Voortgang. Jaargang 19
(2000)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 223]
| ||||||||
Het perfectum in bijzinnen ingeleid door toen
| ||||||||
1. InleidingHet woordje toen kan op twee manieren worden gebruikt: als bijwoord en als voegwoord. In dit artikel staat het gebruik als voegwoord, zoals gedemonstreerd in (1), centraal.Ga naar eind1 (1) Janet Jackson stond geïrriteerd op toen een fan om haar handtekening vroeg. In (1) wordt toen gecombineerd met een onvoltooid verleden tijd (vroeg). In dit artikel zal een andere combinatie behandeld worden, namelijk toen en het perfectum (voltooid tegenwoordige tijd). De combinatie van toen met een perfectum komt niet vaak voor. In de Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS) wordt zelfs gesteld dat deze combinatie helemaal niet mogelijk is. De ANS zegt het volgende over deze combinatie: Met het feit dat het imperfectum [o.v.t., DO] de werking koppelt aan een bepaald moment in het verleden, hangt samen dat in een door het voegwoord toen ingeleide bijzin (het referentiepunt), en in de bijbehorende rompzin [hoofdzin, DO], geen perfectum gebruikt kan worden. (1997:123)
In dit artikel zal ik laten zien dat dit een onjuiste bewering is, want toen en het perfectum kunnen wel degelijk in een bijzin gecombineerd worden. Ik zal eerst de betekenis van toen behandelen, daarna de betekenis van het perfectum en ten | ||||||||
[pagina 224]
| ||||||||
slotte zal ik laten zien in welke gevallen de combinatie van het voegwoord toen en het perfectum wel mogelijk is.Ga naar eind2 | ||||||||
2. De betekenis van toenWanneer we de betekenis van het voegwoord toen bekijken, blijkt dat we dit woord kunnen parafraseren als op het moment dat. Als we toen uit zin (1) vervangen door op het moment dat dan krijgen we het volgende:
(2) Janet Jackson stond geïrriteerd op, op het moment dat een fan om haar handtekening vroeg.
Aan de hand van dit voorbeeld kunnen we zeggen dat toen inderdaad vervangen kan worden door de woorden op het moment dat, zonder dat de betekenis van de zin verandert. Om nu zonder meer te concluderen dat op het moment dat/waarop de betekenis van toen is, gaat mij iets te ver, want andere elementen spelen ook een rol bij het bepalen van de betekenis van toen als voegwoord. Kenmerkend voor het gebruik van toen als voegwoord is dat het, net zoals alle voegwoorden, twee gebeurtenissen of toestanden op de een of andere manier aan elkaar koppelt. Er is sprake van een gebeurtenis en die wordt aan een andere gebeurtenis gerelateerd door het gebruik van het woordje toen.
(3) De bom ontplofte toen Ilse de auto startte.
Laten we het ontploffen van de bom hier E1 noemen en het weggaan met de auto E2. E2 wordt gebruikt om aan te geven wanneer E1 plaatsvond. In (veel) toen-zinnen is er sprake van twee situaties die aan elkaar gekoppeld worden door het woordje toen. Er wordt ook wel gezegd dat het woordje toen een temporeel kader aanduidt voor beide gebeurtenissen (E1 en E2) die in de toen-zin staan (Ritchie 1979:89). Met toen wordt een tijdsinterval aangeduid waarin zowel E1 als E2 gebeurden, maar de precieze tijdsrelatie tussen E1 en E2 is daarmee nog niet vastgelegd. Dat blijkt bijvoorbeeld in (4)-(6), Nederlandse vertalingen van de voorbeelden die Ritchie geeft. | ||||||||
[pagina 225]
| ||||||||
(4) Toen zij de brug bouwden, gebruikten zij de beste materialen
⇒ E1: het bouwen van de brug ⇒ E2: het gebruiken van de beste materialen E1 en E2 vallen samen, want tijdens het bouwen van de brug, wordt er gebruik gemaakt van de beste materialen.
(5) Toen de bel ging, opende ik de deur.
⇒ E1: het gaan van de bel ⇒ E2: het openen van de deur E2 komt na E1, want de deur wordt pas geopend als de bel is gegaan.
(6) Toen zij inbraken in ons huis, belden zij op om te controleren of we weg waren.
