| |
| |
| |
Wat de liefde vermag
Vervolg.
Als een loopend vuurtje was het driemaal vier-entwintig uren later door Lekdam verspreid, dat de controleur der indirecte belastingen, mijnheer van Molk, zich gedurende twee avonden in een roeibootje aan den tuin achter 't huis van mijnheer Westenbeek had vertoond, en dat jufvrouw Emma telkens een onderhoud met hem had gehad.
De dames Weering, wier veertig jaren haar waarborgden voor zulk eene verzoeking, vonden dat Emma geheel 't vrouwelijk Lekdam en déclin bragt. Jufvrouw Meels, die leelijke verzen in almanakken schreef, vond het bijzonder romantisch, zoo geheel in Venetië t'huis behoorende, om zijne beminde in een gondel te bezoeken. En haar prozaïsche vader zei, dat men al die romantische aardigheden maar met rhumatisme betaalde; waarom belde die malle controleur niet fatsoenlijk aan, in plaats van in zoo'n vochtig bootje te staan vrijen?
Zòò werd het geheim ruchtbaar, dat 't jeugdig minnend paar zoo goed bewaard dacht. Emma intusschen vond haar controleur hoe langer zoo aanminniger, en de kalme van Molk begon werkelijk te begrijpen, dat hij met dat openhartige, gulle meisje zeer gelukkig zou kunnen zijn.
Maar de lastige voorwaarde!
Hij sprak er lang met Emma over. Beiden vonden dien eisch bezwarend. Om Emma alléén, bekende van Molk, had hij zich tegenover den ouden heer conservatief gedeclareerd, want hij was liberaal van top tot teen. Dat vond hij nu nog minder; maar in de eerste plaats zijne politieke beginselen te verloochenen, en dan nog bescherming en invloed genoeg te vinden om door een kiesvereeniging tot kandidaat gesteld en daarna gekozen te worden: 't was kras, heel kras!
| |
| |
Emma vond het nog zoo geheel troosteloos niet.
- ‘Vader’ zeide zij, (in 't digt prieel naast haar Theodoor gezeten, terwijl de oude lui haar goed en wel op een kransje waanden) ‘vader heeft veel relatiën; zoo ge zijn gunst maar kunt winnen, is hij tot alles in staat. Dit blijft zeker, dat zijn wil onverzettelijk is: nu hij dit eenmaal van een schoonzoon vordert, valt er niet meer over te twisten. Hij heeft dat eens zoo bepaald, en daarmeê uit. Morgen is de dag, dat ge officieel terug moet komen; spreek er dan ernstig met hem over. Gij zijt er toe bereid, niet waar?’
- ‘Emma, wat zou ik om uwentwil niet doen; 't Binnenhof is er niets bij.’
- ‘En hebt ge uwe belofte gehouden!’ vroeg zij, zijne omhelzing bloode afwerende.
- ‘Als ik u zie, is 't verschoonbaar, dat ik al 'tandere vergeet.’ Dit zeggende haalde hij uit zijn zak een net boekje, dat hij haar aanbood. Bij 't maanlicht bladerden zij er zamen in, en lazen een paar hoofdstukken.
't Waren ‘de Staatswetten van Nederland’.
Daarop nam hij afscheid van zijne Emma, en roeide in alle stilte weg. Toen hij 't bootje aan den eigenaar terugbracht, stonden er vijf heeren aan de kade, die hem tegen wil en dank op sleeptouw namen en een trouw verslag eischten van de onderneming die hij als hun zaakgelastigde beproefde. Doch van Molk was reeds eene andere phase ingetreden, en duldde geene spotternij meer met zijn plannen. Hij maakte zich zoo goed hij kon van zijne vrienden los, en verdween in een der donkere straten.
Het lid der Kamer, dat het district Lekdam vertegenwoordigde, moest juist aftreden drie maanden na 't aanzoek van den controleur. Dat was een gelukkig toeval voor 't jonge paar. Want onder de plechtige belofte van van Molk, dat hij binnen drie jaren zou trachten kamerlid te zijn, had de majoor 't engagement toegestaan, met de verzekering nogtans, dat zij nooit aan trouwen behoefden te denken, zoo van Molk niet eerst behoorlijk den steek met franje droeg.
| |
| |
De afgevaardigde voor Lekdam nu, had, anderhalf jaar geleden, niet 't minste acht geslagen op eene nota van den burgemeester te Lekdam, waarin deze 't recht uiteenzette dat de vertegenwoordiger in de kamer kon en moest doen gelden, om een ontworpen spoorlijn langs dit grondgebied hare richting te doen nemen. Hij had den afgevaardigde verzocht van dat stuk bij zijn voorstel gebruik te maken; deze had het eenvoudig laten liggen.
