| |
| |
| |
[BE. tekenen]
Ontwerpen en bouwen: twee werelden
Archieven van architecten vinden in Vlaanderen geen onderkomen in een centraal depot, maar zitten verspreid op diverse locaties. Bovendien is dit erfgoed te onbekend en daar bovenop is er de onzekerheid over de toekomst van de provinciale archieven. Redenen te over voor Kunsttijdschrift Vlaanderen om met dit themanummer aandacht te vragen voor de zorg en de ontsluiting van ons ‘bouwkundig geheugen’. Stop de versnippering en laat dit on(t)roerend erfgoed niet verloren gaan.
Kunsttijdschrift Vlaanderen publiceerde jaren geleden een themanummer met als titel ‘Het nooit gebouwde Vlaanderen’ (nr. 237, 1991). Op de cover stond het voorstel van architect Henry van de Velde voor de Antwerpse Linkeroever, een monumentaal project uit 1926 dat nooit werd gebouwd. Het themanummer bevatte projecten die nu ongetwijfeld zouden behoren tot de topwerken van ons onroerend patrimonium indien er na het ontwerpen een bouwfase was gevolgd. De voorstellen verdwenen in archieven en dit op verschillende plaatsen. Naast mijn inleiding schreef Geert Bekaert een tekst ‘Dwalen door het nooit gebouwde land’. Daarin benadrukte hij dat bouwen aan deze wereld ook datgene is wat niet is gebouwd, de voorstellen die om diverse redenen tekeningen bleven. Architectonische cultuur is niet enkel het concreet gebouwde, het tastbare materiële van een constructie. Wat is bedacht en vervolgens werd toevertrouwd aan papier, is het nu een architectuurmanifest of een fictief voorstel, het vormt evenzeer een onderdeel van een bouwkundig erfgoed, zij het dan onder de noemer van roerend patrimonium.
| |
Meer ontwerpen dan gebouwen
Er zijn architecten die nauwelijks iets bouwden en die met hun ‘getekend oeuvre’ een centrale plaats kregen in de geschiedenis van de bouwkunst. Het voorbeeld bij uitstek is Giovanni Battista Piranesi (1720-1778). Zijn indrukwekkend getekend oeuvre fascineert velen tot op vandaag. Zijn etsen bevinden zich ook in Belgische collecties: in de Nationale Bibliotheek, in het Groeningemuseum in Brugge en vooral in de Universiteitsbibliotheek van Gent. De Italiaan Antonio Sant' Elia (1888-1916) ontwierp juist voor de Eerste Wereldoorlog zijn toekomstige stad, twee jaar voor hij sneuvelde aan het front. Deze tekeningen behoren tot het collectieve erfgoed van de 20ste-eeuwse architectuur. Ook de jonge Engelse architecten van de groep Archigram ontwierpen in de jaren '60 toekomstbeelden voor de stad. Alle projecten bleven ongebouwd maar werden uitvoerig gepubliceerd.
Een gebouw is verankerd op een specifieke plaats, terwijl een afbeelding van het ontwerp of het eindresultaat kan worden gereproduceerd. Er zijn veel meer documenten die een inzicht geven waarom op een bepaalde locatie iets werd opgetrokken. Een gebouw of ontwerp heeft tevens een band met een bepaalde tijdstroom, is ontstaan binnen een bepaald tijdskader. Het gebouwde valt beter te begrijpen wanneer er meer informatie is over de architect en zijn oeuvre, de opdrachtgever en zijn ambities, de geldende regelgeving zoals brandbeveiliging, de beschikbare bouwmaterialen, de constructiemogelijkheden en nog veel meer. Dat is niet nieuw, reeds eeuwen is het gebouwde onderhevig geweest aan regelgeving. Architectuur wordt ingrijpend bepaald door een diversiteit aan voorschriften en normen. Indien een bouwheer of architect zich niet schikt naar wat de overheid voorschrijft, volgt een weigering. Er zijn normen die te maken hebben met brandweer, bouwhoogte, keuze van aard en kleur van de bouwmaterialen. In het boek Tot Cieraet deser Stadt (Mercatorfonds, 1993) beschrijft Ruther Thijs uitvoerig welke regelgeving en afspraken de architectuur in Antwerpen ingrijpend bepaalde. Zonder zorgvuldig bewaarde archieven was een dergelijk standaardwerk onmogelijk.
