| |
| |
| |
De verzameling Ludwig in Keulen & Aken
Of hoe een Pralinenmeister cultuurmanager werd
Het Museum Ludwig in Keulen viert volgend jaar een dubbele verjaardag. In 2016 zal het veertig jaar geleden zijn dat Peter en Irene Ludwig een belangrijk deel van hun verzameling moderne en hedendaagse kunst aan de stad Keulen schonken. In ruil daarvoor beloofde de stad een museum te bouwen dat in 1986 werd geopend.
| |
Museum in transitie
Momenteel is het museum volop in transitie. Bij ons meest recente bezoek deze zomer, in de laatste weken van de overigens uitstekende Sigmar Polke-tentoonstelling, was de collectiepresentatie eerder minimaal. Van de belangrijkste hoogtepunten van de verzameling, Picasso en de Amerikaanse pop art, was er op een voorlopige presentatie van een beperkte keuze na, erg weinig te zien. Dit heeft niet alleen te maken met het nakende jubileum, maar ook met het feit dat het museum het een jaar lang zonder directeur moest stellen. Sinds kort werkt de voormalige directeur van het Kunsthaus in Bregenz, Yilmaz Dziewior (Bonn, 1964), die pas in februari is aangetreden, aan een nieuw beleid, dat gelijktijdig met de jubeltentoonstelling ‘Wir nennen es Ludwig’ in augustus volgend jaar zal worden voorgesteld.
Museum Ludwig, Köln. (© RR)
Ernst Ludwig Kirchner, Eine Künstlergemeinschaft (Die Maler der Brücke), 1925/1926, Öl & Leinwand 168 x 126 cm, Museum Ludwig. (© Rheinisches Bildarchiv Köln)
Maar de oorsprong van de collectie gaat verder terug dan de schenking van Ludwig. Reeds in 1946 - alweer een verjaardag - schonk de Keulse jurist Josef Haubrich zijn verzameling Duitse expressionisten aan zijn geboortestad. Reeds in de jaren twintig was hij begonnen met het verzamelen van werk van zijn tijdgenoten. Toen deze en andere kunstenaars in de jaren dertig als ‘ontaarden’ uit de musea verwijderd werden, besloot hij hen nog hardnekkiger te gaan verzamelen, wat hem als particulier door de nazi's niet verboden werd. Toen deze mythische werken na de oorlog opnieuw publiekelijk getoond werden, werden ze gezien als een boodschap uit een betere wereld, een teken van hoop en van herstel.
Tot deze verzameling behoren zowel meesterwerken van Kirchner, Heckel, Schmidt-Rottluff, Nolde, Pechstein, Paula Modersohn-Becker, Wilhelm Lehmbruck, Kokoschka, Marc en Macke, als curiosa van Erich Heckel, zijn portret van James Ensor uit 1930, en Otto Dix' portret
| |
| |
van Haubrich uit 1951. Een emblematisch werk is Eine Künstlergemeinschaft (Die Maler der Brücke) van Ernst Ludwig Kirchner uit 1925-26. Op dit groepsportret staan van links naar rechts Kirchner, Heckel en Schmidt-Rottluff, de drie architectuurstudenten en dus amateurschilders, die twintig jaar eerder de kunstenaarsgroep die Brücke hadden opgericht. In zijn handen houdt Kirchner een nummer van de Brücke-Chronik. Onderaan links zit Otto Mueller, die evenals Nolde en Pechstein pas later was toegetreden. Eerder dan een anekdotisch schilderij heeft Kirchner er door het grote formaat, de statige figuren en het theatrale gordijn, duidelijk een ‘monument’ van willen maken. Het idee voor het schilderij ontstond in december 1925, toen Kirchner na tien jaar afwezigheid zijn collega's opnieuw terugzag in Berlijn. Maar hij schilderde het pas als een herinnering, nadat hij naar Zwitserland was teruggekeerd.
