiek, blijkt volgens Uhlenbeck en Schultink pas wanneer zich reeksvorming voordoet. Schultinks definitie spreekt dan ook van ‘sommige hun bekende woorden’. Reeksvorming, dus proportionele analogie, is voor hen belangrijk, omdat ze willen onderscheiden tussen productiviteit als de regelmatige vorming van nieuwe woorden, de uitbreiding van een bepaalde systematiek over nieuw materiaal, die onopzettelijk gebeurt, en creativiteit ‘de op een effect berekende nieuwvorming’ (Uhlenbeck 1981: 348), d.w.z. de niet regelmatige, niet voorspelbare vorming van nieuwe woorden. Uhlenbeck en Schultink hebben een onderscheid willen maken tussen (heel) systematische, regelmatige nieuwvormingen van het type googelaar, en niet of minder systematische vormingen als digibeet, smirten, boerkini of culi-kapsones. Onderscheiden wil echter nog niet zeggen: scheiden. De grens tussen regelmatige en minder regelmatige nieuwvormingen is niet scherp te trekken. Een | ||||||||||||||||||
[pagina 15]
| ||||||||||||||||||
woord als digibeet een ‘digitale analfabeet’ is niet gevormd volgens het proportionaliteitsprincipe, het is volkomen onvoorspelbaar, creatief gevormd. Daarmee is het een uniek geval, maar een bepaalde vorm-betekeniscorrespondentie kan systematisch worden. Een mogelijk begin daarvan, waarbij -beet staat voor iets niet kunnen of weten, zien we in monarchobeet in het antwoord van Lodewijk de Waal op een vraag over het koningshuis: (15) Of culibeet (Delia [Smith] hieronder is BBC-kooklerares, zie ook Hüning 2002): (16) Er kan zich dus een systematiek ontwikkelen, zoals Hüning (2000) heeft laten zien bij het gebruik van -gate op basis van een herinterpretatie van Watergate. Het aardigst zijn de gevallen van -gate op basis van een Nederlands woord, geen eigennaam, zoals zonnebrilgate (Wouter Bos die z'n verloren zonnebril gedeclareerd zou hebben). Taal is voortdurend in beweging, daarom moet de tegenstelling tussen creativiteit en productiviteit in elk geval gerelativeerd worden.
Maar er is een tweede reden waarom ik een woord als Powellpointpresentatie, een nieuwvorming waarvoor duidelijk één concreet ander woord model heeft gestaan, niet opvat als afwijkend, uitzonderlijk. Dit woord is als grap, woordspeling, wel zeer opzettelijk gevormd, en niet ‘gewoon’ volgens het proportionaliteitsbeginsel. Er zijn niet twee relaties, van overeenkomst én verschil, er is alleen gelijkenis met één woord, powerpointpresentatie. Maar het wijkt niet af van de normale, vormelijke en semantische structuur van een nominale samenstelling, waarvoor kenmerkend is de bepalingsrelatie - het gaat om een soort presentatie. Behalve voor het uitgangswoord powerpointpresentatie is ook een rol weggelegd voor andere samenstellingen als computerpresentatie, fotopresentatie, videopresentatie etc. die in het geheugen van de taalgebruiker (kunnen) zitten. Het bijzondere is dat binnen de bekende structuur de betekenis van deze samenstelling wordt afgeleid van één bestaande samenstelling die als model diende. Nu vormen, zoals ik elders (Van Santen 2007: 427-8) besprak, samenstellingen een semantisch zeer open categorie en daarom ontstaan veelal kleine of | ||||||||||||||||||
[pagina 16]
| ||||||||||||||||||
grotere semantische subgroepjes die zelf weer uitgangspunt kunnen vormen voor nieuwe woorden. Ik bespreek daarvan enkele voorbeelden. | ||||||||||||||||||