In tegenstelling tot literatuur of muziek moet de overheid een goedkeuring geven om een constructie op te trekken. Een bouwaanvraag is nodig om vervolgens een administratieve goedkeuring te krijgen, een bouwvergunning. Met deze procedure worden meetbare aspecten gecontroleerd, zoals hoogte, materiaalkeuze, dakvorm en bouwdiepte. Maar geleidelijk aan gaan stedelijke administraties richtlijnen opstellen vanuit algemeen nut. Ook eisen die met algemeen uitzicht en esthetische appreciatie te maken hebben, zijn medebepalend in de besluitvorming. Tot aan het einde van de 19de eeuw waren enkel een tekening van de voorgevel en het grondplan van de begane grond noodzakelijk. Het zicht vanaf de publieke ruimte en de bouwdiepte was voldoende om een vergunning te krijgen. Hoe de opdeling van het interieur werd vormgegeven was bijkomstig. Geleidelijk werden er steeds meer tekeningen gevraagd en bijkomende documenten.
Om de evolutie te volgen van de constructie, van de bouwonderdelen, zijn publicaties met technische documentatie erg verrijkend. De architectuurbiënnale van Venetië 2014 onder leiding van Rem Koolhaas legde een accent op het materiele aspect van onze gebouwde wereld. In Fundamentals werden de elementen van een gebouw zoals het raam geanalyseerd. Het basisgegeven is gelijk gebleven, het raam is een transparante grens, wat toelaat daglicht in een interieur te brengen. Tussen een middeleeuws glas-in-lood raam en de actuele ramen met dubbele beglazing en performant scharnierwerk ligt een hemelsbreed verschil.
| |
Noodzaak aan archieven
Onze steden hebben indrukwekkende bouwarchieven en dit zijn soms de enige documenten die bewaard zijn gebleven van architecten wanneer hun persoonlijke archieven zijn vernietigd. In dit themanummer wordt niet ingegaan op de
| |
| |
vele gemeentelijke en stedelijk archieven met de vele bouwaanvragen.
Bouwdocumentatie is meer dan enkel tekeningen, het gaat om een geheel van briefwisseling, technische documentatie, foto's, maquettes en nog veel meer. Het is een belangrijk onderdeel van ons roerend erfgoed dat maar al te vaak wordt verwaarloosd, zelfs in veel gevallen vernietigd. Om een grondige studie te maken van een oeuvre zijn archieven noodzakelijk. Zonder documenten is het erg moeilijk om een correcte reconstructie te maken van de levensloop van een architect en zijn werk. Weten welke boeken een architect heeft gekocht, kan verhelderend zijn om zijn inspiratiebronnen te achterhalen. Welke studiereizen hij heeft gemaakt en welke contacten met andere architecten hij heeft gehad kan verklaren waarom hij op een bepaald moment in zijn leven een omwenteling in zijn oeuvre kende.
De afwezigheid van archieven heeft als resultaat dat er over een aantal belangrijke Belgische architecten tot op heden geen monografie is verschenen. Het oeuvre van de gebroeders Karel en Octave Van Rysselberghe is indrukwekkend maar werd tot op heden maar fragmentair bestudeerd wegens gebrek aan archiefmateriaal. Archieven zijn spoorloos, vermoedelijk verkocht als oud papier! Op het einde van zijn loopbaan vernietigde Victor Horta zijn archief, een immens verlies om tot een volledig beeld te komen van deze grootmeester. De Franse architect Le Corbusier daarentegen bewaarde alles zorgvuldig en deze erfenis wordt nu beheerd door de Fondation Le Corbusier in Parijs. Deze megabron van informatie laat toe inzicht te krijgen hoe zijn projecten tot stand zijn gekomen en welke de relatie is met de ontwerpen die niet werden gebouwd. Het archief laat toe de vele aspecten van deze veelzijdige persoon te bestuderen.
