De Vlaamsche Kunstbode. Jaargang 6
(1876)– [tijdschrift] Vlaamsche Kunstbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 529]
| |||||
Iets vergeten.
|
Anna, pachteresse, |
Rosa, jonge weeze, hare nicht. |
Antoon, zoon van Anna. |
Hannibal, gepensionneerd sergeant, thans schoolmeester van het dorp. Dorpelingen. |
Voorhof eener hoeve. - Haag met hek op den achtergrond.
- Ingang der woning, eerste plan rechts van den toeschouwer.
Eerste tooneel.
Rosa, Antoon, later Anna.
- Welnu, welnu! wat is er aan de hand? Kom, Antoon laat het meisje los. Wat is er nu weêr gebeurd?
- Zij heeft me een ganschen emmer water over 't lijf gegoten, de kleine feeks! Het nat druipt me nog van de kleêren, zie liever....
- Niet meer dan hij verdiende, tante. Hij
had mijn melkemmer in den top van den hoogsten peerelaar gehangen, en de kleine Stoffol heeft zich bijna de beenen gebroken met hem beneden te halen.
Altijd twisten en krakeelen. Maar komt daar dan nooit een einde aan? Het is nu tien jaar geleden dat mijne zuster stierf en Rosa hier in huis kwam, en in al dien tijd heeft dat geharrewar geen enkelen dag opgehouden.
- Maar, moeder....
- Stil, jongen! ik weet wat ik zeg. - En zie - beter laat dan nooit, zegt het spreekwoord, ik wil eindelijk eens ernstig met u spreken.
- Ik trouwen, moeder? Allo dan!
- Jong getrouwd heeft niemand berouwd, jongen. Volg dus mijn raad en het zal u goed gaan.
- Maar, moeder, gij hebt altijd gezegd, dat men een meisje moet beminnen, wanneer men haar trouwen wil, en nu...
- Dat zeg ik nog.
- En ik bemin geen meisje; van al de meisjes in het dorp is er geene die mij bevalt.
- Ons dorp is de wereld niet, kind - en zie, te Hoogveen is het vandaag kermis, - ga daar heen; al wat jong is en flinke beenen heeft, is daar vereenigd, en gij hebt maar te kiezen. Moedig gewaagd, zegt het spreekwoord, is half gewonnen. Ik herhaal het, willen onze zaken recht blijven, zoo hoeft er een man aan 't hoofd, met de noodige bedaardheid en overleg, met moed en toewijding, en zoo'n man wordt ge alleen als ge eens zult getrouwd zijn.
- Welnu, moeder, ik zal mij bedenken...
- Niet zoo! niet zoo! Uitstel, achterstel, zegt het
spreekwoord. En tracht nu maar spoedig aan mijn verlangen te voldoen, zoo niet...
- Zoo niet...?
- Zoo niet;... onze buurman Hannibal is nog een flinke kerel en hij kon wel eens uw vaderworden, indien ge mij niet wilt gehoorzamen.
- Dat zoudt ge niet doen, moeder...
- Stellig. Gij kent mij genoeg om te weten, dat wat mij eens in 't hoofd steekt, doorgedreven wordt. Dus, ga schik u wat op, ga nog heden ter kermis, en binnen eene maand vieren wij de bruiloft.
- Welnu, moeder, het zij zoo, maar ik vrees...
- Niets, geen aarzelen,
Tweede tooneel.
Anna, Rosa.
- Zie zòò, dat is afgedaan; ik had niet gedacht dat het zoo gemakkelijk zou gegaan zijn.
- Maar, tante, was het u dan ernst?
- Welzeker, kind!
- Tante, hebt gij Antoon over mij gesproken? heeft hij mij afgeslagen? Maar hoe kwaamt ge daartoe!
- Neen kind, dat heb ik niet gedaan. Het had immers toch niet gebaat. Bevielt gij hem, zoo had hij 't maar te zeggen, maar gij hebt het immers gehoord, dat géen meisje in het dorp hem lief is?
En wie zegt u, tante, dat Antoon mij bevalt? wie zegt dat ik hèm zou genomen hebben. Zoo eenen als Antoon, kan ik alle dagen wel krijgen: die plaaggeest! die...