Een even mythisch groepsportret met kunstenaars is Au rendez-vous des amis, dat in 1971 door de stad Keulen werd aangekocht. Het werd geschilderd door Max Ernst, kort nadat hij in 1922 zonder papieren en zonder geld Keulen verlaten had om zich in Parijs te vestigen. Hier vond hij dank zij Paul Eluard en zijn toenmalige vrouw Gala, de latere echtgenote van Salvador Dali, bij wie hij onderdak kreeg, een nieuwe familie van dadaïsten en toekomstige surrealisten. Dit emblematische groepsportret, geschilderd in de grote renaissancetraditie, vormt de kern van een mooie verzameling surrealistische werken, waaronder Magritte, Delvaux, Dali en Miró. Een ander emblematisch werk van Max Ernst, dat door het museum in de jaren tachtig werd aangekocht, is La vierge corrigeant l'enfant Jésus (1926). Dit blasfemisch schilderij, waarop het Jezuskind van zijn moeder een pak slaag voor de billen krijgt, behoorde achtereenvolgens toe aan Paul Gustave van Hecke en aan Victor Servranckx.
Peter Ludwig, Aken, 1986. (© Paul Van den Abeele)
‘Na Parijs en Barcelona de derde grootste Picasso-verzameling.’
In 1957 verkreeg de Stad Keulen met het legaat van Lilly von Schnitzler een van de belangrijkste ensembles van Max Beckmann. De flamboyante Lilly von Schnitzler was de echtgenote van Georg Schnitzler, bedrijfsleider bij IG Farben en opportunistische nazi sympathisant. Dit belette haar echter niet om ontaarde kunstenaars te frequenteren. Integendeel. Op een bepaald moment nodigde ze Joseph Goebbels op de thee om hem van de artistieke kwaliteiten van haar beschermeling te overtuigen. Tijdens de oorlog reisde ze naar Amsterdam om er bij Beckmann werk te gaan kopen.
Pablo Picasso, La femme à l'artichaut, 1941. (© Museum Ludwig)
Een van de belangrijkste werken uit de collectie is de allegorische afbeelding van Der Leiermann uit 1935. Gezien de historische context - het werd geschilderd nadat Beckmann in 1933 zijn docentschap aan de academie van Frankfurt door de nazi's werd ontnomen en zijn vertrek naar Amsterdam in 1937 - kan men er van uitgaan dat de hermetische symboliek van mythe en droom gedragen wordt door een maatschappijkritische visie. Centraal staat de orgelman in zijn geel fantasie-uniform, geflankeerd door een geblinddoekte harlekijn en een halfnaakte vrouw met afgewende blik. Achteraan twee gesluierde vrouwen, een moeder met kind en een oorlogsgodin met bloedend zwaard. De orgelman staat voor de kunstenaar
| |
| |
als blinde ziener, op zoek naar zichzelf in een ontwrichte maatschappij.
| |
Van Duits expressionisme naar Amerikaanse pop art
In de jaren zestig bevonden beide schenkingen zich in het Wallraf-Richartz-Museum dat hoofdzakelijk bekend stond voor zijn oude kunst. Toen Ludwig in 1976 aan de stad 350 kunstwerken schonk, waaronder schilderijen van Robert Rauschenberg, Jasper Johns, Roy Lichtenstein, Andy Warhol, Claes Oldenburg, Tom Wesselmann en James Rosenquist, evenals een belangrijk ensemble Russische avant-garde uit de periode 1905 tot 1935, met werk van Gontcharova, Larionov, Popova, Malevich en Rodchenko, ontstond de idee voor een nieuw museum. Toen het echtpaar in 1994 negentig Picasso's schonk, werd voorgesteld om het Wallraf-Richartz-Museum in een eigen gebouw onder te brengen. In 2001 kwamen er nog eens 774 werken van Picasso bij, waardoor het Museum Ludwig na Parijs en Barcelona de derde grootste Picasso verzameling bezit. Dank zij deze schenkingen kon de stad Keulen zijn verzameling Duits expressionisme, waar Ludwig blijkbaar minder belangstelling voor had, integreren in een internationale context en ontstond er een museum voor de kunst van de 20ste eeuw, dat tot vandaag wordt uitgebreid met de kunst van de 21ste eeuw.
Als een van de eersten begon het museum in 1977 ook aandacht te besteden aan fotografie. Met de verzameling van Leo Fritz Gruber, die vanaf 1950 in Keulen de Photokina-Bilderschauen organiseerde, haalde het museum meer dan 1000 foto's in huis waaronder talrijke iconen van de 20ste-eeuwse fotografie. En met de Agfa-Photo-Historama collectie vond men aansluiting met de 19de-eeuwse fotografiegeschiedenis. Ook de hedendaagse fotografie is goed vertegenwoordigd door onder andere Jeff Wall, Andreas Gursky, Thomas Ruff, Wolfgang Tillmans, Sherrie Levine en Louise Lawler.
