| |
| |
| |
Michiel de Ghelderode: De blinden
naar Breughel de oude.
PERSONEN: de drie blindgeborenen, op pelgrimage naar Rome: de Witte, de Strop en den Os; de Eénogige, koning van het land der greppels en grachten: Lamprido. - PLAATS: op een grote baan in Brabant, niet zo heel ver van een grote stad.
(Een lied weerklinkt. Bedevaartgangers komen op de baan. Het lied gaat tamelijk traag, liturgies en klagend, al wordt het dan ook gekeeld door gezonde mannen. De bedevaartgangers zijn inderdaad blinden, en gaan vooruit, al tastend met hun stok, mekaar vasthoudend bij hun mantel. - Hier volgen de woorden van hun staplied: Congaudeant catholici, Laetentur cives celici, Die ista.)
(stilte)
(met schorre stem zingt hij de laatste noten). .. Die ista... (spreekt) En dan?... Ik heb er mijn buik van vol... ik zet geen stap meer verder. Laat staan dat ons pelgrimsliêke plezier doet aan Onze Lieve Heer, maar de straatstenen worden er niks van gewaar, 't bloed staat al in mijn schoenen, en mijn keel is droog als de krater van 'n vuurspuwende berg...
Wij moeten stopzetten, want als er één van ons drieën stopzet, moeten we alle drie stopzetten, en als er éne zingt, moeten we alle drie zingen, en als er éne voortgaat moeten we alle drie voortgaan. Wat hangt er toch boven onze kop?...
Ja, wat hangt er boven onze kop... 'n Weg opgaan, waarvan we het einde niet zien en een liêke zeuren waarvan we het latijn niet verstaan... Miserie, kameraden, ik stel ulie voor met ons drieën al onze krachten 'ne keer samen te spannen en eens goed te kermen... Misschien is er daar wel iemand in de wolken of op de wereld die ons verhoren zal? (beveelt) Allez... Kermen! a... een a... twee... van a drie...
(vals):
...Miserere... miserere... miserere... (stilte)
Stilte!... hebt ge dat gehoord? (stilte) Niks ne meer...
... het was precies dat 'k iets hoorde... Het is zeker de honger en de dorst, ja, bezonder de dorst die onze geest vertroebelt...
... ik heb iets gehoord... Weet ge wat dat was? Dat is de
| |
| |
weergalm. (triomfantelijk) Ik zal nog eens proberen. Ofwel is het de duvel die met ons voeten wil spelen en dan zal 'm geen teken van leven meer geven - ofwel is het toch 'ne weergalm die het serieus met ons meent en dan zal 'm antwoorden, want ik zal hem godsdienstiglijk uitdagen...
Ja, zing hem een elf-uren mis...
(uit volle borst): Ky...y...y...y...rie...
(stil) : ...luistert stillekens!...
(ver, voleindt het lied) : ...ri...i...i...e...Elei...i...son...
Daar hebt ge het... dat is tenminste gezongen. Het is de duvel niet, het is nen echten weergalm, dat is zeker ne weergalm uit een klooster.
Als die weergalm nu maar iets in ons pollen wilde stoppen... al was het 'ne goeie pot bruinen...
Niet wanhopen, jongens. Onze mizerie, onze honger, onze dorst hebben hunnen tijd gehad. Ik weet het. Luister naar de goede boodschap, kameraden. Ik zie klaarder in die zaken dan gij...
Ge moet zo niet liegen, Strop... ge zijt gij evengoed blind geboren gelijk als wij...
Driedubbelen leugenaar... van ons drieën zijt gij de blindste van allemaal... Maar zeg maar voort... Wat is die goede boodschap?
Vrienden van mijn ellende, luistert naar wat ik ulie zeg... we zijn niet ver van Rome meer...
O... O... (luider) O...! O...!! (luider)
O... O... O...!!!
Hebt gijlie nog niet gewaar geworden dat de zon veel heviger begon te steken? Dat is nu al zes weken dat we zonder 'ne keer asem te scheppen, doormarcheren... En nu, daar hebt ge 't: We hebben 'ne weergalm gehoord, en nogal 'ne weergalm die de mis zingt. In Vlaanderen is er bijkans geen weergalm... alles is er effen en vlak, 't zijn er allemaal weiden... In de bergen, daar zijn er weergalmen. Wij zijn wij in de bergen. En de schilder die ons geschilderd heeft, enige tijd geleden, en die in Italië geweest is, heeft ons gezegd dat we voorbij de bergen moesten gaan... Hoe heette die schilder ook weer die ons ieder drie gulden gegeven heeft?
Wacht 'ns... ik geloof dat het... Breughel was...