Het kamerlid had den burgervader geschreven, dat hij uit eigen oogen kon zien, en dat men een lokaal belang niet aan 't algemeen belang mogt opofferen. Voor zulk een ruimen blik was de autocraat te Lekdam niet vatbaar: des te dieper voelde de man zich echter in zijn trots gekrenkt. Dat zou den afgevaardigde betaald gezet worden! De burgemeester zou dien wijsneuzigen mijnheer wel leeren, en heel eenvoudig een anderen candidaat tegen hem over stellen. Maar wien? En zouden de Lekdammers, die hunnen afgevaardigde bijzonder mochten lijden, zoo gemakkelijk te bewegen zijn, hunne stemmen op een ander uit te brengen?
De burgervader besloot hierover eens met den president der kiesvereeniging te gaan spreken. Majoor Westenbeek hoorde 't relaas van den burgemeester met genoegen aan, en juichte 't plan van 't hoofd der gemeente ontzaggelijk toe.
- ‘Uitstekend!’ riep hij, den burgervader op de schouders tikkende, ‘ferm, die man moet duikelen, en wij zullen een anderen candidaat stellen.’
- ‘Bravo, Westenbeek! jij begrijpt de belangen van onze gemeente. Dan moeten we nu maar omzien naar een anderen candidaat.’
- ‘Gevonden!’ riep Westenbeek uit, die op zulk een ongeroepen hulp nooit had durven rekenen.
- ‘Gevonden? Weet je iemand?’
- ‘Wel zeker! Van Molk, de controleur bij de belastingen!’
- ‘Je aanstaande schoonzoon?’
- ‘Waarom niet?’
- ’Maar, neem me niet kwalijk, van Molk is een beste
| |
| |
brave jongen, een vent om een flesch wijn meê to drinken, zooals onze ontvanger altijd zegt, maar om hem kandidaat voor de Kamer te stellen, dat is toch wat kras, hé?’
- ‘Van Molk is een man van algemeene kennis, die Lekdam en zijne behoeften ter dege beseft. Hij kan praten als de beste, hoor! Politiek is zijn stokpaardje. Met de parlementaire studiën van Groen ontbijt hij. Geloof me, we kunnen geen betere keus doen.’
- ‘Wel mogelijk, maar we kunnen zoo'n jong ventje toch niet naar de Kamer zenden. Wat zouden ze er in don Haag wel van zeggen: een ongetrouwd heer, die op kamers woont en in een restauratie eet: dat gaat niet!’
- ‘En Huig de Groot dan?’
- ‘Ja, maar, met je welmeenen, valt je aanstaande schoonzoon wel in dàt genre?’
- ‘Van Molk is een drommelsche knappe vent, hoor!’
- ‘'t Is alles wel mogelijk, maar mij conveniëert hij niet!’
- ‘Best, best; doe wat ge goedvindt. Doch één ding zeg ik u: óf het oude kamerlid wordt herkozen, óf van Molk vervangt hem: kies nu zelf.’
- ‘Heeft mijnheer Westenbeek dat zoo maar to beslissen?’ vroeg de burgervader op sarrenden toon.
- ‘Dat niet, maar ik geloof dat ik in de kiesvereeniging nog al invloed heb, en gelukt het mjj hem tot candidaat te stellen, dan wil ik wel eens zien, of de burgemeester het met den zijne verder zal brengen.’
De burgervader had nu te kiezen tusschen het oude lid, dat hem zoo diep beleedigd had, en den controleur, die hem niet aanstond. Toen besloot hij liever de handen ineen te slaan om zijne wraak uit te voeren, dan zijn afzonderlijken invloed te gebruiken, om aan zijn weerzin toe te geven.