Vaak wegens gebrek aan informatie betreffende archiefmogelijkheden worden interessante documenten tijdelijk bewaard door familie of definitief vernietigd. Zo vond Pieter Rupus eerder per toeval het archief van ingenieur Abraham Lipski (1911-1982), een belangrijk ingenieur die meewerkte aan een aantal grote projecten, zoals de Zuidertoren en projecten voor de Brusselse Expo van 1958. Op basis van dit materiaal kon hij in 2003 een proefschrift maken. De documenten worden nu bewaard aan de Faculteit Toegepaste Wetenschappen, Vakgroep Architectuur en Stedenbouw, van de Gentse universiteit.
Eerder per toeval kwam het Museum voor Sierkunst, nu Design museum Gent, op het spoor van het archief van de Gentse architect Albert Van huffel (1877-1935). Toen ik met het archiefonderzoek begon, stelden velen mij de vraag wat hieraan interessant kon zijn, een persoon zonder diploma van architect, zonder grote onderscheiding zoals de Prix de Rome. Hoe komt het dat juist hij het symboolgebouw mocht ontwerpen voor de katholieke kerk, de verguisde Basiliek van Koekelberg. Toen Henry van de Velde in 1926 op zoek was naar leraren voor zijn nieuw Ter Kameren instituut was Van huffel één van de eersten die hij contacteerde. Van de Velde waardeerde hem om zijn evenwicht tussen creatie en vakmanschap. Het archief toont een ontwerper die met zijn kleiner werk, zoals meubelen en vooral tapijtontwerpen, behoort tot de interessantste figuren uit het Interbellum. Het bewaarde archief openbaart een uitzonderlijk talent en het archief liet toe het eenzijdige beeld dat men van de man had, te corrigeren. Zonder archief was een juiste positionering van het oeuvre uiterst moeilijk, bijna onmogelijk geweest.
Brug over de Schelde nabij Avelgem, 1902, ingenieur Arthur Vierendeel (1852-1940).
(© Erfgoedbibliotheek Brugge)
Zoals een muziekpartituur noodzakelijk is voor een uitvoering, zo moet een aannemer documenten bekomen om een prijsofferte te kunnen maken en vervolgens het gebouw te kunnen optrekken. Archieven van aannemers verdwijnen erg vlug na de termijn van de tienjarige aansprakelijkheid. Toch kunnen archieven van bouwbedrijven unieke documenten bevatten. In 2014 kreeg het Archives d'Architecture Moderne (AAM) in Brussel het omvangrijke archief van één van de oudste bouwbedrijven in ons land, het bedrijf Blaton. Tot verbazing vond men een uitvoerig dossier voor een groot en impressionant sportstadium in Antwerpen ontworpen door Henry Van de Velde. Enkel een paar schetsen van dit project uit de jaren '30 waren bekend. Het Blaton-archief bevat een onschatbare bron van informatie van projecten in België en in het voormalig Belgisch-Congo. Om dat laatste grondig te bestuderen, deed Maurice Culot beroep op professor Johan Lagae van de Gentse universiteit die reeds in het verleden de koloniale architectuur bestudeerde.
| |
Waar bewaard?
In 2006 publiceerde het Vlaams Architectuurinstituut (VAi) de studie Architectuurarchieven in Vlaanderen van de hand van Tom Avermaete,
| |
| |
Annelies Nevejans en Bregje Provo. Wat direct opvalt, is de veelheid aan instellingen en locaties waar archieven van architecten te vinden zijn. Van een centraal depot, zoals in Nederland, is er geen sprake en de versnippering is een gegeven waarmee wij moeten leven. Gelukkig biedt de digitale wereld oplossingen om enig overzicht te bekomen. Dit themanummer geeft maar een gedeeltelijk beeld en is zeker geen inventaris. Er is gekozen om in de eerste plaats belangstelling op te wekken, om te tonen dat het getekend erfgoed niet enkel mooi maar ook noodzakelijk is om ons gebouwd patrimonium beter te begrijpen. Ook niet alle bewaarplaatsen komen aan bod, er werd een keuze gemaakt gericht op de tekeningen.
| |
Maquettes en fotoarchieven
Naast de tweedimensionale uitdrukkingsmiddelen maken architecten ook gebruik van het schaalmodel, de 3D-maquette als ontwerpmethode en als hulpmiddel om de overheid en vooral de bouwheer te overtuigen. Deze 3D-voorstellingen zijn nog veel complexer om te bewaren, gezien hun afmetingen. Waar naartoe met al die maquettes, is vaak de vraag van ontwerpers. Aangezien voor wedstrijden meestal een maquette vereist is, nam het aantal de jongste jaren in Vlaanderen sterk toe. Bij de samenstelling van de expositie Wonderjaren in maquettes, georganiseerd door het VAi en het CVAa (Centrum Vlaamse Architectuurarchieven) in het Cultuurcentrum Scharpoord, had men veel moeite om een aantal schaalmodellen terug te vinden van projecten uit de voorbije dertig jaar.
