Voortgang. Jaargang 15
(1995)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 71]
| ||||||||||||||||||||||||
Johannes de Doper als motief in het Rederijkerstoneel en de beeldende kunst in de eerste helft van de zestiende eeuwGa naar voetnoot*
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| ||||||||||||||||||||||||
halverwege de zestiende eeuw zijn opgevoerd door leden van een Amsterdamse rederijkerskamer, die de zinspreuk voerde ‘in liefden vierich’. Het stuk Van sint Jans onthoofdinghe is overgeleverd in een afschrift uit 1552 door Reyer Gheurtsz, die een Amsterdamse beroepskopiist zal zijn geweest. De tekst waarvan Gheurtsz het afschrift maakte is van de hand van Jan Thönisz. Van hem is verder nog het stuk Hue mennich mensch suect thuys van vreeden overgeleverd. Uit het onderschrift bij dit stuk weten we dat Thönisz stadsbode te Amsterdam was. Beide stukken zijn aanwezig in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel. Van Van sint Jans onthoofdinghe is momenteel bij de afdeling Nederlandse letterkunde van de Vrije Universiteit te Amsterdam een editie in voorbereiding met een uitgebreide inleiding.
De thematiek van Van sint Jans onthoofdinghe (en het kwaad dat de sinnekens in de zin hebben) laat zich - nu de titel gegeven is - wel raden. Het toneelspel verbeeldt de verleiding van Herodes door de dochter van Herodias en de gruweldaad die hieruit voortvloeit: de dood van Johannes de Doper [Matteüs 14:1-12, Marcus 6:21-29]. Het thema is in verband te brengen met een specifiek zestiende-eeuwse ontwikkeling. Aan het begin van de zestiende eeuw worden de Oudtestamentische verhalen, die in de voorafgaande periode vooral als prefiguratie van het Nieuwe Testament werden gezien, opnieuw gewaardeerd. Met name in de beeldende kunst komen plotseling andere onderwerpen voor. Hieronder vallen veel vrouwenthema's, bijvoorbeeld de bespieding van Suzanna door de ouderlingen, die ook in Van sint Jans onthoofdinghe even genoemd wordt. Deze thema's worden vooral gebruikt in de toentertijd populaire series gravures van vrouwenlisten. In deze series komen we, bijvoorbeeld bij Lucas van Leyden, ook het thema van de list van Herodias of de onthoofding van Johannes tegen. Overigens wordt niet alleen de onthoofdingsthematiek in de loop van de zestiende eeuw een populair motief in de beeldende kunst (een populariteit die zich in de zeventiende eeuw zal voortzetten); ook andere thema's met betrekking tot Johannes de Doper, zoals de prediking in de woestijn, zijn geboorte en de annunciatie van Zacharias komen regelmatig voor. In de eerste helft van de zestiende eeuw zijn er zeker achtentwintig Nederlandse kunstenaars die Johannes de Doper op de een of andere manier als onderwerp in hun werk gebruiken. Specifiek toegespitst op de list van Herodias (de onthoofding van Johannes) zijn er een tiental kunstenaars te noemen, waaronder Jan Provoost [1464-1529], Hendrik de Clerck [?], Frans Floris [1520-1570], Dirck J. Vellert [1511-1544], Jacob Cornelisz van Oostzanen [vóór 1470-1533] en Lucas van Leyden [1489-1533], die dit motief in hun werk uitbeelden. Ook bij Maerten van Heemskerck komen we het thema tegen, maar met hem zitten we al ver voorbij de datum waarop Van sint Jans onthoofdinghe geschreven moet zijn. Daarnaast komen afbeeldingen met dit onderwerp voor in ettelijke bijbeluitgaven uit die tijd, waaronder een aantal Nederlandstalige. | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| ||||||||||||||||||||||||
Fig. 1. Jacob Cornelisz van Oostzanen, Salomé met het hoofd van Johannes de Doper. 1524. Mauritshuis Den Haag.
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| ||||||||||||||||||||||||
Fig. 2. Cornelis Antoniszoon, Patientia. z.j. (ca. 1550). Hollstein nr. 18.