⇒ E1: inbreken ⇒ E2: opbellen ter controle E2 gaat vooraf aan E1, want er werd eerst opgebeld om te controleren of er iemand thuis was en vervolgens werd er ingebroken.
In deze drie voorbeelden creëert toen een tijdsinterval waarin zowel E1 als E2 gebeurde, maar E1 en E2 onderhouden in deze voorbeelden een verschillende temporele relatie met elkaar. Hieruit blijkt dus dat toen een tijdsinterval aanduidt en dat E1 en E2 daarbinnen verschillende temporele relaties met elkaar kunnen onderhouden. Welke temporele relaties E1 en E2 met elkaar onderhouden, wordt bepaald door wereldkennis. Wereldkennis is ook de oorzaak van het feit dat in sommige bijzinnen ingeleid door toen een causale relatie wordt gelegd tussen E1 en E2. In zin (3) kan zo'n causale relatie gelegd worden. Ik zal de zin hier nog even herhalen:
(7) De bom ontplofte toen Ilse de auto startte.
Een mogelijke interpretatie zou kunnen zijn dat de bom ontplofte (E1), juist doordat Ilse de auto startte (E2). Je moet dan denken aan de situatie van een autobom; Ilse draait het contactsleuteltje om en doordat zij dit doet, ontploft de auto. De causale relatie die gelegd kan worden tussen E1 en E2 in (7) komt tot stand door kennis van de wereld en conversationele implicaties. De betekenis van toen (als voegwoord) is dus als volgt te omschrijven: | ||||||||
[pagina 226]
| ||||||||
• Toen (als voegwoord) duidt een temporeel kader aan voor twee gebeurtenissen: het duidt een tijdsinterval in het verleden aan waarbinnen beide gebeurtenissen (zowel E1 als E2) plaatsvonden. | ||||||||
3. De betekenis van het perfectumHet perfectum wordt gevormd door een voltooid deelwoord en een vorm van zijn of hebben. Een voorbeeld van een zin met een perfectum is:
(8) Jasper is ziek geweest.
Er wordt verondersteld dat het perfectum zich heeft ontwikkeld vanuit een resultatieve constructie en dat betekent dat het perfectum zich dan ook vooral focust op het resultaat van de gebeurtenis uit het verleden en niet op de gebeurtenis zelf (zie Boogaart 1999:134 e.v. en referenties aldaar). Naar aanleiding hiervan is er beweerd dat in alle gevallen waarin er gebruik wordt gemaakt van het perfectum, verwezen wordt naar het resultaat van een situatie die in het verleden heeft plaatsgevonden, maar waarvan het resultaat nog steeds geldig is voor het heden (het moment waarop de uiting gedaan wordt). Zin (9) is geschikt voor zo'n resultatieve lezing, want in deze zin wordt het resultaat van een gebeurtenis uit het verleden gepresenteerd en dit resultaat is nog steeds zichtbaar in het heden.
(9) Ik heb het boek gebonden.
De gebeurtenis uit het verleden is het ‘(in)binden’ van het boek en het resultaat is dat het boek ‘gebonden’ is; het boek bevindt zich in gebonden staat. Toch gaat het te ver om te zeggen dat het perfectum altijd naar een bepaald resultaat verwijst, want in veel gevallen is er geen verwijzing naar een bepaald resultaat. Kijk bijvoorbeeld weer even naar (8): wat is het resultaat van ziek zijn? Het perfectum kan ook gebruikt worden om aan te geven dat iets zich in het verleden heeft afgespeeld. Wat is dan precies het verschil tussen (10) en (11)?
(10) Jasper is weggegaan en later weer teruggekomen.