Ja, zo is 't: Breughel... Hij zei: éne keer dat ge de bergen over zijt, zijt ge niet ver van Rome af...
Hij zei: ge moet gene schrik of geen achterdocht hebben:
| |
| |
gaat maar altijd recht door, eens komt g'er toch, er is een slim spreekwoord dat zegt: Alle wegen leiden naar Rome...
Alleluja!... We gaan de kerk van Sint Pieter zien...
Alleluja!... We gaan Sint Pieter in eigen persoon zien, hij zal zeker voor ons een mirakel doen en ons ziende maken...
Alleluja!... We gaan allerhande wondere dingen zien... ofwel zullen we niksmendalle zien.
En wat zeker is: Rome is de katoliekste stad van heel de wereld, en we zullen er veel aalmoezen binnendoen, en we zullen er veel pottekes pakken, en we zullen er verschrikkelijk veel smullen, en slapen... en dansen... Bij mijn eerste-communie-zielke!... Ik weet uit goede bron dat die Romeinen plezierige charels zijn en 'ns geren lachen... Nooit van zijn leven gaan we nog naar Vlaanderen... Ik installeer me op de trappen van Sint Pieter en ik slijt er mijn dagen.
Zwijg, slechte katoliek... We zullen wij doen wat de Paus ons zal zeggen wat dat we moeten doen...
Misschien zegt 'm dat we tot in Jeruzalem moeten gaan?
Oftewel van naar ons land terug te keren? (hij zucht)
Luistert 'ne keer goed... ik heb iets gehoord... spitst uw oren 'ne keer goed open...
(Stilte. - In de verte hoort men op de beiaard een oud Vlaamsch lied)
... dat?... dat zijn de klokken van de klokketoren. De klokken van Rome, de beroemde klokken...
Ge zijt zot!... Dat is 'nen beiaard... En hij speelt een liedje dat ik ken, een liêke dat ze bij ons altijd op de vogelenmarkt zongen.
Ik zal u 'ne keer zeggen wat het is... Dat is de beiaard van Rome... Van zo rap dat de Paus gehoord heeft dat er drie Vlaamse pelgrims toekwamen, heeft hem een Vlaams liêke doen spelen om ons plezier te doen... Jamaar, hoort nu toch 'ne keer!
(Stilte - Een blije beiaard)
(lawaaiend en het liedje mezingend) : ...la... la... la... bing... bang... bang... li... la... li... la... Klinkt en zingt maar, heilige klokken... klinkt voor de pelgrims uit Vlaanderen... Wij zijn hier!... Viva Rome en van zijn duizend kerken... (ze lachen)
Wat doet het deugd aan mijn hart in zo 'n ver afgelegen streek de liekes van mijn oud land te horen... (weent)
Moest ik er zo zeker niet van zijn, ik zou zeggen dat het de beiaard van Brugge was, waar da 'k geboren ben...
Het is eerder nog het fiere Belfort van Gent, mijn goeie stad...
| |
| |
't Is helemaal mijn vrije Antwerpen, waar ik het licht eens zag...
(alle drie wenen ze in harmonie)
(ver, lacht om er in te blijven) : ha... ha... ha...!
Hoort nu toch 'ne keer... ze lachen aan de andere kant... Wat een wonder land toch, dat Italië; we mogen wijlie wenen, snottebellen lang, en ginderachter lachen ze zich 'nen bult... Laat ons dan ook maar lachen, hé!...
(lachen) : ha... ha... ha... ha...!
Ik sta in bewondering voor die besneeuwde bergtoppen, van waarop wij de torens zullen zien en de campanilas en de koepels der eeuwige stad...
En ik krijg zo 'n kurieuze reuken in mijne neus, precies bloemen die naar wierook rieken...
... En ik dan, ikke... ik zie aan de zon dat het tijd is om weer ons gat in ons hand te pakken en op weg te schieten... Vooruit dan maar, en nog eens ferm gezongen... wie gaat er de eerste?... Ik?... Ik wil de eerste zijn om in de uitverkorene stede binnen te trekken.
En ik dan... Ik zie beter dan gij...
Maar waarom zou ik het niet zijn? De minst blinde van ons alle drie?
Alle dan maar... kom... en goed de mantel vasthouden en de stokken goed in de maat bewegen... (korte stilte)
(ze gaan vooruit en zingen de twede stroof van het pelgrimslied)
Plenus pulchris carminibus
Halt... Stil toch!... De weergalm is dezelfde stem niet meer... Waar is hem, in 't Noorden, in 't Oosten, in 't Zuiden, of in 't Westen?
Als we maar op ons stappen niet weergekeerd zijn in plaats van naar Rome te gaan?