5. Model voor hele betekenisgroep: excuustruus en tennissarmEen excuustruus - tegenwoordig ook wel alibimarie - is volgens Van Dale een ‘vrouw die in een functie slechts getolereerd wordt om de schijn van seksisme, van ongeëmancipeerdheid te vermijden’. Op basis van die betekenis is niet alleen excuusguus gevormd, maar ook verschillende andere samenstellingen: (17) Excuus- heeft hier een zeer specifieke betekenis, die het niet als los woord heeft, het duidt steeds aan dat degene die in het rechter zelfstandig naamwoord wordt genoemd, om politiek correcte redenen in een partij, organisatie etc. wordt geaccepteerd, om de schijn van discriminatie te vermijden. Hier is dus op basis van een voorbeeldwoord een heel groepje woorden ontstaan, een groepje dat bovendien verder uitbreidbaar is. De structuur is niet nieuw - gewoon: samenstelling - maar nieuw is de betekenis. Excuus- links vormt een paradigma, er is een terugkerende semantische relatie tussen de delen; er is een nieuw semantisch patroontje ontstaan, met excuustruus als modelwoord. Deze gevallen zijn te vergelijken met samenstellingen met rechts -boer, zoals platenboer, lesboer waarin boer ook een specifieke betekenis heeft. Meer voorbeelden in Theissen (2006). Volgens Booij (2009: 4) zou je hier van affixoïden kunnen spreken, zij het dat hij dit slechts een handige term vindt, en daarmee geen nieuwe morfologische categorie wil introduceren, net zo min trouwens als Meesters (2004: 40). Tegen een nieuwe categorie pleit dat er sprake is van een glijdende schaal. In samenstellingen met versterkende bijvoeglijke naamwoorden, type bloedheet, bloedmooi heeft het bijvoeglijk naamwoord nog weer meer van zijn oorspronkelijke betekenis verloren, maar bijvoorbeeld in ovenvers (brood), vriesverse (maaltijden) en zeeverse vis is de betekenis van het linker zelfstandig naamwoord nog wel degelijk aanwezig, gegeven de min of meer vaste collocaties en het vreemde karakter van een combinatie als *ovenverse bloemen. | ||||||||||||||||||
[pagina 17]
| ||||||||||||||||||
Aardig is ten slotte dat excuustruus ook al in z'n geheel overdrachtelijk gebruikt wordt: (18) Ook tennisarm is een voorbeeldwoord voor nieuwe vormingen. In tennisarm - zo'n pijnlijke ontsteking aan je elleboog - heeft arm een specifieke betekenis, niet ‘lichaamsdeel’ maar ‘blessure aan het betreffende lichaamsdeel’. Links staat welke activiteit de oorzaak is, maar ook zonder dat je ooit getennist hebt, kun je een tennisarm hebben. Inmiddels hebben we ook andere ‘armen’, met name de muisarm, een woord dat duidelijk gevormd is naar het model van tennisarm en de functie van model heeft overgenomen. Meesters (2004: 53) bespreekt frequentie als een aanwijzing voor wat het modelwoord is, en op Google komt muisarm ongeveer drie keer zo veel voor als tennisarm. Zo'n voorbeeldfunctie blijkt vooral ook uit concrete gevallen van taalgebruik. Het betekenispatroon beperkt zich namelijk niet tot samenstellingen op -arm. Er zijn uitbreidingen naar andere lichaamsdelen, zoals onder andere wringpols. Ook dan blijft muisarm het modelwoord, dat bij de introductie van een nieuw woord van hetzelfde semantisch type wordt genoemd: (19) En ook de telefoonelleboog en het telefoonoor zijn al gesignaleerd. Er heeft zich dus een patroontje gevormd, voor samenstellingen met -arm in de betekenis ‘specifieke aandoening aan arm’. Ze zijn nog wel instanties van het schema voor Nederlandse bepalende samenstellingen, maar dit duidelijk semantische patroon is als een soort tussenniveau een eigen leven gaan leiden, en heeft zich uitgebreid. Ook naar de duimen: de sms-duim, de i-Pod-duim en de nintendo-duim: (20) | ||||||||||||||||||
[pagina 18]
| ||||||||||||||||||
Op basis van tennisarm hebben taalgebruikers binnen de bepalende samenstellingen een specifiek betekenispatroon ontwikkeld, dat de eigenschappen heeft van het algemene patroon van nominale samenstellingen, maar met een eigen semantiek en een eigen productiviteit. Zulke nieuwe woorden zijn analogisch tot stand gekomen, niet alleen naar één modelwoord, er zijn paradigmatische, verticale banden tussen verschillende woorden. We moeten aannemen dat woordvorming in wezen een analogisch, paradigmatisch proces is, anders is een dergelijke ontwikkeling niet te verantwoorden. (Zie voor een uitgebreidere behandeling van deze gevallen Van Santen 2007). | ||||||||||||||||||