(11) Jasper ging weg en kwam later weer terug. | ||||||||
[pagina 227]
| ||||||||
De uiting in (10) kan onafhankelijk van een of andere context gebruikt worden, terwijl je bij (11) meer behoefte hebt aan een context waarin deze uiting gesitueerd kan worden. Boogaart brengt dit gegeven in verband met het onderscheid tussen narratief en non-narratief. De uiting in (10) heeft een non-narratief smaakje (Boogaart 1999:158-159), terwijl (11) juist een narratief smaakje heeft en dit narratieve smaakje vraagt om een context. Het niet-narratieve karakter van (10) bestaat hieruit dat twee gepresenteerde situaties allebei onafhankelijk van elkaar aan het spreekmoment worden gekoppeld; (10) heeft dus een link met het heden en deze link ontbreekt bij (11). Stel je voor dat je bij de politie verhoord wordt en dat je gevraagd wordt om een reconstructie te maken van wat er op de avond van het misdrijf, dat een week geleden heeft plaatsgevonden, is gebeurd. De uiting van (10) zou je dan heel goed kunnen gebruiken, want je geeft aan dat het ‘weggaan’ en het ‘terugkomen’ van Jasper in het verleden is gebeurd, maar door ‘is’ te gebruiken, verbind je het met het heden. De uiting is op het moment van het verhoor van belang, want op dat moment is de zin in (10) ook alle kennis die jij nu beschikbaar hebt voor de politie. Het perfectum kan dus wel aangeven dat iets zich in het verleden heeft afgespeeld, maar de betekenis van het perfectum is niet hetzelfde als de betekenis van de onvoltooid verleden tijd, want bij het perfectum wordt er altijd nog een link met het heden gelegd. Het perfectum vertegenwoordigt dus altijd twee situaties: één situatie die in het verleden heeft plaatsgevonden en één situatie die nog een band heeft met het heden. Het perfectum koppelt een situatie altijd aan het spreekmoment. Het perfectum geeft aan dat de uiting die op dat moment gedaan wordt nog van belang is voor het heden en wat dat belang precies is, kan per situatie verschillen. De betekenis van het perfectum kan je samenvattend als volgt omschrijven: • Het perfectum refereert altijd aan twee situaties: een situatie die vóór het spreekmoment heeft plaatsgevonden (wordt aangegeven met het voltooid deelwoord) en een situatie die geldig is op het spreekmoment zelf (wordt aangegeven met de persoonsvorm). | ||||||||
4. Toen en het perfectumIn deze paragraaf wordt de vraag behandeld of toen en het perfectum samen voor kunnen komen in een grammaticale zin. Het blijkt namelijk dat het Nederlandse perfectum bijna nooit verschijnt in een bijzin ingeleid door toen. In de | ||||||||
[pagina 228]
| ||||||||
inleiding heb ik al gezegd dat er in de ANS wordt gesteld dat de combinatie van het voegwoord toen en het perfectum in een bijzin niet mogelijk is. Ik zal het citaat uit de ANS hier nog even herhalen: Met het feit dat het imperfectum [o.v.t., DO] de werking koppelt aan een bepaald moment in het verleden, hangt samen dat in een door het voegwoord toen ingeleide bijzin (het referentiepunt), en in de bijbehorende rompzin [hoofdzin, DO], geen perfectum gebruikt kan worden. (ANS 1997:123)
In de ANS wordt dus met stelligheid beweerd dat toen (als voegwoord) en het perfectum niet samen voor kunnen komen in één zin. Daarnaast beweert de ANS dat in de bijbehorende hoofdzin ook geen perfectum voor kan komen. Het is echter onjuist dat er geen perfectum in de hoofdzin kan staan als er daarna een bijzin volgt die ingeleid wordt door toen, want er zijn echt heel veel voorbeelden van grammaticale Nederlandse zinnen waarin dit gewoon mogelijk is. Kijk bijvoorbeeld naar (12) en (13).
(12) Ik heb me vergist toen ik voor lichtblauwe shirtjes en broekjes koos.
(13) Meneer de Groot is onwel geworden toen hij uit het ziekenhuis kwam.
In (12) en (13) staat er in de toen-bijzin steeds wel een onvoltooid verleden tijd. In het vervolg zal ik laten zien dat toen en het perfectum ook samen voor kunnen komen in een bijzin. Voordat ik hiermee begin, zal ik eerst nog even de betekenissen van toen en het perfectum herhalen:
Wanneer je deze twee betekenissen onder elkaar zet, wordt het gelijk duidelijk dat het eigenlijk logisch is om te veronderstellen dat de combinatie van het voegwoord toen met het perfectum niet mogelijk is, want toen verwijst naar een punt in het verleden, terwijl het perfectum ook altijd een link met het heden heeft. Het is dus heel logisch dat toen voorkomt met de onvoltooid verleden tijd, want toen verwijst immers naar een tijdsinterval in het verleden. | ||||||||
[pagina 229]
| ||||||||
Toch is de combinatie van toen en het perfectum niet onmogelijk. Ik heb negen zinnen gevonden waarin zowel het voegwoord toen als het perfectum voorkomen.Ga naar eind3 Deze negen zinnen zijn weer te groeperen in drie verschillende groepen. De eerste groep bestaat uit drie zinnen waarvan de grammaticaliteit twijfelachtig is of de herkomst geen authentiek taalmateriaal is.
