Zelfportret
Olieverf op doek, 97 x 68 cm, ca. 1648-'50 Angers, Musées d'Angers
Dit is een minder bekend portret van Jordaens. Het toont hem met in de hand een antikiserend beeldje van Venus en Amor. Die statuette staat dicht bij - maar is niet identiek aan - een beeldje van Georg Petel (1601/'02 - 1635), een beroemde Duitse ivoorsnijder die zowel met Rubens als met Van Dyck bevriend was. Het feit dat men dit zelfportret minder vaak ziet afgebeeld in studies over de meester, is veelzeggend. Veel meer belangstelling is er voor portretten die neutraler en minder erudiet van inslag zijn en daardoor geen afbreuk doen aan het beeld van een volkse, ongecompliceerde schilder. Of voor zijn zelfportretten in familieverband, waarin hij zich opeenvolgend afbeeldt met zijn ouders (St.-Petersburg, Hermitage), de familie van zijn aanstaande bruid (Kassel, Schloss Wilhelmshöhe) of met zijn eigen gezin (Madrid, Prado): het lijken evenzovele bevestigingen van het burgerlijke milieu waarvoor ook zijn kunst vrijwel exclusief bestemd zou zijn. Nog meer enthousiasme is er voor die zelfportretten die hem afbeelden als een jolige figuur vol zelfspot, zoals het Zelfportret als doedelzakspeler dat de Boudewijnstichting recent verwierf en in langdurige bruikleen schonk aan het Rubenshuis te Antwerpen. Die iconografie lijkt dan naadloos aan te sluiten bij het populaire imago van de feestvierende burgerschilder van De koning drinkt! en Zo de ouden zongen, zo piepen de jongen.
Inderdaad dit zelfbeeld van Jordaens in Angers klopt niet met het traditionele beeld waarvoor de vakliteratuur tot op de dag van vandaag een eenzijdige voorkeur geeft. Het toont Jordaens in zijn belangstelling voor figurines met mythologische inslag. Dat waren verzamelobjecten en men ziet ze als zodanig vaak in de zogenaamde ‘Kunstkamers’. Dat is een type geschilderde en geïdealiseerde zichten op kunstverzamelingen dat omstreeks 1610 in Antwerpen ontstond. Niet voor niets, want Antwerpen was toen één van de meest artistieke productiecentra met een massale export van deze luxe-industrie. En ook de stad waar voor het eerst in het schildergilde de aparte categorie van Liefhebbers werd opgenomen. Zij betaalden lidgeld, niet als professionele kunstenaars of kunsthandelaars, maar als amateurs - letterlijk amatores artis - die het op prijs stelden zich met kunstenaars te kunnen onderhouden, hun kunst te verzamelen en over kunst te discussiëren. Het ging dus om een categorie van kunstkenners. De pose waarin Jordaens, getooid met deftige hoed, dit antikiserende beeldhouwwerk vasthoudt, beantwoordt dan ook, zoals Irene Schaudies terecht opmerkt, geheel aan de Italiaanse formule om gesofisticeerde kunstliefhebbers of ‘cognoscenti’ voor te stellen, zoals in Titiaans bekende Portret van Jacopo Strada in het Louvre.