Dat zou te verschrikkelijk zijn... Ik stel voor van de weergalm te ondervragen... vermits hij latijn kent, kent hij zeker Vlaams... en de landkaart ook... Ik neem het op mij... (plechtig) Hoogedelgeboren heer Weergalm, gelieve de goedheid te hebben te antwoorden aan drie blinde sukkelaars die hun weg zoeken... Waar zijt ge, Weledele Weergalm?...
In 'nen boom, waaruit ik zal neerdalen om
| |
| |
u aangenaam te zijn. Ik ben een stem met voeten en ik kom tot bij u...
Ik peinsde wel dat het geen weergalm was - 't is 'ne mens. Zoveel te beter. Hij zal ons wel iets geven. Ik zie hem al komen. 't Is 'ne grote vent met 'nen ronden hoed...
Nee, 't is er 'ne kleine met 'n vierkanten hoed...
Bijlange niet... 't Is 'ne grote die klein geworden is, want 't is 'nen bult en hij heeft geenen buik en zijnen hoed is een muts volbestikt mee medallekes...
(dicht bij) : Hier ben ik, goed volk...
(In koor psalmodieerend) : Hier hebt ge de goeie ziel!... Heb toch kompassie mee arme blinde grote zondaars,... pelgrims dolend in het dal van tranen...
Ik heb kompassie met arme blinde pelgrims, (hij lacht)
Hi... hi... hi... hi...!
Waarom lacht gij? (kwaad) ... en wie zijt gij?
(hoogdravend) : Ik ben Sire Lamprido, de koning van het rijk der grachten en greppels, 'ne verstandige vent die liever in 'nen boom nestelt dan stomweg naar Rome te draven waar ge toch nooit zult geraken... Zoude gij geren een aalmoeske hebben?... Ik ga u appelen geven, en peren, en pruimen, en perzikken, en bloem en ganzeneieren, en...
Dat hebben we niet nodig. We moeten geld hebben...
Dat krijgt ge niet, maar ik kan u wel goeien raad geven, en ik kan u wel helpen, want ik zie dat ge 't groot nodig hebt.
Wij hebben uw hulp niet van doen en ook uw raad niet. Al zijne we alle drie zo blind als een kwakkel, toch zien wijlie heel klaar in al die zaken.
Hoveerdige blaaskaken... Weet ge wel waar dat gijlie ieverans zijt?
Wij weten dat maar al te wel... wij zijn wij in de hoge bergen, niet zo heel ver van de Romeinse velden.
Ocherme, sukkeleers toch,... Spalkt uw twee oren eens goed open en... luistert... (men hoort de beiaard)
Ja, we zijn wijlie wel blind, maar absoluut niet doof...: dat is den beiaard van Rome...
Onnozele kalfkes... ge zijt gij in het land der grachten en greppels... Ge moet me op mijn woord geloven, want ik heb het voordeel op ulie dat ik 'nen éénoog ben - en één oog volstaat om alles te zien... D'r zijn hier veel blinden in het land der grachten en greppels... en daar ben ik koning van,... ik... de helderziende éénoog...
| |
| |
(geschater) : Hij is 'nen éénoog!... o... o... Ge zijt gij 'nen halfbakken!... u... u... Hij beweert helder te zien... En hem zegt dat we niet dicht bij Rome zijn... a... a... a!...
Trap het is 'ne keer af, hein... éénogige koning van m'n botten. Wij willen niks met u te maken hebben... Ge zijt gij 'nen bedrieger, en uw grachtenland bestaat niet... Ons lange stokken die hebben ogen, en die verwittigen ons als er iets in de weg komt. Maak u weg of ge krijgt rammel...
Ja, laat ons hem een rammeling geven... (ze slaan er op los. Geluid van slaag geven)
Aai... ai... ze slaan me...
Moordenaar, ge geeft me rammel...
Wie klopt daar zo? Och, mijn arm karkaske... Schei toch uit...
Treurige vergissing!... Ze slaan en slaan maar... en ze maken mekaar kapot... Klopt er maar op, blinden... Neen? Gaat ge toch uitscheiden? Ja, ge hebt gelijkt... Ge moet pacifist zijn... komt, luistert 'ne keer, komt, want nu lach ik er niet meer mee... Ik ga ulie 'nen dienst bewijzen...
(klagen in koor) : Heb toch kompassie mee arme blinde sukkelaars die gekondamneerd zijn om een bedevaart te doen voor hun verschrikkelijke zonden.