- Stil, kind; daar komt mijnheer Hannibal. Laat mij met hem alleen, en zie eens op den akker of de meiden vlijtig voortwerken.
Derde tooneel.
Anna, Hannibal.
- Wel zie; wie we daar hebben, Mijnheer Hannibal.
- Ja, beminnelijke buurvrouw, Hannibal in hoogst eigen persoon. Mijne oolijke bengels zijn de school uit, en mijn eerste bezoek is voor u.
- Te veel eer, Mijnheer Hannibal. En mag ik weten wat goede wind u herwaarts voert?
- Kunt ge 't vragen! ô allerbeminnelijkste der pachteressen, wat zou ik u te zeggen hebben, dan hetgene ik reeds honderdmaal vruchteloos gezegd heb: il verkwijn uit zuivere liefde voor u; mijn rust, mijn eetlust, alles raak ik kwijt, en dit alles voor u, wreedste der schoonen.
- Door mij?
- Ja door u! Sinds ik den dienst van Mars verlaten heb, en hier in dit eenzaam dorp mijn levenstent opgeslagen, heb ik geen oogenblik rust meer gekend. Gij hebt mij betooverd; en ik, Hannibal, die Waterloo gezien heb, ik die het vuur der kanonnen heb getrotseerd, ben door het vuur uwer oogen overwonnen.
- Dat blijft gezegd, buurman. Laat mij eenige uren tijd om over uw voorstel na te denken en dan zal ik u mijn besluit bekend maken
- Heb dank, beminnelijke pachteres. Zie, den hemel brengt gij in mijn hart. Weldra ben ik hier terug, om uit uw lieven mond mijn vonnis te vernemen.
Vierde tooneel.
Anna, Rosa, Antoon,
Eindelijk is hij weg, die oude bluffer.
- Stil jongen, vooralsnu geen kwaad van hem gezegd. Het zal maar van u afhangen, hem hier niet meer te zien. Nu, zijt ge vaardig? Op marsch dan!
- Halt, moeder, ik kan zóo niet vertrekken. Ik moet u nog wat vragen.
- Voor den dag er mêe jongen, en maak haast.
- Ik ben daar zoo al aan 't peinzen geraakt. Hoe zal ik het meisje erkennen dat mij bevalt, hoe zal ik weten of ik de rechte getroffen heb?
- Wel, gij malle jongen, dat zult gij wel merken, als gij haar maar ziet.
Maar zoo ik het nu eens niet merkte? Rn dààrdoor de rechte misliep, wat dan? Zeg mij toch liever een toeken.
Gij hebt ondervinding van die dingen, van toen ge nog jong waart en ik ben daarin zoo onervaren.
- Welnu, luister:
In éen woord, wanneer gij een meisje aantreft, waardoor gij u voelt aangetrokken, waarvan gij niet scheiden kunt, wanneer gij om een minuut vroeger bij haar te zijn over haag en heg springen zoudt...
- Wel, moeder, over eene haag springen voor een meisje, dat doe ik toch in geen geval!
- Bah! jongen, indien dat de groótste dommigheid is, die ge u voor een meisje getroost, is het niet erg. Maar ga nu, of anders komt ge zeker te laat..
- Ik wil alles doen wat gij verlangt, moeder; maar vind ik niemand die ik lief krijg, zoo trouw ik niet, en dan mag hier baas worden wie wil. En nu, vaarwel!
- Vaarwel, en goede kans!
- Vaarwel, Rosa,
- Vaarwel Antoon.
Vijfde tooneel.
Anna, Rosa.
- Daar is hij vertrokken
- Wat zegt ge, tante? o ja, inderdaad... Mijn draad is gebroken.
- Wat scheelt haar toch? Zou het meisje spijt hebben, of...
Zesde tooneel.
Ik weet niet, het is zonderling, ik gevoel me zoo treurig te moede!... wat mag toch daarvan de oorzaak zijn?
(Droomerig). Nu is hij reeds bij Lize. En binnen eene maand de bruiloft heeft tante gezegd, (hevig) Bah! wat geeft het mij? Lize of eene andere, 't is mij goed... (zingt voort):
(Zij blijft eene poos werkeloos, dan vangt zij aan zacht te neuriën).