Sedert van Molk met zijne dochter geëngageerd was, had Westenbeek allengs genegenheid opgevat voor den beleefden, spraakzamen controleur, die van zijne zwakke zijde zoo'n weergaloos gebruik wist te maken, en op 't geheele huishouden, zoo ongemerkt, langzamerhand invloed begon uit te
| |
| |
oefenen. Geen dag ging er om, of van Molk bragt in 't wijnpakhuis een paar uren door, streelde de ijdelheid van den ouden Westenbeek, en werd door dezen op de handen gedragen. Geen wonder dat, nu de gelegenheid zich zoo ongezocht voordeed om dat ideaal te kunnen bereiken, een schoonzoon die kamerlid was, Westenbeek deze met alle magt aangreep, en zich voornam hemel en aarde te verzetten om tot dat doel te geraken.
De kiesvereeniging ‘Oranje boven al’ hield eene onstuimige vergadering. Er werden vijf, zes candidaten gekozen, wier verdiensten en aanspraak op de gewigtige betrekking vinnig gewogen en bestreden werden.
De leden waren het hierin eens, dat de oude afgevaardigde de belangen van Lekdam al zeer flauw behartigd had. Dat spoor had zoo heerlijk langs 't stadje kunnen loopen, dat had 't kamerlid best kunnen conditionneeren voor 't geven zijner stem aan zoo vele andere wetten. Doch hij had gezwegen. Zoo spraken de mannen, die gehoor hadden gegeven aan des burgemeesters inblazingen.
Maar nu de heer van Molk? Die man kon een goed controleur zijn, wel mogelijk; een goed schoonzoon misschien ook, maar iemand die majoor Westenbeek in die betrekking aanstond, kon daarom den kiezers als candidaat wel eens niet den minsten waarborg opleveren.
Toen stond de president op, en begon op eene vrij onzamenhangende, onafgebroken wijze eene te vergeefs gememoriseerde rede te houden.
- ‘Lang, lang heb ik er over nagedacht, mijne heeren,’ zei hij, voortdurend een veeren pen van de eene zijde der tafel naar de andere verleggende, ‘of de betrekking, waarin ik tot mijnheer van Molk.....
- ‘Sta,’ fluisterde de secretaris.
- ‘Sta, mij niet moet weêrhouden, hem als candidaat aan te prijzen, maar..... de degelijke politieke kennis, die hij...
| |
| |
- ‘bezit,’ fluisterde de penningmeester.
- ‘bezit, en de ijver, die hem..... bezielt, om voor Lekdam's belangen te strijden, hebben mij..... doen besluiten, die te ver gedreven..... kieschheid.... kieschheid tot zwijgen te brengen, en alleen 's lands welzijn in 't oog te houden.....’
Intusschen had Westenbeek natuurlijk in stilte bij al zijn vrienden en kennissen gewerkt, zoodat hij terdege ondersteund werd. Na eene hevige discussie had de stemming plaats en van de acht en dertig stemmen werden er 24 op van Molk uitgebragt, zoodat de controleur candidaat werd gesteld voor het lidmaatschap der Tweede Kamer.
Van Molk zat bij Westenbeek met een kloppend hart den uitslag af te wachten. Toen Westenbeek zegevierend binnentrad, en van Molk hartelijk op de schouders sloeg, haalde deze ruimer adem. ‘Met 24 stemmen tot candidaat gesteld!’ riep de majoor luide.
Emma en van Molk omhelsden elkaâr, en de brutale jongen riep: ‘toe maar!’
Nu begon de strijd eerst terdege.
Twee dagen later verscheen er in 't weekblad van Lekdam een advertentie, die ongeveer aldus luidde:
‘Uit naam van al de kiesgeregtigden in het kiesdistrict Lekdam dringen de ondergeteekenden er ten sterkste op aan, dat men het aftredend lid, Mr. Bellamy, herkieze: een man die getoond heelt zijne roeping te begrijpen; een man van gematigden vooruitgang, met echt konservatieve en christelijke beginselen; een man die door zijn bedachtzaam zwijgen getoond heeft, hoe men zich in 's lands vergaderzaal moet gedragen. De verguizing, waaraan de kiesvereeniging ‘Oranje boven al’ het aftredend lid heeft blootgesteld, is ligt te verklaren. Wij vragen echter in gemoede, wat men denken moet van een candidaat, die een jaar geleden in 't openbaar bekende een volbloed liberaal te zijn, en die zich nu onder de vanen der conservatieven schaart; van een candidaat, die van Lekdam niets anders kent dan de societeit, den rum grog en de dochter van den president der vereeniging. Dat ieder welmeenend kiczer dus zijne stem uitbrenge op Mr. Bellamy.