Geen sol... gene stuiver... want uw asem stinkt naar de hop. Ik zeg: kompassie. Ik wil ulie m'n goed hart laten zien en u vrijwaren van een groot malheur. (stilte) De zon gaat onder. De nacht valt violet. Dit is nu al weken achtereen dat ge dezelfde wegen op en af loopt, en die wegen leiden helemaal niet naar Rome... Ge hebt Brabant niet eens verlaten, en de klokken die ge hoort zijn die van de Sint Niklaaskerk te Brussel... Met mijn énig oog zie ik van hier de wallen van de stad, en de toren van Sinter Goele, en de fameuze Sint Michiel in d'ondergaande zon, overspoeld van goud...
't Is afschuwelijk van drie arme sukkeleers zonder oogappels zo te treiteren...
Hij bedriegt ons... Het is nog maar noen. Al verschillende weken hebben we de lage landen bij de zee achter den rug.
Aan wie zegt ge 't... Lamprido... ziet maar goed uit uw ogen... Weet ge wat ge zijt? 'ne Schobbejak; we zullen uw boekje eens opendoen bij de Paus... Die éénoog is 'nen dangereusen bandiet... of anders is het misschien 'nen tovenaar... Herejezus!... heb a.u.b. toch kompassie mee ons...
| |
| |
Hoe zou onze Lieve Heer nu toch kompassie kunnen krijgen met mannen die het zo in hun boventoren hebben? Ik zeg het ulie nu voor de leste keer... Ge zijt gij in het land der grachten en greppels... links... en rechts... en heel de weg door, zijn er bochten en holen... D'r zijn moerassen; 'ne verkeerde stap en ge zit er in tot over uw oren. Seffens komen de vuile uitwasemingen overgedreven. Komt, geeft me ulie hand en ik zal u naar een hut leiden, waar ge de nacht kunt doorbrengen... Dat is de enige aalmoes die ik ulie kan geven...
Achteruit, Lamprido... we hebben van u zo geen aalmoes nodig! ...
't Is al te belachelik... we moeten er mee gedaan maken... We gaan wijlie onze weg voortzetten en we laten die onnozelaar maar voortboeren ...
Al zijn wijlie blind, toch kunnen wij gemakkelijk de raad van een éénoog missen. Nog dezen avond zitten we in Rome... Vooruit!...
Ook goed... Gaat gij naar Rome!... Maar let er op dat ge eerst uw lichaam en ziel de voorzienigheid aanbeveelt. Ik zeg het u nog 'ns in alle oprechtheid... De malheuren staan niet stil. Blind, blind, duizend maal blind moet ge zijn om niet te willen luisteren naar 'nen éénoog!
(hij wordt kwaad) Alle wegen leiden naar de dood... Vooruit dan maar... Adieu... (grijnst) Dat is dan weer 'ns een abuus van te denken goed te doen aan zijn evennaaste... Trapt het dan maar af, zeg ik u... Vooruit!... En de wind langs achter!... Vooruit....
(wilskrachtig) : Flink op stap en nog een krachtig lied...
Vaarwel... éénoog... En duizend keren merci, (lacht) voor uw vrijgevigheid...
Vaarwel, koning van de grachten... (lacht) koning van de kikvorschen en de dikkoppen.
Vaarwel, bleekschijter... (lacht) klim maar algauw terug in uw boom, dwazerik. - Vrienden, 't is meer dan tijd... Vooruit is de weg... Pak de slip van mijn mantel vast, Oske, en gij ook, Strop.
Hier zie, bij mijne mantel...
...Neen, daar... ha... hier heb ik een slip... Vooruit, kameraden, naar Oostland willen wi varen...
Ge gaat naar het Westen... Naar het slijk... Naar de... Naar 't stinkend water... naar het Niet... Vooruit dan maar.
Naar het Oosten... Plaats... Maak plaats voor de glorieuze bedevaarders van Rome... (ze zingen en verwijderen zich)
| |
| |
(plots wordt hun zang onderbroken: scherpe kreten)
VERSCHRIKTE STEMMEN DER BLINDEN:
Sta toch stil... Halt... help... ik val... Stamp toch niet zo... Hij trekt... Lamprido? Help, 't is water... ik verdrink... medelijden, kompassie... ik... ik sterf... ik versmacht... Lamprido! red ons... (Stemmen sterven uit - daarna stilte) LAMPRIDO (stille lach waarin triestheid schemert): Ik kan ze niet helpen... De greppels zijn zoo diep... Rust met vrede, blinden. Rust in het oude slijk... Het slijk waaruit ge gemaakt zijt, waaruit ik gemaakt ben, waaruit alle stervelingen gemaakt zijn... Daar komt de nacht... Ik kruip maar weer in mijn boom, tusschen de vogelkes die sluimeren, ik zal bidden voor uw blinde zielen, arme blinden... Amen.
(Heel, heel ver klinkt de beiaard)
Sint Maarten
Lino van J. Cuyvers
|
|