6. Systematiek = regels?Ik wil nog terugkomen op de proportionele analogie van Uhlenbeck en Schultink, en de vraag of analogie en regels elkaar uitsluiten of niet. Bij de proportionele analogie van Schultink en Uhlenbeck gaat 't om systematische relaties tussen woorden, een bepaalde systematiek in de vorm-betekenisrelatie, en zo is de gedachte ontstaan dat hier sprake is van een regel. Het woord regel valt niet bij Schultink (1962: 13), die zegt alleen dat de systematiek onderzocht en beschreven moet worden, maar Uhlenbeck (1979: 14) formuleert: ‘Produktieve procédés kunnen altijd zonder moeilijkheden exact in regels worden beschreven’. Een regel dus voor de nieuwvormingen, hij spreekt ook van improductieve vormen als uitzondering op de regel (Uhlenbeck 1980: 53). Aronoff (1976: 19) noemt dat woordvormingsregels: regels voor de vorming van nieuwe woorden. Met alle waardering voor Uhlenbeck, moet ik toch zeggen, dat ik zijn uitspraak dat die productieve procédés zonder moeilijkheden exact in regels kunnen worden beschreven niet deel, in elk geval te optimistisch vind. Zo makkelijk gaat dat niet. Gebruikelijk is de eis dat zo'n regel moet specificeren (1) de woorden die basis kunnen vormen, (2) de bewerking die op die basis plaatsvindt en (3) de betekenis die de afgeleide woorden gemeenschappelijk hebben. Kijken we eens naar de vorming van vrouwelijk persoonsnamen op -ster. In De Caluwe & Van Santen (2001) gaan we in op de verschillende analyses - zonder regels overigens - maar al eerder, in Van Santen & De Vries 1981, hebben Jan de Vries en ik wél geprobeerd een regel op te stellen voor de vorming van vrouwelijke persoonsnamen op -ster. Dat was immers mode. Je zou bij afleidingen van een werkwoord die regel als volgt kunnen formuleren: (22) en daarmee verantwoorden dat je naast een nieuw, ontleend werkwoord als blowen blowster kunt vormen. Maar aan dit voorbeeld kunnen we goed zien, dat het op- | ||||||||||||||||||
[pagina 19]
| ||||||||||||||||||
stellen van een regel nog niet zo eenvoudig is: moeten we inderdaad aannemen dat woorden als loopster en zwemster gevormd zijn op basis van loop- en zwem-, of zijn er ook argumenten om als basis uit te gaan van loper en zwemmer? Uitgaan van de niet-vrouwelijke namen heeft het voordeel dat ook woorden als onderhandelaar/ster en rentenier/ster eronder vallen. De regel zou dan als volgt kunnen zijn: (23) Maar dat levert wel een nieuw probleem op: als je van loop uitgaat, wordt er een suffix toegevoegd: loop + ster, maar bij loper als basis moet er een suffix vervangen worden: loop + er > loop + ster. Uhlenbeck (1979: 15) heeft opgemerkt dat ‘er bij de Nederlandse taalgebruiker een zeker vaag besef is dat er naast niet specifiek vrouwelijke ook specifiek vrouwelijke vormen voorkomen’. Hij laat geheel in het midden of de basis van loopster loper is of lopen. En terecht, lijkt me. Je hebt immers verschillende ‘proportionaliteiten’, vergelijkingen: (24) En het staat niet vast welke relaties taalgebruikers benutten als ze een nieuwe persoonsnaam maken. Het is niet waarschijnlijk dat ze een keuze moeten maken; eerder is er sprake van een driehoeksrelatie waarvan ze de verschillende opties kunnen realiseren: (25) Het grote voordeel van de regelbenadering is zeker geweest dat er veel onderzoek door is gestimuleerd naar de precieze systematiek in bestaande woorden die aan nieuwvormingen ten grondslag ligt. Wat kan die X zijn in de betreffende woordvormingsregels onder (22) en (23), welke woorden kunnen wel of niet de basis vormen, welke beperkingen zijn er, maar ook waarom kan't wel, maar doen we het niet of slechts mondjesmaat. Formalisering heeft beslist heel goeie kanten. Regels zijn prima als je ze opvat als een beschrijving door taalkundigen van de waargenomen systematiek in gelede woorden, maar dat wil nog niet zeggen dat regels een weergave zijn van de kennis en het gedrag van taalgebruikers. Uhlenbeck (1960: 60) zegt over de regels die de Nederlandse meervoudsvorming verantwoorden: ‘De term regel heeft hier de betekenis van formulering van een systematisch | ||||||||||||||||||