De archieven van fotografen worden vaak verwaarloosd. Er zijn fotografen die naast meer artistiek werk ook voor architecten hebben gewerkt. De figuur van Willy Kessels is hiervan een boeiend voorbeeld. De Oostendse fotografen Maurice en Robert Anthony maakten niet enkel sfeerbeelden van de bad- en havenstad. Het archief-Anthony is rijk aan kwalitatieve opnames van gebouwen. Anthony maakte één van de mooiste opnames van het Oostendse postgebouw van Eysselinck, een foto bij avond die het lichtconcept van de architect weergeeft. De Erfgoedbibliotheek in Brugge bezit originele foto's van een brug in Avelgem. Niet zomaar een constructie, het is de eerste brug in de wereld waar het principe van de Vierendeelligger werd toegepast.
Brussels justitiepaleis in opbouw, architect Joseph Poelaert (1817-879) i.s.m. ingenieur François Wellens (1812-1897), albuminedruk, ca. 1875, fonds Gustave Abeels. (© Architecture Archive - Sint-Lukasarchief vzw, Brussel)
Fotografie is het geschikte medium om de transformaties in stad en landschap vast te leggen en te tonen aan een groot publiek. Het onderzoeksproject en expositie Re: Collecting Landscapes vorig jaar in deSingel, met als curators Notteboom, Uyttenhove en Vandermarliere, was exemplarisch. Zestig landschappen, in beeld gebracht door botanicus Jean Massart bij het begin van de 20ste eeuw, werden achtereenvolgens opnieuw gefotografeerd door Georges Charlier in 1980, Jan Kempenaers in 2003-2004 en Michiel De Cleene in 2014. Dit project ontstond in samenwerking met het VAi en de Gentse universiteit.
| |
Museum of archief
Toen Paul Hankar in 1901 overleed, amper 41 jaar oud, werd het archief geschonken aan het Jubelparkmuseum (KMKG). Werner Adriaenssens benadrukt in zijn tekst dat het KMKG geen specifieke ambitie heeft om nieuwe architectenarchieven te verzamelen. De aanwezigheid heeft te maken met de grote interesse van conservator Eugène van Overloop die rond 1900 exposities organiseerde van de architecten Hendrik Beyaert en Lucien Magne. Aangezien Hankar een leerling was van Beyaert, kan men de schenking aan het KMKG begrijpen. Er was geen sprake van een architectuurmuseum, eerder van officieuze afdeling gericht op het werk van architecten. Het deponeren van Hankars archief beoogde de bouwkunst een meer publieke uitstraling te geven. De Gentse architecten Oscar Van de Voorde en Modeste De Noyette, leden van Société Centrale d'Architecture de Belgique, publiceerden in 1905 een oproep gericht aan de stad en de directeur van het pas geopende museum in het Citadelpark, om architectuur te presenteren ‘au même titre que la Peinture et la Sculpture’ met als argument: ‘à l'éducation artistique du peuple, à favoriser l'étude du beau, à faciliter aux futurs architectes l'apprentissage si ardu et si aride de l'art de construire’. Als directeur van de Koninklijke Gentse Academie bepleitte Van de Voorde dit initiatief als een ‘exposition permanente d'oeuvres remarquables produites en architecture dans le monde entier et à toutes les époques’.