(14) ja, 't is echt waar, en ik denk nou wel... ik heb ook wel, nou ook in deze tijd heb ik nog wel eens om me vader gedacht en om me moeder, want die boeren waren nou zo aardig niet maar je moet niet geloven, dat we, ik zal maar zeggen als er nog zo'n ja kijk, ik nou heb ik daar erg in, nou voel ik dat en ik heb veel gelezen, dat zal ik erbij zeggen, en de enen is 'n beetje... meer oplettend als de andere, nou niet dat ik zo snugger ben, hoor, maar... ik zag dat vooral toen ik hier gekomen ben.
(15) A: Mam, weet jij nog wanneer ik voor het eerst een boterham met kaas gegeten heb?
(16) A: Wanneer kan dat dan geweest zijn?
Ik vind de zinnen (14) tot en met (16) niet echt representatieve voorbeelden omdat de grammaticaliteit in mijn ogen nogal twijfelachtig is. (14) is bijvoorbeeld al geen normale, lopende zin en daarnaast gaat het hier om gesproken taal. Het feit dat het perfectum en toen in één zin staan, kan bijvoorbeeld verklaard worden doordat deze spreker een dialectspreker is. Ook bij (15) kan één of ander dialect een rol spelen, want bij deze zin gaat het ook om gesproken taal (zie noot 2). Bij (16) heb ik vooral mijn twijfels over de grammaticaliteit van het zinnetje Toen je geslaagd bent. Als we ervan uitgaan dat (15) en (16) wel aanvaardbare zinnen van het Nederlands zijn, dan zou de verklaring voor het optreden van het perfectum kunnen zitten in het feit dat het hier om een globale temporele specificatie gaat. Het gaat in (15) en (16) om de vraag wanneer een bepaalde gebeurtenis, E1, heeft plaatsgevonden. De toen-zinnen geven een globale temporele specificatie van het tijdstip waarop deze gebeurtenis (E1) heeft plaatsgevonden door middel van een andere gebeurtenis (E2). In (15) is het voor het eerst een boterham met kaas eten E1 en het logeren bij oma is E2. In (16) is de vraag wanneer dat geweest kan zijn Elen het geslaagd zijn is E2. In (15) en (16) wordt toen dus gebruikt om een temporeel kader aan te duiden, maar de twee situaties onderhouden alleen een temporele relatie met elkaar, want de twee situaties kunnen ook gewoon onafhankelijk van elkaar bestaan. Er wordt | ||||||||
[pagina 230]
| ||||||||
dus verondersteld dat de situatie in E2 (het logeren bij oma en het geslaagd zijn) bekend is bij de luisteraar, onafhankelijk van de situatie in E1 (zie Boogaart 1999:163). De gebeurtenissen in de twee dialogen hebben dus helemaal niets met elkaar te maken en worden door middel van toen dan ook niet echt aan elkaar gerelateerd. Het perfectum in deze twee zinnen wordt gebruikt om aan te geven dat er nog een link met het heden is, want dat je geslaagd bent, geldt nog steeds voor het heden en in (15) wordt het perfectum gebruikt om aan te geven dat het resultaat van geboren worden ook nog steeds zichtbaar is, want Marietje bestaat. De tweede groep bestaat uit drie zinnen waarin sprake is van temporele overlapping tussen de gebeurtenis (situatie) van de bijzin en de gebeurtenis (situatie) van de hoofdzin. Het gaat om de volgende zinnen:
(17) Maar belangrijker voor het ontstaan van het projekt is de manier geweest waarop we tot elkaar zijn gekomen, toen we vorig jaar een aantal weken gestaakt hebben, als regie-afdeling van de toneelschool, omdat we demokratisering wilden.
(18) wel lekker ruig met dit scheepje gaan varen, maar ik beschouw het als erfgoed. Toen ik het schip heb gekocht ben ik de plicht aangegaan om het voor latere generaties te bewaren.