[pagina 20]
| ||||||||||||||||||
handelen van de taalgebruiker’. Alleen als we dit opvatten als een metafoor kan ik hem volgen. De taalgebruiker heeft de systematiek in bestaande gelede woorden dóór, maar dat hij echt regels heeft geabstraheerd uit analoge relaties tussen bestaande woorden en die regels hanteert bij de vorming van nieuwe, dat gaat mij te ver. Bij analogie veronderstelt men dat taalgebruikers bepaalde voorbeelden (gelede woorden, voorzien van hun structuur) kennen, en nieuwe woorden vormen door vergelijking. Woordvorming is in die opvatting een paradigmatisch proces. Regels zijn syntagmatisch, en losgeraakt van concrete bestaande woorden. Bij regeltoepassing veronderstelt men een beroep op bepaalde abstracte kennis, bij analogie een beroep op concrete, in het geheugen opgeslagen informatie, en het vermogen die iedere keer weer analogisch aan te wenden. Taalgebruikers maken wel generalisaties over woorden die ze kennen, maar die leiden geen eigen leven. Die woorden vormen geen opstapje naar de regels, nee die woorden hebben we in ons hoofd en ze blijven als voorbeeld dienen voor analogische nieuwvormingen. Hüning (2009: 198) wijst dan ook terecht de formulering van regels af, en pleit voor een andere strategie: ‘(...) look for the prototypical cases, i.e. the leading words or groups. It should in many cases be possible to identify semantic niches in order to better understand the probability of a neologism and the productivity of a word formation process’.
Niet alleen volwassen taalgebruikers, maar ook kinderen gaan analogisch te werk. Zij vormen woorden, niet om leuk te zijn, maar omdat ze het gevestigde, normale woord nog niet kennen, type: (26) Sirrah kent afgezakt nog niet en vormt afhijsen naar aanleiding van ophijsen. Kennelijk kent ze op en af als antoniemen (trap op of af). Mogelijk kent ze op in de betekenis ‘bovenwaartse richting’ ook uit bijvoorbeeld optillen en af als ‘neerwaarts’ in afgieten. Kinderen vormen eveneens woorden voor begrippen waarvoor ook in het lexicon van volwassenen nog geen woord bestaat: (27) Timo kent waarschijnlijk wel het woord verhuizen, en vormt verscholen naar analogie. (Voorbeelden afkomstig uit Woordenboek kindertaal Ouders Online, http://www.ouders.nl). Kinderen, taalverwervers, vormen nieuwe woorden vanuit de behoefte aan namen, ze willen dingen benoemen, erover kunnen spreken. Maar ook bij volwassenen ligt het doel van woordvorming steeds in de betekenis: iets nieuws onder | ||||||||||||||||||
[pagina 21]
| ||||||||||||||||||
woorden brengen, of een nieuwe kijk op iets bestaands geven, en voor die betekenis hanteren taalgebruikers niet een regel, maar laten ze zich heel vaak sturen door voorbeeldwoorden, in hun eentje of in een groepje. | ||||||||||||||||||
7. Woordvorming: een semantisch gestuurd procesEerst zwart, dan wit dan grijsDat we ons zeker voor de betekenis vaak laten leiden door voorbeeldwoorden, wil natuurlijk niet zeggen dat voor de betekenis van een nieuw woord de betekenis van de bouwstenen onbelangrijk is. Ik illustreer dat met neologismen waarin het bijvoeglijk naamwoord grijs voorkomt. Grijs heeft als primaire betekenis die van een bepaalde kleur, en zit in die betekenis tussen de antoniemen zwart en wit. Geeraerts (1986: 38-40) bespreekt een bepaalde betekenis van wit zoals we die vinden in wit geld, geld