Voortgang. Jaargang 14 (1993 en 1994)
(1994)– [tijdschrift] Voortgang– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 179]
| |
Het Nederlands als wereldhulptaal?
| |
Nederlandse plannen voor een wereldtaalHet idee is oorspronkelijk ontwikkeld in een commissie van de door de Nederlandse regering in ballingschap te Londen ingestelde Studie-Groep voor Reconstructie Problemen. Deze commissie van elf Nederlanders,Ga naar eind3 onder meer belast met na-oorlogse opvoedingsvraagstukken, brengt in haar rapport Invoering van een verplichte Tweede Taal van 15 mei 1942 de praktische mogelijkheid en wenselijkheid naar voren van ‘invoering van een verplicht gestelde tweede taal voor ieder burger van alle beschaafde landen’.Ga naar eind4 Voornaamste argument voor het invoeren van een dergelijke wereldtaal acht de commissie ‘een gemakkelijker contact en een beter begrijpen der volkeren onderling en de mogelijkheid om - ongehinderd door taalbezwaren - kennis te nemen van de cultuuruitingen der geheele wereld’. Duidelijk wordt hier overigens bij gesteld dat het niet de bedoeling is dat deze wereldtaal de verschillende bestaande talen en dialecten volledig zal gaan vervangen, ‘de Commissie is echter unaniem van meening, dat iedere regeering in haar eigen land, het onderwijs van een met zorg daartoe gekozen, en internationaal vastgestelde wereldtaal, verplichtend moet stellen voor alle leerlingen van alle onderwijsinstituten’. Welke taal zou dan wel als toekomstige wereldtaal dienst moeten doen? De keuze van een kunstmatige taal als het esperanto wordt door de commissie zonder meer van de hand gewezen, omdat een kunstmatige taal een ‘dode’ taal is, een taal zonder moedertaalsprekers en zonder wordingsgeschiedenis, traditie of literatuur. Als men echter wil bereiken dat de gehele mensheid zich in het internationale verkeer daadwerkelijk van één taal zal gaan bedienen, dan moet de keuze vallen op een ‘levende’ taal, ‘een taal, die door een groot aantal menschen als eigen taal wordt gesproken, die daardoor groeit en ook zal blijven groeien’. Omdat het Engels al de meest verbreide taal in de wereld is, kiest de commissie dan ook voor het Engels als de toekomstige wereldtaal. De Engelssprekende landen zouden de invoering van deze we- | |
[pagina 180]
| |
reldtaal trouwens wel een stuk kunnen vergemakkelijken door van hun kant de schrijfwijze van het Engels wat te vereenvoudigen. Invoering van deze ‘tweede taal’ zou moeten gebeuren door grondig onderwijs op de lagere school vanaf het tweede of derde leerjaar: ‘Het onderwijs zal zoodanig moeten zijn, dat ieder burger, naast zijn eigen taal, ook het Engelsch als wereldtaal zal kunnen spreken, lezen en verstaan’. De commissie acht het een heerlijk perspectief als straks de radio-uitzendingen, films, boeken en tijdschriften van de gehele wereld - alle in het Engels als wereldtaal gesteld - ook in de gehele wereld begrepen zullen kunnen worden. Het internationale verkeer zal er door worden vergemakkelijkt, er zal een vrijere gedachtenwisseling tot stand kunnen komen en daardoor een beter onderling begrip bij de verschillende volkeren. Bovendien zal er dan een werkelijk internationale pers kunnen ontstaan - eerst alleen de week- en maandbladen maar op den duur ook de dagbladen -, en wetenschappelijke literatuur op elk wetenschapsgebied zal internationaal toegankelijk worden. Ter verwezenlijking van de plannen stelt de commissie voor dat de Nederlandse regering contact zoekt met de andere tijdelijk in Londen gevestigde regeringen om te komen tot de samenstelling van een internationale commissie. Deze zou het vraagstuk dan verder moeten onderzoeken en vast voorbereidingen treffen om direct na de oorlog tot een snelle invoering over te kunnen gaan. Geschikte handleidingen en leermiddelen voor het onderwijzen van het Engels als wereldtaal zouden nu alvast samengesteld en vervaardigd kunnen worden, en ook zou al begonnen kunnen worden met het opleiden van leerkrachten. Het rapport van de commissie wordt op 18 juni 1942 in Londen door de voorzitter van de Studie-Groep voor Reconstructie Problemen, de topman van het Unilever-concern P. Rijkens, overhandigd aan