Het nieuwe museum van het Keulse architectenduo Peter Busmann en Godfrid Haberer, dat tot 1994 ook de verzameling van het Wallraf-Richartz-Museum herbergde, kreeg een centrale plaats tussen de Dom en de Rijn, tussen het Centraal Station en het Römisch-Germanisches Museum. Het enorme volume dat even groot is als dat van de Dom, heeft dank zij de elegante combinatie van de verschillende componenten niets intimiderends of benauwends. De structuur is duidelijk zichtbaar in de typische, met zink bedekte zaag- of lessenaarsdaken, waardoor het gebouw zich op een verfijnde manier binnen het urbane landschap duidelijk onderscheidt. Vanuit het museum heeft men een mooi zicht op de Dom, de Rijn en de meer dan honderd jaar oude Hohenzollernbrücke met haar drie typische vakwerkbogen. Het is ook de enige brug in Keulen die tijdens de Tweede Wereldoorlog niet door de bombardementen vernield werd.
Ludwig Forum für Internationale Kunst, Aachen. (© RR)
‘Als een van de eersten begon het museum aandacht te besteden aan fotografie.’
| |
We noemen het Ludwig
Peter Ludwig (Koblenz, 1925 - Aken, 1996) maakte carrière als chocoladefabrikant, maar hij was in de eerste plaats kunsthistoricus. Vanaf 1946 studeerde hij kunstgeschiedenis aan de universiteit van Mainz. Daar ontmoette hij zijn toekomstige echtgenote Irene Monheim, dochter van Duitslands meest succesvolle chocoladefabrikant en medestudente kunstgeschiedenis. In 1950 promoveerde hij op het mensbeeld van Picasso, wat toen niet evident was, als men weet dat op dat moment zijn werk in nog geen enkele Franse publieke verzameling vertegenwoordigd was.
Het verzamelen kwam pas later. Een belangrijk moment was de eerste documenta die in 1955 in Kassel plaatsvond. Ondanks het feit dat het toen al relatief laat was om nog historische Picasso's te verwerven, is de verzameling vrij representatief en bevat ze emblematische werken zoals Arlequin, les mains croisés (1923), Femme à l'artichaut (1941) en enkele musketiers uit de late jaren zestig, begin jaren zeventig, plus de originele gipsen van Tête de Femme (Dora Maar) uit 1941 en La Femme à la poussette (1950). Tevens is het de enige publieke instelling die alle drie zijn belangrijke grafische cycli, de Vollard Suite (1930-37), Suite 345 (1968) en Suite 156 (1970-73) bezit. Maar volgens zijn critici verkoos Ludwig kwantiteit boven kwaliteit, waardoor de aankoop van talrijke tweederangs werken moeilijk te rijmen valt met zijn academische eruditie.
Ludwigs carrière als zakenman begon pas na zijn huwelijk in 1951. Een jaar later was hij managing director van Monheim Schokolade in Aken. In 1969 werd hij voorzitter van de groep. Onder zijn beleid groeide het bedrijf gestadig, dankzij de introductie van goedkope merken en het aanboren van nieuwe markten, ook achter het IJzeren Gordijn. In 1986 werd de firmanaam veranderd in Ludwig Schokolade GmbH & Co. KG. Als ondernemer was Peter Ludwig het prototype en de verpersoonlijking van het naoorlogse Wirtschaftswunder. De combinatie bedrijfsleider-verzamelaar bleek een geslaagde formule. Enerzijds beschikte hij als succesvolle ondernemer over de nodige fondsen om zijn collectie uit te breiden. In de jaren zeventig kocht hij een kunstwerk per dag. Anderzijds werd zijn
| |
| |
verzameling ingezet als glijmiddel voor het zakendoen. Zijn belangstelling voor Sovjetkunst en deze van Oost-Duitse schilders werd niet alleen ingegeven door artistieke drijfveren. Zijn bruiklenen Amerikaanse pop van Warhol, Lichtenstein en Rauschenberg aan de Alte Nationalgalerie in het toenmalige Oost-Berlijn zouden zijn toegezegd in ruil voor leveringen aan het Oost-Duitse leger. En in moeilijke tijden kwam de verzameling ook van pas om het bedrijf te redden, zoals in de jaren tachtig het geval was, toen Ludwig verplicht werd om voor 50 miljoen DM middeleeuwse handschriften van de hand te doen.