wit maken, als het resultaat van een ontwikkeling die afhankelijk is van een betekenisontwikkeling van zwart als ‘(fiscaal) niet in orde’. Hij constateert dat ook grijs aan deze ontwikkeling deel heeft, getuige bestaande uitdrukkingen als grijs geld, het grijze circuit. Grijs betekent hier: ‘niet helemaal in orde, maar ook weer niet duidelijk onwettig’. Deze betekenis vinden we terug in het woordje grijsvliegers in het onderstaande citaat: (28) Het leuke is hier de combinatie: grijs is in de afgeleide betekenis opgenomen in een geleed woord, maar tegelijkertijd heeft bij de vorming van grijsvliegers onmiskenbaar het bestaande woord zwartrijder ‘iemand die gebruikmaakt van het openbaarvervoer zonder te betalen’ op de achtergrond meegespeeld. Een recentere betekenis van grijs is: ‘gemengd wat betreft de verhouding allochtoon - autochtoon’, ook nu weer op basis van een betekenisontwikkeling van wit en zwart. Zie het volgende citaat: (29) | ||||||||||||||||||
[pagina 22]
| ||||||||||||||||||
moeten het worden, zodat blanke leerlingen ook eens een allochtoon vriendje hebben, kleurverschillen voor de rest van hun leven vervagen en migrantenkinderen (en hun ouders) makkelijker inburgeren en de taal leren. Deze nieuwe betekenis van grijs is niet ‘saai’, ‘grauw’ of ‘vaal’, maar redelijk positief ‘gemengd, genuanceerd’. Op basis van grijs in deze betekenis is een werkwoord vergrijzen gevormd, zie (30): (30) Dit werkwoord past helemaal in de systematiek waarmee op basis van een bijvoeglijk naamwoord een werkwoord wordt gevormd, met de betekenis: ‘(meer) bijvoeglijk naamwoord maken of worden’. Het procedé is productief (Schultink 1962: 226; De Vries 1975: 178). Vergrijzen wordt gebruikt met betrekking tot scholen die een gemengde populatie krijgen van allochtone en autochtone leerlingen en dat wordt naar ik meen als een positieve ontwikkeling gezien. Met ver- geprefigeerde werkwoorden hebben vaak een pejoratief aspect (De Vries 1975: 121), en ook in de werkwoorden die zijn afgeleid van bijvoeglijke naamwoorden kan dat optreden, vooral als daarnaast een niet-geprefigeerd werkwoord bestaat. Schultink (1962: 241) noemt onder andere verdrogen - drogen, en weken - verweken. Maar dat geldt niet voor al deze werkwoorden. In de werkwoorden onder (31) zien we dat de betekenis neutraal kan zijn (a), positief (b) of negatief (c): (31) Welke betekenis het afgeleide werkwoord krijgt, hangt af van de betekenis van het bijvoeglijk naamwoord en ook, subjectiever, van onze houding tegenover de eigenschap die daardoor wordt uitgedrukt. Maar vooral van onze ‘ervaringen’ met zo'n werkwoord, dat wil zeggen de contexten en situaties waarin het wordt gebruikt. Karsdorp (2009) heeft laten zien hoe we de betekenis van een met ver-geprefigeerd) werkwoord kunnen opvatten en beschrijven als de talige ervaringen die een taalgebruiker van dat werkwoord heeft; ik voeg daaraan toe dat ook de ervaring met soortgelijke werkwoorden, in dit geval andere met ver-geprefigeerde werkwoorden, een rol speelt. Vergrijzen kan een neutrale, maar ook een positieve of een negatieve betekenis krijgen. Woordvorming is vooral een semantisch proces, de betekenis van de afgeleide woorden is niet met een regel af te | ||||||||||||||||||
[pagina 23]
| ||||||||||||||||||
leiden, maar komt steeds tot stand doordat taalgebruikers er betekenis aan toe kennen, en daarbij spelen andere woorden die ze in hun hoofd hebben, een rol. | ||||||||||||||||||