de juist op 9 juni benoemde Minister zonder portefeuille Raden A.A. Soejono. Nog geen week later wordt het voorstel door Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen G. Bolkestein (1939-45) - grootvader van de huidige VVD-fractieleider F. Bolkestein - voorgelegd aan de Ministerraad. Bolkestein stelt daarbij voor om alle geallieerde regeringen uit te nodigen in een internationale adviescommissie zitting te nemen, met uitzondering echter van het ‘British Empire’ en de Verenigde Staten, omdat de inwoners daarvan de voorgestelde wereldtaal in feite al spreken. Van Nederlandse kant zouden één vertegenwoordiger van Nederland en één van Nederlands-Indië in de commissie moeten worden opgenomen. In een redactioneel artikel van 5 september 1942 in het te Londen uitgegeven weekblad Vrij Nederland, Je Maintiendrai - met genoemde P. Rijkens als hoofdredacteur -, wordt duidelijk dat het voorstel voor het Engels als na-oorlogse wereldtaal vooral ook een politiek doel heeft, namelijk de voor-oorlogse eenzijdige oriëntatie op Duitstalige literatuur definitief te verbreken. De overmacht van het Duits in de Westeuropese wetenschappelijke wereld die er voor zorgde dat van het ‘bei uns ist alles besser’ een gevaarlijke suggestieve kracht kon uitgaan, zal door een verregaande oriëntatie op de Angelsaksische wereld en dus op het Engels ongedaan gemaakt kunnen worden. Ook de rol van het Frans zal trouwens verzwakken nu het als internationale voertaal door de oorlog voorlopig blijft uitgeschakeld. Voorspeld wordt bovendien dat ook na de oorlog het Frans als diplomatieke taal terrein zal blijven verliezen: | |
[pagina 181]
| |
‘de nieuwe begrippen, die onze internationale politieke en economische betrekkingen zullen beheerschen, worden gevormd op Angelsaksischen bodem’. Het Engels heeft aldus de toekomst en zal na de oorlog kunnen fungeren als ‘het esperanto van de wereld’. | |
Engels als wereldhulptaalOp 19 september 1942 schrijft Minister Bolkestein zijn in Londen aanwezige collega's van België, het Frans Nationaal Comité, Griekenland, Joegoslavië, Noorwegen, Polen en Tsjechoslovakije aan zitting te willen nemen in een intergeallieerde commissie met als taak ‘een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheid en de wenschelijkheid van, na den oorlog, in de geallieerde landen, naast dat in de moedertaal, het onderwijs in het Engelsch verplicht te stellen, op alle soorten van scholen, ook de lagere, om daardoor te bevorderen, dat het Engelsch den door alle volken aanvaarde wereldtaal wordt’. Alle Ministers van Onderwijs reageren positief op het Nederlandse initiatief en al op 10 november 1942 kan de Commission for the Discussion on an Auxiliary World Language officieel door Bolkestein worden geïnstalleerd. Elk land heeft één vertegenwoordigerGa naar eind5 - van een vertegenwoordiger van Nederlands-Indië is kennelijk geen sprake meer -, en als voorzitter wordt aangesteld Majoor Prof. dr. J.H. de Boer - fysicus bij Philips -, die eerder ook lid was geweest van de Nederlandse adviescommissie. In zijn welkomsttoespraak - uiteraard in het Engels - spreekt Bolkestein er zijn spijt over uit dat de keuze voor het Engels als wereldtaal, noodzakelijkerwijs ten koste zal moeten gaan van die andere taal die iedereen zo nauw aan het hart ligt, namelijk van die prachtige Franse taal. Over het feit dat de keuze voor het Engels verregaande consequenties zal hebben voor de andere landstalen - voor het Nederlands bijvoorbeeld - rept hij met geen woord: I understand that the conditions for the realization of English as a world language are not the same in the different countries you represent, especially when a country like Belgium for instance, has already two languages. Neither do I forget, that in the case you would favour accepting English as a world language, you would do so with some regret, when you think of another foreign language, dear to you as it is to me. I mean ‘la belle langue française’. But we have to accept the actual situation: English is a language already spoken by more millions of people than any other language. If we accept the idea of a world language, here lies the best choice.