Van zijn droom kwam niet veel in huis. Archieven van architecten verdwenen stelselmatig, zeker in de jaren '60 toen de razendsnelle vloedgolf van afbraak onze steden zwaar verminkte. Tegen deze ongebreidelde bouwwoede en afbraak van ons patrimonium kwam vanuit een jonge generatie verzet. In Brussel werd Archives d'Architecture Moderne (AAM) opgestart en in 1969 organiseerden Maurice Culot en François Terlinden de legendarische expositie Antoine Pompe et l'Effort Moderne en Belgique 1890-1940. De bijbehorende publicatie was een openbaring, velen ontdekten toe pas wie de vaders en de grootvaders waren binnen de Belgische architectuur.
| |
| |
In de tekstbijdrage van Maurice Culot wordt duidelijk dat een verzet tegen verminking en het bijeenhouden van het ‘bouwkundig geheugen’ een gelijktijdige operatie werd. Ook de keuze om bij de naam Archives Moderne te plaatsen, is veelzeggend voor de ambitie van Culot met zijn equipe. In de eerste jaren was het meer redden wat er te redden viel: gehele archieven die op het nippertje werden gered voor ze in de container terechtkwamen. Inventariseren en het compleet ontsluiten kwam op de tweede plaats.
In 1986 verscheen de eerste inventaris in boekvorm. In het AAM zijn er ook archieven van architecten die hoofdzakelijk in Vlaanderen hebben gewerkt zoals de Gentenaar Jean Hebbelynck. Dankzij de bemiddeling van Francis Strauven, vanaf het begin betrokken bij het AAM, kwamen de archieven van de Antwerpenaren Renaat Braem en Jos Bascourt in Brussel terecht. Van een initiatief APA in Antwerpen was toen nog geen sprake.
Ongeveer gelijktijdig werd door Alfons Hoppenbrouwers en een aantal studenten van Sint-Lukas Brussel het Sint-Lukasarchief opgericht. Met een aantal tentoonstellingen rond de stedelijke architectuur en urbanisatie van Brussel in de 19de eeuw kon deze organisatie ook als drukkingsgroep actie voeren tegen de vele sloopaanvragen van waardevolle panden in Brussel. Het Sint-Lukasarchief / Architecture Archive kreeg in het begin opdrachten om een snelinventaris te maken van het bouwkundige erfgoed. Zowel AAM als het Sint-Lukasarchief heeft het steeds moeilijk gehad middelen te vinden om hun werking te kunnen uitbouwen, zelfs al kreeg men veel documenten als schenking. Het bewaren en toegankelijk maken van collecties vraagt veel mankracht en middelen.
Voor Brussel wordt in dit themanummer ingegaan op de collectie van La Cambre/ULB met archieven van hoofdzakelijk Brusselse architecten, nu bewaard op de site Flageyplein. Het tekenarchief van Henry van de Velde bleef echter in de voormalige abdij Terkameren waar het I.S.A.D. in 1927 begon. Ondertussen kreeg dit archief van Van de Velde een bijzonder statuut van de Franstalige overheid in België. De briefwisseling van Van de Velde wordt bewaard in de Koninklijke Bibliotheek. Nogmaals een voorbeeld dat archieven van één persoon zich op diverse locaties kunnen bevinden.
Er zijn nog meer vindplaatsen in Brussel, zoals het stadsarchief en het Rijksarchief. In dat laatste kwam het archief terecht van ingenieur-architect Philippe Samyn.
| |
Toenemende belangstelling
Het eerste boek dat de nadruk legde op ons recent bouwkundig verleden verscheen in 1971, Bouwen in België 1945-1970, van Geert Bekaert en Francis Strauven. In 1974 waren de Golden Sixties voorbij en in 1975 werd de eerste keer het Monumentenjaar georganiseerd. Met de belangstelling voor erfgoed groeide geleidelijk ook die voor architectuur in het algemeen.
In Frankrijk en Nederland plaatsten grote musea architectuur op de affiche. In 1975 hielden de Nederlandse musea in Amsterdam en Rotterdam grote historische architectuurexposities. In 1982 werden er vier exposities getoond rond het ‘Nieuwe Bouwen in Nederland’ met vier catalogi. In het voorwoord van 1975 staat als eerste zin: ‘Meer dan de beeldende kunsten, wordt de architectuur door haar maatschappelijk karakter gekenmerkt. Architectuur is onontkoombaar en dringt zich op aan gebruiker en voorbijganger’. Deze manifestaties waren mogelijk dankzij de rijke verzameling in het Nederlandse architectuurinstituut, nu het Nieuwe Instituut.
