het is niet meer dan een feitelijk gegeven, ontdaan van alle pedofiele trekjes. Daarop wordt gezinspeeld naar aanleiding van een terugblik van Kitty, die haar leeftijd en die van Anton vergelijkt: ‘Kitty rekende. Zij was [toen] vier, hij dus dertien.’ (p. 25) Aan dit knipselstrookje heeft Claus de rekenkundige symbolen +, -,: en x toegevoegd, alsook de breuk 33/42. De auteur heeft de werkelijkheid, waarin hij - geboren in 1929 - en Kitty Courbois - geboren in 1937 - slechts acht jaar verschillen, aangepast aan het boek en er negen jaar van gemaakt.
Ook eindigt Claus' verhaal heel anders dan de roman van Krabbé. Kitty eindigt niet met de dood van de geliefde, maar met de sentimentele wens van de auteur dat hun liefde nog lang moge duren. Aan het woord ‘EINDE’ heeft hij toegevoegd: ‘(nog lang niet)’. Claus heeft overal de idee van een definitief einde weggewerkt. Tegenover het afgesloten perspectief bij Krabbé staat hier ‘die bevreemdend zekere gedachte dat Kitty ééns van hem zou zijn’ (p. 33).
Kitty is geen traditioneel verteld, anekdotisch-realistisch verhaal, al is het evenmin gespeend van enige samenhang. De vele tientallen knipsels werden vaak ontleend aan passages die in het oorspronkelijke boek ver uiteen liggen. Soms zijn ze zelfs betrokken op uiteenlopende personages. De auteur heeft er nauwlettend op toegezien dat de fragmenten in een bepaalde configuratie en in een bepaalde volgorde werden opgenomen. Zo opent het verhaal heel typerend met de afwezigheid van de geliefde (p. 5), het gaat verder met de dwanggedachte van de man die Kitty niet van zich af kan zetten (p. 6), even verder wordt ingezoomd op de uitstraling die Kitty heeft bij grote groepen mensen (p. 13), wordt het verschijnsel verliefdheid in alle denkbare variaties opgeroepen (p. 18-19), blijkt er sprake van een periode van scheiding maar ook van weerzien (p. 40), terwijl aan het slot weer wordt aangeknoopt bij het begin en de vraag wordt gesteld: ‘Waar is Kitty?’ (p. 46).
Het hele boekje door worden tal van motieven aangesneden, zoals het alleen-zijn (p. 5, 7, 11, 14), de spiegel (p. 5, 6), Kitty als idée fixe (p. 6, 12, 13), Kitty in bed (p. 9, 11, 22), het bezitterige ‘mijn Kitty’ (p. 9, 19, 20, 39), Kitty als actrice (p. 13, 27) of zelfs de gedachte aan een huwelijk met Kitty (p. 19, 32, 39).
Een aantal zaken valt op. Zo wordt in nagenoeg elk fragment de naam Kitty minimaal één keer vermeld. Het is een monotone reeks herhalingen, die het monomane karakter van deze liefde tegelijk oproept en beklemtoont. Daarbij sluiten