Grijs = ‘niet groen’Bij een polyseem basiswoord kan meerdere keren een afleiding gevormd worden. Denk bijvoorbeeld aan het werkwoord muizen, dat als afleiding van muis ‘knaagdier’ betekent ‘muizen vangen’ (‘als katjes muizen dan mauwen ze niet’ en als afleiding van muis ‘apparaatje waarmee je de cursor bestuurt’ de betekenis ‘werken met dat apparaatje’ heeft. Ook vergrijzen in de boven besproken betekenis moet opnieuw gevormd zijn, want er bestond al een werkwoord vergrijzen in de betekenis ‘ouder worden’ en, gezegd van de maatschappij, ‘een oudere populatie krijgen’. Ook deze betekenis van vergrijzen is heel goed af te leiden van de basis grijs maar dan in de metonymische betekenis ‘met grijs haar’ = ‘oud’. Was er in het verleden sprake van ‘eerbied voor grijze haren’, de waardering voor dit grijs is aan het afnemen. Weliswaar vormen bejaarden volgens Van Dale als kopers een belangrijke bevolkingsgroep, getuige uitdrukkingen als: grijze macht, maar recentere gebruiksgevallen laten een minder positief beeld zien: (32) De woningbouw moet ernstig rekening houden met de grijze golf, die zelfs wel als een grijze tsunami wordt betiteld: (33) Maar een ramp is dat niet in ieders ogen, want je kunt je erop voorbereiden: (34) | ||||||||||||||||||
[pagina 24]
| ||||||||||||||||||
Deze betekenis en het daarbij aansluitende vergrijzing zijn niet van de laatste tijd, het WNT geeft onder het lemma vergrijzing al een citaat uit 1967, waarin de gevolgen voor de AOW-premie genoemd worden, zij het dat daarin de jongere generatie ook niet helemaal vrijuit gaat: (35) Wel heb ik de indruk dat vergrijzen en vergrijzing tegenwoordig in sterkere mate een pejoratief aspect hebben. Er zijn te veel mensen die het wagen de AOW-leeftijd te bereiken. Dat ze een kostenpost vormen, werd veertig jaar geleden al gesignaleerd, en in de komende veertig jaar wordt dat er niet beter op: (36) Grote zorgen, niet alleen het huisvestingsbeleid, maar ook in de gezondheidszorg: (37) Dat is volgens sommigen overigens niet (alleen) de schuld van de vergrijzers, maar van de artsen: (38) Aan de vergrijzing draagt ook de ontgroening bij, het kleinere aandeel jongeren in de bevolking als gevolg van een afname van het geboortecijfer, ook weer met funeste gevolgen: (39) | ||||||||||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||||||||||
en ouder zijn. Vijftig jaar geleden was dat 14%. Tot 2010 zal er een geleidelijke toename zijn, na 2010 zal er een belangrijke versnelling plaats vinden. In 2050 zal dit percentage zijn opgelopen tot 40%. Ik ben mogelijk wat overgevoelig, meer dan toen ik ruim veertig jaar geleden aan mijn universitair werk begon, en zal eraan moeten wennen dat de maatschappij niet zit te wachten op vergrijzen, vergrijzers en vergrijzing. De manier waarop deze woorden worden gebruikt, in combinatie met uitdrukkingen als grijze golf en grijze tsunami, maakt duidelijk dat daarin een bepaalde visie wordt verwoord, die vervolgens weer invloed heeft op onze kijk op de bewuste leeftijdsgroep. Een mooi staaltje van ‘framing’ zoals ik die hiervoor besprak. Maar een sombere afsluiting is niet gepast, en gelukkig ook niet nodig, de wereld blijkt voor plussers toch open te liggen: (40) | ||||||||||||||||||
8. ConclusieDe betekenis van een nieuw woord vaak wordt afgeleid van voorbeeldwoorden. Er ontstaan semantisch samenhangende groepjes, die weer uitgangspunt kunnen vormen voor nieuwe vormingen. Dat pleit tegen regels en voor analogie. Maar ook als de betekenis wel degelijk een functie is van die van de samenstellende delen, zoals bij vergrijzen, blijkt dat woordvorming niet alleen een semantisch doel dient, maar vooral ook een semantisch gestuurd proces is. Taalgebruikers kennen betekenis toe, en daarbij baseren ze zich niet alleen op de betekenis van de bouwstenen, maar ook op die van andere woorden van dezelfde morfologische structuur. Ook dan gaan taalgebruikers dus analogisch te werk. Analogie is geen uitzondering maar regel. | ||||||||||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||||||||||
Literatuur
| ||||||||||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||||||||||
|
|