Het vogelen-abé-boek. Een geschenk voor zoete kinderen
(1837)–Anoniem Vogelen-abé-boek. Een geschenk voor zoete kinderen, Het– Auteursrechtvrij
[pagina 2]
| |
[pagina 3]
| |
B.b. bontekraai.Ik hou niet van de BONTEKRAAI,
Zij zingt niet, en is gansch niet fraai,
Doch dat zij nut is, vat ik wel,
Want zij bestaat naar Gods bevel.
| |
[pagina 4]
| |
D.d. distelvink.De fraai gepluimde DISTELVINK
Is niet veel grooter dan mijn pink;
En niettemin hou'k voor gewis,
Dat ook dit diertje nuttig is.
| |
[pagina 5]
| |
E.e. eend.Het EENDJE duikt, het schikt zijn veêren
En baadt zich in den waterplas;
Hoe zou't der oudren vreugd vermeêren,
Als ieder kind zoo zind'lijk was.
| |
[pagina 6]
| |
F.f. fazant.Wanneer gij deez' FAZANT beschouwt,
Zoo blinkt zijn kleed als louter goud.
Bedenkt, dat Hij, die 't dier zoo Heedt,
Voorzeker nooit den mensch vergeet.
| |
[pagina 7]
| |
G.g. gans.Wanneer ge o jeugd! den kostbren tijd
Met nutteloos gesnap verslijt,
Zijt ge, arm aan geest, aan woorden rijk,
Der snaterende GANS gelijk.
| |
[pagina 8]
| |
H.h. haan.Het HAANTJE dat 's morgens, als 't zonlicht verrijst,
Al kraaijend zijn wakkere inborst bewijst,
Roept tot U, o kindren! zoo blijde en zoo luid,
Stapt vroeg in uw bedjen en vroeg er weer uit.
| |
[pagina 9]
| |
I.i. ibis.Die langgebeende vogel daar
Gelijkt wel op een ooijevaar;
Maar die dit meenen, hebben 't mis,
Daar het de Egyptische IBIS is.
| |
[pagina 10]
| |
J.j. jaku.Deez' vogel, dien men JAKU heet,
Zag'k nooit voorheen, zoover ik weet;
Maar ga 'k nu maar naar't beestenspel,
Daar toont hem mij VAN AKEN wel.
| |
[pagina 11]
| |
K.k. kasuaris.De honger kruidt mijn spijs, 'k eet alles even graag,
Maar heb daarom geenszins een kasuaris maag.
Dit gulzig dier verslindt, al, wat het voor zich ziet,
Tot steen en ijzer zelfs, dien kost begeer ik niet.
| |
[pagina 12]
| |
L.l. leeuwerik.De vrolijke zanger, die, de eerste in het veld,
Het nad'ren der lente al zingend vermeldt,
Prijst dan, als zijn daarzijn ons vriend'lijk begroet,
DenHeer, die zijn schepslen steeds zeeg'nend behoedt.
| |
[pagina 13]
| |
M.m. mees.Dit MEESJE, dat op buurmansdak,
Zoo regt eens zit op zijn gemak,
Raakt in mijn knip, dit is gewis,
Voor dat het heden avond is.
| |
[pagina 14]
| |
N.n. nachtuil.Deez vogel, rijk aan ved'ren-pracht,
Schuwt steeds het licht en vliegt bij nacht,
Hij maakt een akelig geluid;
Doch 'k weet, dat zulks geen kwaad be duidt.
| |
[pagina 15]
| |
O.o. ooijevaar.OOIJEVAAR, lepelaar, kikkerdief!
't Waar me lief,
Als gij mij eens woudt vertellen,
Waar ge in 't najaar henengaat,
Als ge ons vaderland verlaat!,
'k Zou zoo gaarne U eens verzellen.
| |
[pagina 16]
| |
P.p. pepervogel.(Het beestje spreekt.)
Hoezeer ik, kindren! niet ontken,
Dat ik een vriend der peper ben
'k Vind toch, dat Pisang, vleesch of visch
Ook zeer wel te gebruiken is.
| |
[pagina 17]
| |
R.r. reiger.Deez' langhals, die de menschen vreest,
Vindt men aan stilstaand water meest;
Hij toont, als hij uit visschen gaat,
Dat hij het vangen goed verstaat.
| |
[pagina 18]
| |
S.s. sijsje.Het SIJSJE, zoo lustig zoo schrander van aard,
Is, kindren! U meerder dan anderen waard.
Wat kunst het moet leeren, uwzorg wordt beloond,
Daar 't altijd gewillig en leerzaam zich toont.
| |
[pagina 19]
| |
T.t. tortelduif.Vriend'lijke tortels! zoo trouw en zoo kuisch,
't Is mij een lust naar uw kirren te hooren,
Bouwt vrij uw nestje in den boom voor mijn huis.
'k Zal het wreedaardig berooven, noch storen.
| |
[pagina 20]
| |
U.u. uhu.Op steile rotsen, hooge boomen,
Wordt deez' vervaarlijke uil vernomen;
Die, zoo door kloekheid als door list
Den ad'laar soms zijn prooi betwist.
| |
[pagina 21]
| |
V.v. valk.Der valken klaauw, hun scherp gezigt
Maakt hen geschikt, om 't wild te rooven;
Door kunst tot jagen afgerigt,
Zijn zij de lust der koningshoven.
| |
[pagina 22]
| |
W.w. wouw.Hoe roofziek ook de WOUW moog wezen,
Hoe hem de jonge kiekens vreezen;
Vernielend menig schaadlijk dier
Verdient hij wel een plaatsje hier.
| |
[pagina 23]
| |
Z.z. zwaan.De ZWAAN zwemt statig op en neer,
Trotsch op de blankheid zijner pluimen;
Of stelt zich als een held te weer
En doet het water om zich schuimen.
|
|