(19) voor de verlening van gedwongen licenties wegens afhankelijkheid ook in onze wetgeving moet worden opgenomen. Toen wij over de rijksoctrooiwet hebben gesproken, is dit onderwerp inderdaad uitvoerig aan de orde geweest. Wij hebben ons toen daartegen verzet.
In (17) is het tot elkaar zijn gekomen E1 en het gestaakt hebben is E2. E1 en E2 zijn twee nauw samenhangende gebeurtenissen, want door het staken zijn de mensen tot elkaar gekomen. De mensen zijn tijdens het staken tot elkaar gekomen en dus kunnen we zeggen dat er in (17) sprake is van temporele overlapping.Ga naar eind4 In (18) hebben we ook te maken met temporele overlapping, maar in deze zin is er sprake van maar één gebeurtenis in plaats van twee nauw samenhangende gebeurtenissen zoals in (17) het geval was. In (18) heeft de ik een schip gekocht en door het schip te kopen is hij de plicht aangegaan om het voor latere generaties te bewaren. We hebben dus niet te maken met twee verschillende en losstaande situaties, want het aangaan van de plicht (E2) is een aspect van het kopen van het schip (E1). In (19) is er ook weer sprake van temporele overlapping tussen E1 en E2, maar nu in de vorm van een deel-geheelrelatie. E1 is het | ||||||||
[pagina 231]
| ||||||||
gesproken hebben over de rijksoctrooiwet en E2 is het uitvoerig aan de orde geweest zijn van dit onderwerp. Het uitvoerig aan de orde geweest zijn van dit onderwerp maakt deel uit van het gesproken hebben over de rijksoctrooiwet. In (19) hebben we te maken met één gebeurtenis en dat is het gesproken hebben over de rijksoctrooiwet en één van de gesprekspunten was: dit onderwerp dat behoorlijk uitvoerig aan de orde is geweest. Het perfectum wordt in al deze zinnen gebruikt om aan te geven dat iets in het verleden heeft plaatsgevonden, maar ook nog een link heeft met het heden. In (18) heeft de ik bijvoorbeeld in het verleden een schip gekocht en dit is nog steeds van belang voor het heden omdat de ik dit schip nog steeds in zijn bezit heeft. Zo'n soort redenering kun je voor elk van deze bovenstaande zinnen maken. De derde groep bestaat uit vier zinnen waarin de toen-bijzin een rol vervult als specificerende bepaling bij een jaartal of een zelfstandig naamwoord.
(20) zo nu en dan komen zij wat zuidelijker, hetgeen het geval is geweest in 1965 en 1966 toen er verscheidene waarnemingen zijn geweest o.m. bij Schotland en Nederland (juni 1965 tussen Kornwerderzand en Harlingen).
(21) ‘[...] en de handeling van de achttiende eeuw verplaatst is naar 1830, toen de “moderne wereld”, zo kan men zeggen, is begonnen.’
(22) ‘Na het afscheid van juffrouw Bavelaar, toen ik met haar ben gaan eten, hebt u met Bekenkamp, Sparrenboom, Atie Wals en Goud de boel opgeruimd.’ Panday knikte.
(23) ‘De volgende dag, toen u met vakantie bent gegaan, was Goud ziek.’ Aan het gezicht van Panday was niet te zien of hij begreep waar Maarten naar toe wilde.