Na een zestal bijeenkomsten presenteert de commissie in juli 1943 haar bevindingen. Unaniem wordt door de acht vertegenwoordigers de wenselijkheid naar voren gebracht om in de toekomende na-oorlogse wereldorde over een algemene wereldhulptaal te kunnen beschikken. Een dergelijke wereldtaal zou de taalkundige voorwaarden kunnen leveren voor een hechtere internationale samenwerking en voor een beter begrip tussen de volkeren onderling. Uiteraard ziet men ook wel in dat een gemeenschappelijke wereldtaal geen echte garanties kan bieden tegen conflicten, maar een bewuste en doelgerichte poging meer internationaal begrip te creëren zal nooit effec- | |
[pagina 182]
| |
tief kunnen zijn als deze wordt gehinderd door taalkundige moeilijkheden. Het is dan ook van groot belang, zo meent men, de mensen uit alle lagen van de bevolking bij het wereldtaalproject te betrekken en zich niet alleen te richten op de beter opgeleiden. Daarom zou het onderwijs in de wereldtaal al een plaats moeten krijgen in alle vormen van onderwijs, te beginnen in de lagere school. Uiteraard wordt ook in deze internationale commissie weer de vraag gesteld welke taal er als wereldhulptaal moet worden gekozen. Het zou in elk geval één van de grote ‘levende’ talen moeten zijn. De keuze voor een kunstmatige taal zou immers vooral in het nadeel zijn voor de kleinere landen waar noodzakelijkerwijs toch al verschillende vreemde talen moeten worden geleerd en het schoolcurriculum alleen nog maar meer belast zou worden. Maar welke van de grote ‘levende’ talen - Duits, Engels, Frans, Italiaans, Spaans of Russisch - zou dan in aanmerking kunnen komen? Hoewel tot de oorlog Duitsers, Italianen en Spanjaarden bij internationale gelegenheden hun eigen talen hanteerden - alleen in de Volkerenbond waren Frans en Engels de enige toegelaten voertalen -, zal na de oorlog, zo voorspelt de commissie, de linguïstische situatie drastisch veranderen. Duits en Italiaans zullen uiteraard geen enkele kans meer mogen hebben ooit nog als internationale voertaal aanvaard te worden. Spaans heeft het nadeel buiten het eigen taalgebied nauwelijks bruikbaar te zijn. En Russisch is een veel te moeilijk te leren taal om buiten Oost-Europa dienst te kunnen doen als wereldtaal. De ‘kleinere’ levende talen komen bijna als vanzelfsprekend in deze discussie - tekenend genoeg - in het geheel niet ter sprake. Alleen Engels en Frans komen aldus in aanmerking om de internationale hulptaal te worden. Een keuze tussen deze twee talen maakt de commissie echter niet. Aangezien Frans relatief meer wordt gebruikt in centraal, zuid en zuid-oost Europa, Engels meer in de Scandinavische landen, en in Nederland beide talen ongeveer even belangrijk zijn, zou in elk land verplicht één van deze twee talen als tweede taal onderwezen moeten worden in de hogere klassen van de lagere school; de andere taal zou dan moeten worden opgenomen in het curriculum van de middelbare school. Waar mogelijk zou overigens het onderwijs van het Engels de voorrang moeten krijgen boven dat van het Frans, omdat algemeen wél de verwachting is dat