‘Eenige kiezers.’
| |
| |
De volgende week bevatte het blad eene andere advertentie:
‘Kiezers!
Wilt ge een man naar 's Lands vergaderzaal zenden, die niet suft en slaapt, die een helder, open oog voor uwe belangen heeft, die doorkneed is in de Staatwetten, en bij uitnemendheid de gaaf bezit, om zijne gedachten uit de drukken; wilt gij dit? Kiest dan den heer T. van Molk, controleur der belastingen alhier, een man, die sedert een paar jaren, 't is waar, eerst de conservatieve beginselen huldigt, maar juist door deze politieke bekeering bewezen heeft, volkomen doordrongen te zijn van de nu door hem omhelsde rigting. Zulk eene inconsequentie is een triumf, eene aanbeveling!
Vereenigt dus allen uwe stemmen op T. van Molk.
Eenige kiezers.’
Er werd ontzaggelijk gestreden.
Emma spiegelde zich aan Jeanne d'Arc en Kenau Hasselaar en was subliem.
Toen de stembriefjes waren rondgezonden, begon zij een voorbeeldeloozen kruistocht.
In den manufactuurhandel van Bloms trad zij ten tien ure 's morgens reeds binnen, vroeg er stof voor kleedjes te zien, koos er een uit, en legde een bankje van vijf-en-twintig neêr. Zij was vriendelijker dan ooit, en vroeg op de innemendste wijze:
- ‘Och, mijnheer Bloms, heeft u je stembriefje al ingevuld?’
- Mijn stembriefje, jufvrouw Westenbeek?’ vroeg de winkelier verbaasd. ‘Neen, jufvrouw, maar wat... meent u?’
- ‘Mag ik 't doen?’ vroeg zij zoo vriendelijk.
- ‘Met alle pleizier, jufvrouw, als ik 't nog heb, want we kijken naar die dingen nooit om.’
Bloms had het nog, Emma schreef er duidelijk T van Molk op, en verzocht Bloms, het zonder mankeeren aanstaanden dingsdag op 't Stadhuis te brengen.
Toen ging zo bij den slager, klaagde over 't vleesch en zei, dat zij toch haar best bij de oude lui zou doen, dat deze hem de calandisie niet ontnamen, zoo de slager beloofde, als hij
| |
| |
haar zijn stembriefje liet invullen, dit op 't stadhuis te brengen. Zij kwam juist bij tijds, want 't lag reeds op een balletje gehakt vleesch in een mandje.
Bij het dienstbaar personeel van eenige notabele families in Lekdam had de inderdaad slimme Emma weten te informeeren, wie hunne leveranciers waren. Enkelen dezer, boerenlieden, woonden in den omtrek. Ook hierheen begaf zich de bedevaartgangster on bracht hun quasi de groeten der families en 't uit haar brein ontsproten verzoek, om te stemmen en haar den naam van den candidaat op 't stembriefje te laten schrijven. Niemand weêrstond 't lieve meisje; zij vertelde dit zoo argeloos en naïef; iedereen liet haar volkomen vrijheid over de briefjes, zoodat er een zeer groot aantal reeds met T. van Molk prijkte.
Zoo was zij tegen wil en dank eene politieke tinnegietster geworden.
De majoor werd tegen den dag der verkiezing hoe langer zoo onrustiger. Hij begon de zaak allengs gewichtiger te beschouwen. Werd van Molk lid der Kamer, dan had hij niet alleen zijn ideaal bereikt, een lid der Staten-Generaal tot schoonzoon, maar dan zou door diens invloed al ligt verkregen kunnen worden, wat hij nu nog miste: een ridderorde van de Eikenkroon.
Mevrouw Westenbeek zat even onbewegelijk en onverschillig als vroeger in haar leunstoel. Emma was zoo zenuwachtig, dat zij van Molk's naam bijna niet op de briefjes kon schrijven, die zij nog machtig werd. Haar kleine broêr, de plaaggeest, vertelde aan zijn vriendjes, dat zijn zuster een heel nieuwe liefhebberij had: in plaats van postzegels verzamelde zij stembriefjes.