In (20) en (21) doet de toen-bijzin dienst als specificerende bepaling bij de jaartallen. In (20) worden 1965 en 1966 nader gespecificeerd door de verscheidene waarnemingen die er in die jaren zijn geweest. In (21) wordt 1830 nader gespecificeerd door de ‘moderne wereld’, want in 1830 is immers de moderne wereld begonnen. Zowel in (20) als in (21) is er sprake van maar één gebeurtenis. In (20) hebben we te maken met de gebeurtenis wat zuidelijker komen en de voorbeelden hierbij zijn de waarnemingen die geweest zijn in 1965 en 1966 en in (21) is er sprake van de handeling van de achttiende eeuw is verplaatst naar 1830 en 1830 wordt nader gespecificeerd door de toen-bijzin. In (22) en (23) zijn de toen-bijzinnen ook specificerende bepalingen, maar nu zijn zij specificerende bepalingen bij een zelfstandig naamwoord. In (22) is de | ||||||||
[pagina 232]
| ||||||||
toen-bijzin een specificerende bepaling bij het afscheid en in (23) is de toen-bijzin een specificerende bepaling bij de volgende dag. Opvallend aan deze vier zinnen is dat een tijd die al onder de aandacht is, nog nader wordt gespecificeerd. We zouden deze vier zinnen dan ook kunnen uitbreiden met twee andere zinnen die al eerder aan de orde zijn geweest, namelijk zin (15) en (16). In (15) en (16) geven de toen-bijzinnen een globale temporele specificatie van het tijdstip waarop een bepaalde gebeurtenis heeft plaatsgevonden door middel van een andere gebeurtenis en in (20) tot en met (23) is er ook sprake van zo'n globale temporele specificatie. Tot slot nog een opmerking over (22) en (23). Kenmerkend voor (22) en (23) is het non-narratieve karakter. We hebben in paragraaf 3 ook al gezien, bij het voorbeeld over het politieverhoor, dat het gebruik van het perfectum voor opeenvolgende gebeurtenissen uit het verleden mogelijk is in een niet-narratieve (reconstructieachtige) context. Ook bij (22) en (23) lijkt het of er een reconstructie wordt gemaakt van de dingen die Panday de laatste paar dagen heeft gedaan. Bij het lezen van (22) en (23) ontstaat het idee dat Panday verhoord wordt en dit wordt vooral veroorzaakt door het gebruik van het perfectum, want hierdoor word je er op attent gemaakt dat deze feiten, die zich in het verleden hebben afgespeeld, nog van belang zijn voor het heden en op de één of andere manier nog een (belangrijke) rol spelen. | ||||||||
5. ConclusieIn tegenstelling tot wat de ANS beweert, komt het voegwoord toen wel degelijk voor in combinatie met het perfectum. De combinatie van toen en het perfectum is mogelijk in een reconstructieachtige context (zoals in (10), (22) en (23)) en als de gebeurtenissen van de bijzin en de hoofdzin elkaar temporeel overlappen (zie (17), (18) en (19)). Daarnaast kan de combinatie ook voorkomen in toen-bijzinnen die functioneren als (specificerende) bepalingen (zie (20), (21), (22) en (23)). De combinatie van toen en het perfectum is niet mogelijk in narratieve zinnen. De term narratieve zin beperk ik dan, zoals Labov (1972), tot die zinnen die gebeurtenissen presenteren in de volgorde waarin ze gebeurd zijn. Wanneer we nu even teruggaan naar de zinnen van Ritchie (zie paragraaf 2 zin (4), (5) en (6)) dan zien we dat (een deel van) deze conclusie ondersteund wordt door deze zinnen. In (4) en (6) is er sprake van een non-narratief karakter (er bestaat tussen de gebeurtenissen in deze zinnen een deel-geheelrelatie). We | ||||||||
[pagina 233]
| ||||||||
kunnen de onvoltooid verleden tijd in de toen-zinnen dan ook zonder problemen vervangen door een perfectum:
(24) Toen zij de brug hebben gebouwd, hebben zij de beste materialen gebruikt.
(25) Toen zij hebben ingebroken in ons huis, hebben zij opgebeld om te controleren of we weg waren.
De zin in (5) is narratief: de gebeurtenissen worden gepresenteerd in de volgorde waarin ze gebeurd zijn. Bovendien ligt het voor de hand een oorzaak-gevolgrelatie tussen deze gebeurtenissen aan te nemen (zie paragraaf 2). Doordat de zin in (5) een narratief karakter vertoont, kan de onvoltooid verleden tijd niet vervangen worden door een perfectum, want dit levert een rare zin op. Zin (26) kan misschien wel weer gebruikt worden in een non-narratieve context (zoals besproken bij zin (10), (22) en (23))
(26) ? Toen de bel is gegaan, heb ik de deur geopend.
Deze zinnen ondersteunen dus de uitkomst van dit onderzoek dat de vraag of een perfectum voor kan komen in een toen-bijzin, afhankelijk is van het soort relatie dat er bestaat tussen de gebeurtenis (situatie) van de bijzin en de gebeurtenis (situatie) van de hoofdzin. De combinatie van het voegwoord toen en het perfectum is een zeldzaam fenomeen, maar onmogelijk is het niet. | ||||||||
[pagina 234]
| ||||||||
Literatuur
|
|