Marcel Broodthaers en Marie-Puck Broodthaers. (© Benjamin Katz, Museum Ludwig (ML/F 1983/0155, Köln) RBA 192 934, Rheinisches Bildarchiv Köln)
In een periode waarin cultureel ondernemerschap beschouwd werd als het meest overtuigende bewijs van welvaart en democratische stabiliteit werden bedrijfsleiders als Ludwig door politici uitvoerig het hof gemaakt en door de pers behandeld als celebrities. Het spreekt voor zich dat Ludwig het culturele imago van Duitsland mede bepaald heeft, dat hij internationale relaties heeft helpen verbeteren en dat hij het algemene bewustzijn voor moderne kunst gestimuleerd heeft, de Duitse politici en de lokale besturen heeft aangespoord dit ernstig te nemen en er werk van te maken. Kwatongen daarentegen beweren dat Ludwig met evenveel plezier invloed, onderscheidingen en eredoctoraten verzamelde als kunstwerken.
| |
Keulen
Ondanks de naam is het Museum Ludwig een stedelijke instelling die zijn collectie autonoom beheert en een eigen tentoonstellingsprogramma ontwikkelt. Na het overlijden van Peter Ludwig werd door de familie een stichting opgericht die nog steeds de eigen verzameling beheert en bruiklenen verzorgt voor talrijke musea, waaronder ook het Keulse Ludwig. Voor de argeloze bezoeker is het niet altijd duidelijk wat door Ludwig of anderen geschonken werd en wat door de stad werd aangekocht.
Men kan moeilijk beweren dat het Museum Ludwig een regionaal karakter heeft, maar het is opvallend dat heel wat kunstenaars in Keulen een vruchtbare bodem hebben gevonden. Max Ernst is hier geboren, evenals Hans Haacke. August Sander is er gestorven, evenals Immendorf en Polke. Ook Marcel Broodthaers is in 1976 in Keulen overleden. Van hem bezit het museum onder andere zijn volledig grafisch werk. Gerhard Richter woont en werkt sinds de jaren tachtig in Keulen en is er ereburger. Kippenberger heeft hier gewerkt, Rosemarie Tröckel werkt hier nog steeds.
Onlangs kocht het museum Condensation Wall (1963-66), een conceptueel werk van Hans Haacke, waarbij condensatie een plexiglazen kubus constant van uitzicht doet veranderen. Vanuit zijn belangstelling voor gesloten systemen en de invloed daarop van buitenaf, evolueerde hij naar sociaalkritisch werk, waarbij hij vooral aandacht had voor de politieke, de economische en de maatschappelijke context van de kunst. In de jaren zeventig werd zijn Manet Project (1974), waarbij hij de pedigree van zijn Asperges (1880) analyseerde, door het Museum Ludwig geweigerd, omdat hierbij het naziverleden van de voorzitter van de Deutsche Bank, tevens eigenaar van het schilderij en bruikleengever, onthuld werd.
Van Gerhard Richter bezit het museum een vijftigtal werken. Bij ons bezoek hing er een uitgelezen ensemble van vijf werken die in hun diversiteit representatief zijn voor zijn volledige oeuvre. Ema (1966), het bijna levensgrote portret van zijn toenmalige vrouw, ‘naakt van de trap afdalend’, verwijst rechtstreeks naar Marcel Duchamp en Richters ambitie om op zijn beurt ook de (schilder)kunst te vernieuwen. Hoe verschillend ook, het harmonieert erg mooi met het intieme portret van zijn dochter Betty (1977), fijn geschilderd op een houten paneeltje als was het van een Vlaamse of een Duitse primitief. Met het fotorealistische Fünf Türe (1967), het abstracte Krieg (1981) en het drie dimensionale 11 Scheiben (2003), krijgen we inzicht in zijn onderzoek naar de vorm en de betekenis van de (schilder) kunst in termen van presentatie en representatie, het schilderij als venster (of eerder als deur in dit geval), als spiegel of als object.