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| ||||||||||||||||||||||||
Fig. 3. Lieven de Witte, De dochter van Herodias danst voor Herodes. De dood van Joh. de Doper. In: Den bybel [etc.]. Tgeheele nyeuwe testament [etc.]. Antwerpen, Hansken van Liesvelt 1538, p. KK 7 verso.
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| ||||||||||||||||||||||||
Het opmerkelijke is nu dat, in tegenstelling tot wat we in de beeldende kunst zien, het thema van Johannes de Doper in het rederijkerstoneel van de zestiende eeuw, voor zover nu is na te gaan, nauwelijks voorkomt. Behalve in ons stuk, slechts één keer, namelijk in het stuk De ghepredestineerde blinde, dat van de hand is van Adriaen Jacopz Schilder. De ghepredestineerde blinde dateert van 1552, het jaar van het afschrift van Gheurtsz. In het stuk van Schilder mag Johannes optreden als verkondiger van de goede boodschap, die door middel van een tooch met het Lam Gods wordt toegelicht; de onthoofding van Johannes speelt hier geen rol. Het thema van het stuk van Jan Thönisz lijkt dus uniek te zijn in het zestiende-eeuwse Nederlandse rederijkersdrama. De vraag is, of er een verband zou kunnen bestaan tussen het verschijnen van deze thematiek in de beeldende kunst en in Van sint Jans onthoofdinghe. Van de beeldend kunstenaars zijn er met name twee voor ons van belang, te weten: Jacob Cornelisz van Oostzanen (c.q. van Amsterdam) en diens kleinzoon Cornelis Anthoniszoon (1507-1553). Beide kunstenaars waren in Amsterdam gevestigd en hadden contact met de plaatselijke rederijkerskamers. Van Oostzanen maakte zelfs een houtsnede voor het blazoen van de Amsterdamse rederijkerskamer d'Eglantier. Hij schilderde Salomé met het hoofd van Johannes. Bij Cornelis Anthoniszoon komt de onthoofding voor op de achtergrond van een door hem vervaardigde houtsnede, Patientia [z.j.]. De afbeelding van de onthoofding is in dit geval waarschijnlijk overgenomen van Lucas van Leyden. Welke relatie er bestaat tussen het verschijnen van de onthoofdingsthematiek bij Jacob Corneliszoon van Oostzanen, Cornelis Anthoniszoon en Jan Thönisz weten we niet. Maar het is gezien hun gezamenlijke Amsterdamse achtergrond en gezien het beperkte aantal uitwerkingen van het onderwerp elders in het land in de eerste helft van de zestiende eeuw, wel waarschijnlijk, dat er zekere samenhang heeft bestaan. Misschien is die onderlinge samenhang te verklaren uit de religieuze gezindte van zowel Thönisz, Van Oostzanen als Anthoniszoon. Op grond van sommige passages uit Van sint Jans onthoofdinghe is wel zeker, dat Jan Thönisz bij het maken van het stuk een Lutherse bijbel heeft gebruikt; waarschijnlijk de Liesveltbijbel van 1538. Daarin is een houtsnede van de dood van Johannes de Doper opgenomen. Van Van Oostzanen weten we, dat hij werkte in de drukkerij van de reformatorisch gezinde Doen Pietersoen (de Matteüs-uitgave van diens hand staat bekend als de eerste Nederlandse, gereformeerde evangelievertaling); en Van Oostzanens kleinzoon was duidelijk reformatorisch gezind. Als deze hypothese juist is, dan zou de uitspraak van Johannes, waarmee we dit artikel begonnen, wel eens een diepere betekenis kunnen krijgen: ‘het perseveren [in ruimere zin] door de katholieken moet gestraft worden, ook al loop je daarmee als Amsterdams burger grote risico's.’ Maar ‘laet ons van een ander materi praeten’, zegt het sinneken Onsuyver Begheerte ergens in het stuk. In ieder geval is het laatste woord over Van sint Jans onthoofdinghe nog niet gezegd. | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| ||||||||||||||||||||||||
Literatuur
|
|