Eenparig werd daar besloten, dat alle middelen zouden ter hand genomen worden om de verfransching uit de school te weren, en dat er niet zou worden gerust, vooraleer ons onderwijs vervlaamscht zou wezen van den laagsten tot den hoogsten graad.
***
Het bestuur van den Nederduitschen Bond dat, op verzoek van de afgevaardigden eener dergelijke vergadering, voor twee jaren te Mechelen gehouden, den Landdag bijeengeroepen had, werd als bestendig komiteit aangesteld en kreeg voor last, de gedane voorstellen te onderzoeken en er het wenschelijke gevolg aan te geven.
Het is thans beslist, dat de Studentenlanddag, telken jare, in den verloftijd, opnieuw zal bijeenkomen, tot ons volkomene genoegdoening geschonken zij.
Noch door hinderpalen van welken aard ook, noch door tegenwerking van gelijk wie, zal zich de Landdag of zijn bestendig komiteit van het rechte spoor laten brengen.
Tegen uitgebreide en diepingewortelde misbruiken trekken wij te velde; wij weten dus, dat de zegepraal niet het werk van eenige maanden wezen zal.
Lang en hard zal de strijd wezen; doch dit schrikt ons niet af.
Zij het ons slechts toegelaten te hopen, dat wij mogen rekenen op de medewerking van allen, zonder onderscheid van denk wijze, die het wel meenen met de Vlaamsche zaak!
Zij het ons vergund te vragen, dat ons streven niet in een verkeerd daglicht worde voorgesteld!
Wij wenschen niet, dat het Fransch uit de school worde verbannen. Ieder is overtuigd dat, in den huidigen toestand van Vlaamsch-België, de studie der Fransche taal, namelijk in onze hooge en middelbare onderwijsgestichten, niet mag achterwege blijven. Wij achten het zelfs wenschelijk, dat de talen der andere, naburige volkeren, zooveel mogelijk - en beter dan tot nog toe het geval was - ten onzent worden aangeleerd.
Doch wij willen, dat alle vakken, van laag tot hoog, worden orderwezen, langs den eenigen klaren en korten weg, dat is, door middel der moedertaal.
Wij willen voorafgaandelijke studie der Vlaamsche taal, opdat de leerling zoo spoedig mogelijk worde in staat gesteld, haar, als voermiddel van het onderwijs, met het meeste nut te gebruiken.
Wij willen later eene uigebreide en grondige studie onzer taal, onzer Letteren, onzer letterkundige geschiedenis, zooals bij elk ander volk wordt geplogen.
Wij wenschen nog, dat, in alle onderwijsgestichten, de landstaal met eerbied worde behandeld; dat men haar, noch van speelplaats, noch bij de schoolplechtigheden, noch