Maar de rijkdom van de verzameling laat ook toe om ruimere inzichten te stimuleren. Zo zijn de drie monochroom zwarte verticale schilderijen van Rodchenko (1918), Ad Reinhardt (1954-59) en Frank Stella (1959) drie keer zwart, maar toch drie keer erg verschillend. Samen vormen ze een soort meditatief drieluik dat over stijlen en grenzen heen rechtstreeks appelleert aan onze spirituele gevoeligheid.
| |
Aken
Irene Monheim werd in 1927 in Aken geboren. Ze overleed er in 2010. Ze was de achterkleindochter van Leonard Monheim, handelaar in koloniale waren, die er in 1857 begonnen was met het produceren van chocolade en zo de basis legde voor het imperium dat later door haar echtgenoot werd overgenomen. De oorsprong van de verzameling ligt in Aken, daar het echtpaar hun aankopen oorspronkelijk ophing in hun woning en in de burelen van het bedrijf, dat in Aken gevestigd is.
Ook de zetel van de ‘Peter und Irene Ludwig Stiftung’, die Irene na de dood van haar echtgenoot in 1996 had opgericht, bevindt zich nog steeds in haar geboortestad. Het belangrijkste doel van deze stichting is de voortzetting en de verdere ontwikkeling van de internationale culturele relaties die door het echtpaar werden opgezet. Naast de 11 musea die de naam Ludwig dragen, respectievelijk in Keulen, Wenen, Oberhausen, Saarlouis, Aken, Koblenz, Bamberg, Bazel, Boedapest, Peking en Sint-Petersburg is er eveneens een Ludwig Stichting in Wenen (sinds 1981) en Havanna (sinds 1994). De stichting in Budapest werd in 2006 opgeheven. Verder verleent de stichting ook talrijke bruiklenen van meestal oude kunst aan een 15-tal Duitse musea.
In 1968 stelde het echtpaar in Aken hun ‘Young American Pop Art’ tentoon. Het onverwachte succes leidde in 1970 tot de opening van de Neue
| |
| |
Galerie - Sammlung Ludwig, een soort Kunsthalle waar de nieuwste ontdekkingen of dada's van het echtpaar in wisselende presentaties werden voorgesteld. In de late jaren zeventig was dit vooral Oost-Europese hedendaagse kunst. Sociaal realisme uit de DDR en Nieuwe Wilden uit de BRD werden er tegenover elkaar gezet, West-Europese hedendaagse kunst tegenover kunst uit de Sovjet-Unie. In de jaren negentig volgde kunst uit Cuba en Latijns-Amerika en even later ook uit China.
Duane Hanson, Supermarket Lady, 1970, Ludwig Forum Aachen, 2015. (© Carl Brunn)
In 1991 werd het Ludwig Forum für Internationale Kunst geopend in de voormalige paraplufabriek van Emil Brauer. In dit prachtig gebouw in Bauhausstijl uit 1928 van de Akense architect Joseph Bachmann, werden tot duizend paraplu's per dag gemaakt, die over de ganse wereld werden uitgevoerd. Typisch zijn de ronde hoeken van de façade en het betonnen skelet dat met gele en rode klinkers werd ingevuld.
Terwijl het Museum Ludwig in Keulen onmiddellijk de status van vlaggenschip kreeg, spitste Aken zich toe op de meest recente, hedendaagse en gedurfde tendensen binnen de verzameling. De openingstentoonstelling ‘East Art - West Art’ las als het manifest van dit globale uitgangspunt.
Evenals het Museum Ludwig in Keulen is het Ludwig Forum een stedelijk museum met schenkingen en bruiklenen. Alles samen een 3000 werken die een caleidoscopisch overzicht geven van de kunst die de laatste vijftig jaar over de ganse wereld gecreëerd werd, met werk van onder andere Warhol, Haring, Basquiat, Kabakov, Bulatov, Penck en Ai Weiwei.