Ontwerp voor de herinrichting van Piazzale Roma in Venetië, 1990. ‘Le Ali del Leone’, architect Christian Kieckens (1951). (© Archief APA, Antwerpen)
Een fenomeen van de jaren '80 is het opstarten van architectuurmusea in Europa. In Frankfurt opende in 1984 het DAM (Deutsches Architektur Museum) haar deuren en begon het tekeningen en schaalmodellen aan te kopen van hedendaagse architecten. Met goed uitgewerkte thematentoonstellingen en publicaties gaf directeur Klotz een impuls aan andere buitenlandse openbare instellingen om hun aankoopbeleid te verruimen tot architectuur. Het Centre Pompidou kocht zeer gericht aan en bij het opstarten van de FRAC in Frankrijk (zie Kunsttijdschrift Vlaanderen nr. 356, november 2015) kozen een aantal onder hen ervoor zich toe te leggen op architectuur en design. Ook instellingen met grote financiële middelen, zoals Getty Foundation in Amerika en het Canadian Centre for Architecture (CCA) in Montreal, opgestart in 1979, kochten belangrijke archieven. Documenten van belangrijke architecten werden ‘museumstukken’, wat meer is dan ‘archiefstukken’!
Voor Vlaanderen is de oprichting van het APA (Architectuurarchief Provincie Antwerpen) een keerpunt geweest. In de bijdrage van Dirk Laureys wordt uitgelegd hoe de Koninklijke Commissie van Monumenten en Landschappen een belangrijke rol had bij dit initiatief. Ondertussen is het APA, opgestart in 1988, uitgegroeid tot een volwaardig archief dat ook fondsen van buiten de provincie opneemt. Een van de recentste
| |
| |
aanwinsten is het archief van Christian Kieckens. Dit was de basis van de expositie Het huis - De mentor - Het archief in deSingel (van 12 februari tot en met 5 juni 2016).
Ontwerp voor verbouwing Boxy woning en tuinkeuken in Deurle, 2000, Maarten Van Severen (1956-2005). (© Stadsarchief Gent / Zwarte Doos)
Waarom bevinden archieffondsen van architecten zich op diverse locaties? Waarom zijn de schenkingen van de archieven van Van huffel en Eysselinck terechtgekomen in het Design museum Gent? Een verklaring is erg eenvoudig. Eind van de jaren '70 en begin van de jaren '80 had het toenmalige Museum voor Sierkunst de ambitie om exposities te brengen rond meubelontwerpen. Per toeval werd het archief van beide architecten teruggevonden. Deze waren de bron om de creaties beter te situeren. Het Gentse museum had niet de ambitie een architectuurarchief uit te bouwen maar het uit elkaar halen van een archief valt niet te verantwoorden. Vaak is er een directe band tussen de architectuur en het interieur die tot uitdrukking komt in de archiefdocumenten. Nadien arriveerden ook de archieven van de Gentse architect Geo Henderick en van Pieter De Bruyne in de collectie.
In 1983 werd binnen de muren van het Gentse museum Stichting Architektuurmuseum opgestart. Niet het verzamelen van archieven was de prioriteit, veeleer het platform van een museuminfrastructuur aan te wenden om de nieuwe generatie architecten aan een breder publiek te presenteren. Met exposities, catalogi en een tijdschrift werd de basis gelegd voor een vernieuwende architectuurcultuur in Vlaanderen, die nu door het VAi wordt voortgezet.
Het Gentse stadsarchief, beter bekend als De Zwarte Doos, bezit niet enkel vele bouwaanvragen maar ook interessante schenkingen en documenten van de Stedelijke Commissie voor Monumenten en Landschappen. Ook het archief van Maarten Van Severen (1956-2005) wordt bewaard in De Zwarte Doos. Met de financiële steun van de Vlaamse Gemeenschap kon dit archief worden geordend en via de website beschikbaar worden gesteld voor consultatie. Documenten van architect Brunfaut zijn te vinden in het AMSAB in Gent. Niet zo toevallig omdat deze familie van architecten vaak werkte voor de socialistische zuil, zoals het gebouw voor het dagblad Vooruit in Gent en voor Le Peuple in Brussel. Eveneens in Gent is er de bibliotheek van de universiteit. Deze bezit de topcollectie van Piranesi's etsen en ook archieven van de Gentse architecten Minnard en Roeland. In dit themanummer wordt ingegaan op het interessante archief van de Koninklijke Academie, nu een onderdeel van HoGent.