Zevende tooneel.
Antoon, Rosa.
- Eilieve! dat is wel de bruid die ik behoef. Maar, ja, dat vergat ik u te vragen. Dat is mij een punt van belang. Is Lize groot of is ze klein?
- Klein is ze niet, maar toch iets kleiner dan ik.
- Niet klein, en toch kleiner dan gij. Maar hoe groot zijt gij dan wel, laat eens zien.
- Wilt gij mij misschien ook meten?
- Wel, drommels! Dat had ik niet gedacht. Gij zijt gansch niet klein, Rosa. Waarachtig niet klein, en slank als een populierstam.
- Alsof ge mij vandaag voor het eerst zaagt. Maar maak nu toch dat ge voortkomt. Als tante terugkomt on u nog hier vindt, zal het een leventje zijn van belang, hoor! En dan, een ander mocht u bij Lize eens voorkomen, Ga dus heen,
- Gij schijnt al bijzonder veel haast te hebben, om mij eene vrouw te bezorgen. Nu, ik ga al. Wees om mijnentwille maar niet bekommerd.
(Af.)
Achtste tooneel.
Rosa (alleen.)
(Zij laat zich moedeloos op haren stoel neêrvallen en zegt met ingehouden tranen)
Hij weet nog niet eens of ik groot of klein ben! Hij heeft mij nog niet eens goed aangezien! Misschien dacht hij wel dat ik 'nen bult had, of grijze oogen als een kater, of roode haren
als een vos!... (Hevig.) Ik wil hem nooit meer onder de oogen komen. Ik wil hem nooit meer zien. (Zij blijft treurig mijmerend zitten.)
Negende tooneel.
Anna, Rosa.
- Hoe heb ik het nu met u, Rosa! Zijt ge bij geval eene groote dame geworden, of weet ge niet waarom ons de handen gegeven zijn!
- Maak u niet boos, tante. Ik dacht maar...
- Onnoodig. ‘Veel denken, slecht denken’, zegt het spreekwoord.
- En ik ben tot een besluit gekomen dat gij, zoo ik hoop, zult goedkeuren. Gij hebt mij als een klein kind bij u in huis genomen en mij nooit doen gevoelen dat ik een ouderloos meisje en dat ik arm was. Gij hebt mij behandeld als uw eigen kind, tante,
- Gij zult ook wel nooit voor mij veranderen, tante; maar...
- Maar?
- Maar... maar... de jonge vrouw die nu in huis komt, het moge Lize zijn of eene andere, zij zal het niet noodig achten dat er eene méer aan tafel zit; zij zal meenen dat zonder mij het werk best kan gedaan worden. En Antoon...
- Welnu?
- De man denkt spoedig als de vrouw, tante. En mij, mij zouden de brokken in de keel blijven steken en ik zou verkwijnen van verdriet...
- Daarom tante, moet, zal ik vertrekken, nog eer die vrouw hier is. Laat mij heden, laat mij op dit oogenblik nog gaan, tante
- De menschen? ik begrijp u niet.
- Zullen zij niet zeggen: ‘Rosa gaat heen uit spijt, omdat...
- Uit spijt, tante, wat wilt gij daarmêe zeggen? O ja. ik begrijp u... Ja, gij hebt gelijk. Maar dat mogen, dat zullen zij niet van mij zeggen!
Antoon! Neen, ik zal hem toonen dat ik er mij integendeel over verheug dat hij trouwt.... Weet ge wat? Heden wordt er op de weide gedanst. Luister, daar begint reeds de muziek. Laat mij daarheen gaan, tante, ik wil vroolijk zijn, dansen, zingen!...
Tiende tooneel.
Anna alleen, later Antoon.
- Arm kind, nu begin ik klaar te zien. Nu begrijp ik waar de schoen u wringt. Had ik met dien heilloozen raad aan Antoon toch maar gewacht.
- Tien jaren is ze bier, en ze was er zeven oud toen ze kwam.
- Wat! zie ik goed? Zijt gij al terug, of nog niet weg geweest?