Ook hier overheersen figuratieve tendensen. Reeds voor het Amerikaanse foto- of hyperrealisme op de documenta 5 van Harald Szeemann in 1972 in Europa zijn intrede deed, waren kunstenaars als Richard Estes, Chuck Close en Ralph Goings in de verzameling aanwezig. Naast werk van deze Amerikaanse vertegenwoordigers hangt er in Aken een monumentaal werk van vier meter op zes van de Zwitser Franz Gertsch (1930). Opnieuw een groepsportret van vrienden-kunstenaars, hier bij het Kunstmuseum in Luzern verenigd rond Luciano Castelli, die in de late jaren zeventig carrière maakte in Berlijn als Neue Wilde en zanger van de punk-band Geile Tiere.
Maar het bedrieglijke trompe l'oeil effect is in de derde dimensie nog bevreemdender dan op het platte vlak. De Supermarket Lady (1970) van Duane Hanson is een kritisch symbool van de Amerikaanse consumptiemaatschappij, maar toont tegelijkertijd ook een vertederende sympathie voor het individu. In vergelijking met het idealistische realisme van Jeff Koons is het werk van Duane Hanson haast naturalistisch te noemen. In Made in Heaven (1990) toont de kunstenaar zichzelf, samen met zijn toenmalige echtgenote, de porno-actrice en radicaal parlementslid Ilona Staller, terwijl ze ‘in de hemel’ hun kind verwekken.
Dank zij regelmatige aankopen door de stad Aken beschikt het Ludwig Forum over een 300 videowerken van onder andere Bruce Nauman, Richard Serra, Laurie Anderson, Joan Jonas en Nam June Paik, Klaus vom Bruch, Ulrike Rosenbach en William Wegman, evenals van heel wat Belgische kunstenaars zoals Lili Dujourie, Leo Copers, Jacques Lennep en Pol Bury. Momenteel worden alle oude U-matic formaten volledig gedigitaliseerd.
Naast onderzoek over de videocollectie doet het Platform Aachen onderzoek naar de geschiedenis van de historische avant-garde sinds de jaren zestig in Aken, die zich gegroepeerd had rond de Fluxus-beweging met kunstenaars als Joseph Beuys, Wolf Vostell en Robert Filliou.
| |
Omstreden pioniers
Doorheen hun volledige verzamelaarscarrière hebben Peter en Irene Ludwig zich altijd gehouden aan een haast encyclopedische, allesomvattende aanpak. Zo verzamelden ze niet alleen moderne en hedendaagse kunst, maar ook Griekse vazen, middeleeuws ivoorsnijwerk, oude meesters, precolumbiaans goud, Delftse tegels en zeldzame uitgaven, waarbij hun wisselende belangstelling steeds met hetzelfde enthousiasme omhelsd werd.
‘Een pionier met aandacht voor kunst die vernieuwend was.’
Maar of het nu Picasso of Amerikaanse pop art betreft, kunst uit de Oostbloklanden of de voormalige Sovjet-Unie, altijd heeft Ludwig zichzelf beschouwd als een pionier met aandacht voor kunst die vernieuwend was en daarom door de maatschappij niet altijd aanvaard werd. Desondanks getuigt zijn verzameling van zijn belangstelling voor het figuratieve, eerder dan voor het abstracte en het conceptuele. Toen hij in 1986 aan Arno Breker, die ooit Hitlers favoriete beeldhouwer was, de opdracht gaf om voor de inkomsthal van het museum zijn buste en deze van zijn vrouw te maken, stootte hij niet alleen op hevige protesten, maar werd zijn reputatie als connaisseur onherstelbaar beschadigd.
In 1981 toonde Hans Haacke bij Paul Maenz in Keulen zijn Pralinenmeister, waarin hij in 14 panelen het chocolade imperium van Ludwig volledig deconstrueerde, van het gebruik van goedkope werkkrachten tot het via de kunst verwerven van macht en invloed en het genieten van belastingvoordelen door schenkingen en bruiklenen. Wat Ludwig hier verweten werd was in Europa toen nog ongebruikelijk, maar in de Verenigde Staten algemeen aanvaard. Met de pop art importeerde Ludwig niet alleen Amerikaanse kunst, maar ook een nieuwe bedrijfscultuur van ‘public private partnership’ dat vandaag beschouwd wordt als toonaangevend.
# Lieven Van Den Abeele is kunsthistoricus, kunstcriticus, tentoonstellingsmaker en docent en als educatief medewerker verbonden aan het Museum voor Schone Kunst Gent.
|
|