Ook de Leuvense universiteit bezit archieven van onder andere Huib Hoste, Raphaël Verwilghen en Raymond Lemaire. De grootste collectie in Leuven is die van het KADOK met interessante fondsen uit de 19de en de 20ste eeuw. Het archief van Marc Dessauvage (1931-1984) is fascinerend, gezien zijn grote bijdrage aan de vernieuwde kerkbouw in Vlaanderen.
Kloostergebouw ‘Zonnelied’ in Oostende (Stene), schets ontwerp, 1957, architect Paul Felix (1913-1981). (© Privéarchief Felix)
In het overzicht van het VAi van 2006 zijn er ook architectenarchieven te vinden in de Rijksarchieven (www.arch.be). In het Algemeen Rijksarchief in Brussel is werk te vinden van Philippe Samyn en Emile Janlet (1880-1925). Architect Jozef Jan De Meyere deponeerde zijn archief in het Rijksarchief Kortrijk, het archief van Jozef De Wulf (1929-1986) belandde
| |
| |
in Brugge. Ook het Rijksarchief in Hasselt bezit fondsen.
Opmeting gevel ‘Maison du Faucon’ in Veurne, anno 1624, ‘Mission Dhuicque’, 1917. (© Agentschap Onroerend Erfgoed Vlaanderen)
Er zijn architectenarchieven die nog steeds in privébezit zijn. In Marke wordt het archief van architect Jean de Bethune bewaard, de grondlegger van de neogotiek in België. Ook het archief van professor en architect Paul Felix is nog steeds in zorgvuldige handen van de familie.
Zelfs archieven van kerkfabrieken kunnen waardevolle tekeningen bevatten. In 1860 werd een wedstrijd uitgeschreven voor de gedeeltelijke wederopbouw na een brand van de collegiale kerk Sint-Gertrude in Nijvel. Deze documenten tonen de visie op monumentenzorg in de 19de eeuw. Hoe werd omgegaan met een gebouw en in hoeverre kon men aanpassingen of correcties aanbrengen?
Het Agentschap Onroerend Erfgoed Vlaanderen bezit ook tekenarchieven zoals van Renaat Braem (samen met AAM en APA). Daarnaast bewaart deze overheidsinstelling het tekenarchief van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen en een uitzonderlijk ensemble omschreven als de ‘Mission Dhuicque’ naar de naam van architect Eugène Dhuicque (1877-1955) die tijdens de Eerste Wereldoorlog in de frontstreek tussen Ieper en de kust met een gehele equipe de belangrijkste gebouwen liet fotograferen (863 opnames, zelfs een deel in kleur) en ook opmeten om dit te kunnen aanwenden bij de wederopbouw. Een gedeelte van deze tekeningen werd in 1985 gepubliceerd (Herman Stynen, Georges Charlier, An Beullens, Het verwoeste gewest 15/18 - Mission Dhuicque, Brugge, 1985).
In dit themanummer worden de Erfgoedbibliotheken in Brugge en Hasselt gepresenteerd. Het grootste aantal documenten heeft betrekking op het werk van provinciale architecten. Na deze inleiding volgt een presentatie van het Centrum Vlaamse Architectuurarchieven (CVAa), een expertisecentrum dat werkt onder de koepel van het Vlaams Architectuurinstituut (VAi). Het CVAa brengt architectuurarchieven en vormgevingserfgoed in kaart, geeft advies en wil met publicaties en tentoonstellingen een breed publiek betrekken bij dit erfgoed. In de bijdrage van Sofie De Caigny en Ellen Van Impe worden de doelstellingen van het CVAa belicht. Hun taak is niet het fysieke verzamelen van documenten maar ondersteuning bieden om het belang van het roerende erfgoed van architecten en designers te promoten en er een goede ‘thuishaven’ voor te vinden. Hoe documenten bewaren, nu en in de toekomst, is een grote uitdaging. De tijd van de transparante kalken en de Chinese inkt is definitief voorbij. De digitale omwenteling heeft ingrijpend de presentatie en de constructiewijze veranderd.
# Marc Dubois is architect en emeritus hoofddocent van de Faculteit Architectuur KULeuven / Gent & Brussel. Hij is redacteur van Kunsttijdschrift Vlaanderen en de samensteller van dit themanummer.
|
|