na de oorlog het Engels de dominante internationale voertaal zal worden. Alle Engelssprekende landen zouden overigens Frans als verplicht leervak moeten invoeren op de lagere school. De commissie stelt voorts voor om verplichtend het gebruik van Engels of Frans voor te schrijven voor alle publikaties - tijdschriften en boeken - die van enig internationaal belang kunnen worden geacht. Bij internationale onderhandelingen of congressen zouden ook alleen Engels en Frans de voertalen mogen zijn. Ondertekend door alle gedelegeerden in de commissie wordt het Report for the discussion of an Auxiliary World Language op 23 juli 1943 aangeboden aan de acht betrokken regeringen in ballingschap. Als ook de Engelse en Amerikaanse regeringen zich geïnteresseerd tonen en om het rapport verzoeken, wordt het deze op 18 september toegezonden. Op 20 december 1943 tenslotte wordt besloten duizend exemplaren van het rapport te drukken, waarbij - om de kosten te delen - de betrokken landen elk verplicht worden honderd exemplaren af te nemen en te verspreiden.Ga naar eind6 | |
[pagina 183]
| |
De toekomst na de oorlogWat is er nu verder met de aanbevelingen van het rapport gebeurd? Niet veel. Wat Nederland betreft had Minister Bolkestein op 28 juli 1943 wel al via de radio zijn voornemen bekend gemaakt om na de oorlog in de hoogste klassen van de lagere school Engels in te voeren. Op 27 augustus van dat jaar schrijft hij in een brief aan de leraar Engels H. Koolhoven die had aangeboden behulpzaam te zijn bij het opstellen van een leerplan-Engels: ‘Voor Nederland zou dit hierop neerkomen, dat het Fransch zijn bevoorrechte positie zou moeten afstaan aan het Engelsch. Eenmaal terug in Nederland hoop ik deze zaak [...] ter hand te nemen. Ik stel mij voor, dat op de lagere school het Engelsch dan zou moeten onderwezen worden in de hoogste twee klassen, en dat op de middelbare school het Engelsch, in het urenaantal de positie zou verkrijgen, die nu het Fransch heeft’. Van alle plannen kwam echter niet veel terecht. Van een internationale poging om het Engels de wereldhulptaal te maken, wordt na de oorlog niets meer vernomen. Gevoed door de patriottische sfeer van na-oorlogs Nederland, wordt in Nederland eerder gedacht aan versterking van de positie van het Nederlands dan aan die van het wereld-Engels.Ga naar eind7 Zo protesteert bijvoorbeeld de bekende Leidse jurist R.P. Cleveringa in een brief van 13 november 1945 aan Minister-President W. Schermerhorn tegen het openbare gebruik van allerlei Engelse woorden, opschriften en uitdrukkingen.Ga naar eind8 Zelfs de Nederlandse vliegtuigen die naar Indië vliegen dragen het opschrift ‘Government air transport’. Cleveringa verzoekt Schermerhorn een einde te maken aan deze ‘Engelsche ziekte’ en schrijft: Men wekt den indruk, dat kennis van het Nederlandsch niets waard is; het vermoeden, dat daarin niets van beteekenis te boek staat tot het er langzamerhand inderdaad van zal komen, dat het Nederlandsch slechts goed is voor de stal en de keuken. [W]elk een verzuim de wereld te laten zien, dat wij een eigen taal hebben.
