Traditie en vernieuwing
Het derde deel, Verstrengeling van traditie en vernieuwing, focust op het fin de siécle. Het boek, onder redactie van Lieske Tibbe, brengt de reacties in kaart van Nederlandse kunstcritici als J.A. Alberdingk Thijm, Frederik van Eeden, Johan de Meester, Richard Roland Holst, Jan Veth en Carel Vosmaer op de snel veranderende kunstwereld aan het einde van de 19de eeuw. De aandacht van de critici verschuift van de historie- en genreschilderkunst en de klassieke ‘driejaarlijksche’ tentoonstellingen naar interesse voor kleinere exposities van één kunstenaar, zoals Jan Toorop of Vincent van Gogh.
Tijdens de behandelde periode doen ook het Franse impressionisme, neo-impressionisme en symbolisme hun intrede. Het is de periode van De Nieuwe Gids en van de ontdekking van het werk van Vincent van Gogh. Van Eeden was de eerste die in Nederland uitvoerig over Van Gogh schreef. Hij benadrukte in zijn artikel in de De Nieuwe Gids de persoon achter het werk en riep daarmee het beeld van de getormenteerde, half krankzinnige kunstenaar in het leven: een hardnekkige mythe die lang bleef voortleven. Toch was niet iedereen ermee akkoord. Criticus Richard Roland Holst richtte in overleg met Jo Bonger, de weduwe van Theo van Gogh, in 1892 de eerste grote Van Gogh-tentoonstelling in en probeerde daarbij andere klemtonen te leggen.
Naast Van Gogh komt in Verstrengeling van traditie en vernieuwing ook het werk van kunstenaars zoals Jan Toorop, George Hendrik Breitner, Antoon Derkinderen, Josef Israëls en Johan Thorn Prikker aan bod. En de problematiek van ‘gemeenschapskunst’ versus ‘kunst om de kunst’ loopt als een rode draad door dit boeiende deel.