- Beknor me niet, moeder. Ik heb nog iets vergeten. Men krijgt het warm van het dansen, en dan vat men licht koude, ik achtte het geraadzaam dien doek, die Rosa mij gebreid heeft, te halen...
- Wel verbaasd! Wat moet dat beduiden.
- Ik ga al moeder, ik ga al.
Elfde tooneel.
- Anders is hij juist zoo bang niet voor een tochtje. Wij zijn in 't midden van den zomer en men zou bijna stikken van de hitte. (Op eens vroolijk) Wel, heere God, wat gedachte! Hij zal nog wel spoedig wat vergeten hebben. Zóo was mijn man zaliger ook. De Heer moge zijn lieve ziel
hebben.
Twaalfde tooneel.
Anna, Hannibal.
- Hier ben ik buurvrouw. Stipt op het uur! en bereid om mijn leven aan uwe voeten neêr te leggen,
- Hoe, mijnheer Hannibal, gij reeds hier. In der waarheid ik heb...
- Die verwarring, die verlegenheid; bij Cupido, zij is de mijne!
- Ik heb... Wilt gij mij een dienst bewijzen, mijnheer Hannibal?
- Duizend, mijn engel; beveel maar: elke wensch van u is voor uw onderdanigen slaaf een bevel.
- Welnu, het is... het is... den notarfs verzoeken hier te komen
Dertiende tooneel.
Heb ik wel verstaan! Den notaris halen! Maar dan is mijn geluk verzekerd! Bravo, Hannibal! oude jongen! Uwe fortuin is gemaakt. Een lief vrouwtje, eene schoone hoeve! Of ik mijn magistersbaantje spoedig zal laten varen. Nu wordt ik ingezetene van het dorp, en het zal een ander leven geven als met mijn mager pensioentje. En nu, naar den notaris!
Veertiende tooneel.
Anna, later Rosa.
- Hij is weg.
Het gaat niet, tante. Laat de menschen zeggen wat ze willen, doch laat mij op staanden voet uw huis verlaten. Ik zal het niet uithouden als Antoon heden terugkomt en u zijne bruid te gemoet voert.
- Lieve Hemel! wat nu gedaan? En kwam Antoon eens niet weder!
Vijftiende tooneel.
Antoon, Anna, Rosa.
Rosa of niemand, moeder! Ik heb nagedacht; Rosa bemin ik, Rosa en niemand dan zij.
- Welnu, Rosa, wat zegt ge. Wilt ge hem?
- Antoon! hoe kunt gij dat van mij denken, tante? Het zou hem immers zijn gansche leven hinderen dat hij de rechte niet getroffen had, want hij had toch geen zin in mij, anders ware hij niet eerst weggegaan?
Maar hoe ver dan wel, Rosa? Niet verder dan de Beukenlaan, en daar ben ik blijven nadenken op hetgeen moeder mij gezegd had; daar ben ik tot de overtuiging gekomen dat gij, en niemand dan gij, mij gelukkig maken kondt. Kom, lieve Rosa, raadpleeg uw hart, ik ben er zeker van, gij bemint mij ook...
- Kom, sta maar toe! anders zeg ik hem hoe ge om hem geweend hebt, en 't is maar best dat de mannen dat niet weten.
- Hoerrah!
Zestiende tooneel
Anna, Antoon, Rosa, Hannibal (later boeren en boerinnen).
- De notaris volgt mij op de hielen!
- Mijn beste heer Hannibal, ik ben u zeer dankbaar dat gij mij die dienst heb bewezen. Maar neem het niet kwalijk, ik zal niet
trouwen. Ik heb nagedacht en bevonden dat we beiden te oud zijn om nog zulken stap te wagen.
- O mijne droomen!
- Troost u maar! De notaris en de vrienden zullen toch nog te pas komen, al is het niet voor ons.
Antwerpen.
V.A. Dela Montagne.
- voetnoot(*)
- Alhoewel in het volgende tooneel, de rol van Rosa gansch zwijgend is moet echter het meisje door gelaatsuitdrukking en bewegingen, hare belangstelling in het verhandelde doen blijken.