Schermerhorn vraagt op 30 november 1945 aandacht voor deze kwestie in de Ministerraad. Wat het resultaat daarvan precies is geweest, is mij niet bekend. In elk geval richt Minister van Overzeese Gebiedsdelen J.H.A. Logemann zich in een circulaire van 11 december 1945 tot allerlei instanties in Nederland die iets met Nederlands-Indië van doen hebben, met het verzoek er op te letten dat in officiële stukken ‘op de juiste wijze van de Nederlandsche taal gebruik wordt gemaakt en vreemde woorden en uitdrukkingen [...] worden geweerd’. Vermeldenswaard in dit verband is ook de opmerkelijke actie tot zuivering van de Nederlandse taal van de legercommandant in Nederlands-Indië Luitenant-Generaal S.H. Spoor. Op 22 november 1948 - nog geen maand voor het begin van de tweede ‘politionele actie’ - richt Spoor zich per circulaire tot alle militaire gezaghebbers, waarin hij een ernstig beroep doet Engelse woorden en uitdrukkingen te vermijden. Hij meent dat het nog steeds veelvuldig gebruiken hiervan, nu de laatste Engelse troepen al ruim twee jaar uit Indonesië weg zijn, getuigt ‘van een zekere geestelijke luiheid, van een gemakzucht of van een misplaatst gevoel van “voornaamheid door | |
[pagina 184]
| |
het gebruik van vreemde woorden”, welke aan onze levende taal werkelijk schade dreigt te berokkenen’. Spoor voegt een lijst toe met voorbeelden van dergelijke ‘ergernissen’ en roept op om samen te strijden tegen ‘de dreigende verwording van onze Nederlandse taal’: ‘Men vergete niet, dat de taal nog steeds het levende cultuur-monument van een volk is en verwaarlozing van die taal een degeneratie- verschijnsel is’.Ga naar eind9 Na de oorlog vindt aldus een duidelijke opleving plaats van de aandacht voor de eigen Nederlandse taal. In Nederlands-Indië worden na de oorlog voor het eerst in de geschiedenis plannen ontwikkeld om het Nederlands als vreemde taal in te voeren in alle vormen van lager onderwijs en het tot lingua franca te maken van Indonesië naast het Maleis.Ga naar eind10 In de jaren vijftig zou men eveneens besluiten tot het invoeren van het Nederlands als onderwijsvoertaal op de scholen in Nieuw-Guinea.Ga naar eind11 Een wereldtaal is het Nederlands hier echter niet meer mee geworden. De dominante wereldvoertaal is inderdaad het Engels geworden, overigens niet als gevolg van het wereldhulptaalplan van de Nederlandse regering in ballingschap, al had deze wel een vooruitziende blik gehad. | |
Het Nederlands in EuropaHet is opvallend dat als Nederlanders zich bezighouden met taalpolitiek, zij hun eigen taal nauwelijks verdedigen. Liever werpen zij zich op als verdedigers van een andere taal - in het verleden maar ook nu nog -, en lijken het Nederlands daarbij vrijwel uit het oog te verliezen. Zo is nog niet zo lang geleden door de Heerlense hoogleraar cultuurwetenschappen H. van den Bergh voorgesteld in Europa één lingua franca in te voeren ter vervanging van de veelheid van Europese cultuurtalen: het Intereuropees [lees: Engels] als Europese eenheidstaal. Het zou immers buitengewoon oneconomisch, onpraktisch en verkwistend zijn al die verschillende Europese talen te handhaven, zo meent Van den Bergh, wiens nogal extreme voorstel in feite neerkomt op een poging tot ‘euthanasie’ van de Nederlandse taal.Ga naar eind12 Wat dit betreft is er overigens een opvallend verschil tussen Nederlanders en Vlamingen. Al spreken zij dezelfde taal, het is ondenkbaar dat Vlamingen hun eigen taal, waarvoor zij zo'n lange en moeizame strijd hebben moeten leveren, uit eigen beweging zouden opgeven voor een andere. Het waren recentelijk dan ook vooral de Vlaamse geluiden die er voor zorgden dat de status van het Nederlands als één van de negen officiële talen van de Europese Unie voorlopig wordt gegarandeerd.Ga naar eind13 En al eerder ook was er in de discussie over de toekomst van het Nederlands een Vlaming, de directeur van de Stichting Ons Erfdeel J. Deleu, voor nodig om in 1991 het moedige maar utopische voorstel te doen het Nederlands te maken tot algemene werktaal van de Europese gemeenschap. In het uitzichtloze taalgevecht tussen de grote Europese talen - Engels, Frans, Duits en Spaans - zou zijns inziens het Nederlands best een kans maken als functionele omgangstaal van de Europese Gemeenschap. Het is immers de taal van twee kleine democratieën zonder enige traditie van cultuurimperialisme.Ga naar eind14 Geen Nederlands als wereldhulptaal in elk geval, maar - zo Deleu zijn zin krijgt - wellicht dan toch als Intereuropese hulptaal? |
|