Doch van Molk was stil en in zich zelven gekeerd. Hij had allengs Emma lief gekregen. Zijn stelsel van kalme vriendschap was in duigen gevallen, en zoo nu 't noodlot eens wilde dat hij aan papa's gril niet kon voldoen, dan was Emma, die goede Emma, voor hem verloren.
De 2de dingsdag der maand Junij was verstreken, en derhalve de stemming afgeloopen. De volgende dag was aangebroken, en de opening der stembus begonnen. De majoor liep in zijn
| |
| |
wijnpakhuis met groote stappen op en neêr. Hij dronk een proefglas porto uit, zonder dat het hem courage gaf. Telkens kwam zijn knecht hem de opgaaf brengen, die een persoon van zijnentwege van de stemming meêgaf. De laatste was: Bellamy 400, van Molk 398.
Een oogenblik stond hij radeloos bij een vat St-Estèphe.
Emma en van Molk zaten in den tuin in 't prieeltje; hij plukte bladeren, sloeg die op zijn gesloten hand, alsof hem niets op 't harte lag, en floot als een leeuwrik, doch hij zag zoo bleek als zijn overhemd. Emma had haar reukfleschje noodig om geen tranen te storten, en keek angstig voor zich heen.
Wederom werd er aan 't pakhuis geklopt.
Westenbeek stak zijn hoofd door de deur. De knecht gaf 't papiertje over en liep pijlsnel weér voort.
- ‘Bellamy 830, van Molk 900’, las hij.
- ‘Iets beter! doch de hemel beware me voor die nederlaag!’ riep de majoor, zijne handen wringende.
- ‘Mr Bellamy is gekozen!’ riep een stem boven de heining van den tuin uit. Emma gaf een gil; van Molk vloog verwilderd op en zag - 't lachend gezicht van den plaaggeest, die zich weèr spoedig naar beneden liet glijden.
Het paartje stond nu als de vervolgde hugenoten op die prachtige gravure.
Zij beefden beiden als de trillende popels in 't rond...
Maar wat? Is dat geen vreugdekreet, geen opgewonden toon, die uit het pakhuis hun oor treft? Van Molk kijkt op; Emma durft het niet te wagen. Daar wordt de pakhuisdeur, die in den tuin uitkomt, met geweld opengeslagen, daar komt - maar kan van Molk zijn oogen wel vertrouwen? - daar komt de majoor aan, met zijn mutsje in de hoogte zwaaijende, gevolgd door de bekende vijf vrienden, die een luid ‘hoera!’ aanheffen, nu zij 't paartje in 't priëel ontwaren.
- ‘Gewonnen, van Molk, gewonnen!’ roept de oude heer, ‘gewonnen, gewonnen!’ Andere woorden vindt hij niet om zijne uitbundige vreugde te kennen te geven.
Maar nu de majoor hen genaderd is, slaat hij de armen om van Molk en Emma, en zou in zwijm gevallen zijn, als deze hem niet gegrepen hadden.
| |
| |
- ‘Mijnheer van Molk!’ riep de eerste luitenant, hem komisch met de vuist dreigende, ‘mijnheer van Molk! gelukkige pretendent van jufvrouw Emma Westenbeek! lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal! de vriendenbond komt u geluk wenschen, en u onderdanig verzoeken hem in uwe Edelmogende waardigheid niet te vergeten. Bedenk, dat het resultaten zijn van dien onvergetelijken avond! Gelukkige sterveling!’
- ‘Gelukkige sterveling!’ herhaalde 't koor.
De majoor sprong op, zwaaide met zijn pet als een dolzinnige, vloog naar den kelder en liet den knecht Laubenheimer en Sherry in den tuin brengen, haalde zijn vrouw, die hare handschoenen vergat aan te doen, en liet zich toen voor de zevende maal vertellen, dat van Molk met 1317 stemmen tot lid der Staten-Generaal verkozen was. De heer Bellamy had 1270 stemmen bekomen. De plaaggeest zei half luide, dat er nu nog méer gekust zou worden.
In de eerste week van October kwam het kamerlid van Molk uit de residentie naar Lekdam over, om in zijn staatsie-kostuum jufvrouw Emma Westenbeek naar het Stadhuis te begeleiden, en van daar 't huwelijk in de kerk te doen inzegenen.
's Hage.
Johan Gram.
|
|