| |
| |
| |
[nummer 308]
Van volkskunde in Vlaanderen naar ‘volkscultuur’ in Vlaanderen
Twee aanhalingstekens en een erfgoedwereld van verschil
Marc Jacobs en Hilde Schoefs
In 1992 publiceerde dit tijdschrift een themanummer Volkscultuur in Vlaanderen. In 2005 is het weer zover. Een blik op de inhoudsoverzichten en auteurslijstjes maakt duidelijk dat er iets fundamenteels veranderd is. Naast (ondertussen helaas wijlen) Renaat Van der Linden, leverden Hubert Boone, Willy Dezutter, Alfons Roeck, Jan Theuwissen, Marcel Van den Berg, Jozef Van Haver en Stefaan Top stuk voor stuk een verdienstelijke bijdrage. Met uitzondering van de laatstgenoemde (die eind 2005 slechts enkele maanden van zijn emeritaat als hoogleraar verwijderd is), zijn al deze volkskundigen intussen gepensioneerd. Aan het begin van de 21e eeuw nam dus een hele generatie afscheid. Met hen verdween ook een reeks instellingen, publicaties en structuren, of kregen die een andere rol. Er kwamen met één klap nieuwe namen en gezichten, nieuwe instellingen, nieuwe structuren en koepelorganisaties, nieuwe publicatie- en communicatievormen in de plaats of erbij. Ook het semantisch veld van het begrip ‘volkscultuur’ verschoof en vergrootte gevoelig en is nog steeds niet gestabiliseerd. Met het doorbreken van het erfgoedparadigma en vooral de verhoogde aandacht van beleidsmakers op alle niveaus voor volkscultuur en ander erfgoed is ook de ‘buitenwereld’, de beleidscontext, sterk veranderd. Laten we de twee themanummers in dit Kunsttijdschrift Vlaanderen als barometer en thermometer en ook als robotfoto gebruiken.
De vorige momentopname: het themanummer van het tijdschrift ‘Vlaanderen’ uit 1992
| |
| |
| |
Van volkskunde in Vlaanderen tot ‘volkscultuur’ in Vlaanderen
In het afsluitende artikel van het themanummer 243 ‘Volkscultuur in Vlaanderen’ van 1992, dat hij de titel ‘De volkskunde in Vlaanderen’ gaf, maakte Jozef Van Haver een soort status quaestionis. Als centraal referentiepunt, ‘het officiële leidinggevende orgaan van de Vlaamse Gemeenschap’ [cursivering van de auteurs] wordt de Koninklijke Belgische Commissie voor Volkskunde (KBCV) naar voor geschoven. De auteurslijst van het themanummer kwam grotendeels overeen met de ledengroep van die Commissie; wat ook direct veel zegt over zowel leeftijds- als eenduidige gendersamenstelling van die raad. In 1998 werd de KBCV, Vlaamse afdeling, afgeschaft door het ‘decreet houdende de erkenning en subsidiëring van organisaties voor volkscultuur en de oprichting van het Vlaams Centrum voor Volkscultuur (VCV).’ Verschillende taken gingen over naar die nieuwe organisatie, het VCV: een steunpunt (www.vcv.be).
Steunpunten zijn instellingen die de eerste vijf jaar van de 21e eeuw furore maakten en in heel het culturele landschap van de Vlaamse Gemeenschap geïntroduceerd werden. Ze opereren tussen administraties, de minister van Cultuur en zijn kabinet, en organisaties uit een veld. Het doel van een steunpunt is de ontwikkeling van een veld te stimuleren en mee te coördineren en netwerken, instellingen, medewerkers en werkvormen te ondersteunen, in casu om het cultureel erfgoed (maatschappelijk) zichtbaar te maken, te ontsluiten en te duiden.
De verschuiving van ‘officieel leidinggevend’ naar ‘officieel ondersteunend’ verraadt een heel andere tijdsgeest, filosofie en beleidstechniek: van een hiërarchie en benoemingen voor het leven (of tot afschaffing van de Commissie) tot een netwerkgedachte en een wereld van onderhandeling, planning en reorganisatie. Van een ‘raad van wijzen’ zonder noemenswaardige werkingsbudgetten naar een knooppunt in een netwerk en actieve kern van consulenten en stafmedewerkers: klein beginnend, maar met een stappenplan en een groeipad. Gelukkig konden de legitimiteit en zelfs de noodzaak van het cultiveren van een onderzoekscomponent worden
Een nieuw sportmuseum: van volkssporten tot de Ronde van Vlaanderen: www.sportimonium.be
geërfd van de KBCV. Het huidige auteurslijstje van dit nieuwe nummer komt, met uitzondering van Luk Indesteege, grotendeels overeen met de groep stafmedewerkers van het VCV midden 2005.
Van Haver vermeldde in zijn slotbijdrage in 1992 als ‘belangrijke verenigingen’ voor volkscultuur de Koninklijke Bond van de Oost-Vlaamse Volkskundigen, de Bond van de Westvlaamse Volkskundigen en de Leuvense Vereniging voor Volkskunde. Hij gaf nog mee dat deze drie groepen samen met de Hoge Gildenraad der Kempen en het Limburgs Volkskundig Genootschap een koepel hadden opgericht, de Federatie voor Volkskunde in Vlaanderen (FVV) begin 1992. Dit was een vroege aanzet, vooruitziend aangestuurd vanuit de afdeling Volksontwikkeling en Bibliotheken (onder leiding van topambtenaar Gilbert van Houtven), die ook tekende voor de ambtelijke voorbereiding van het decreet van 1998. Dat decreet zou net dit type van landelijke koepels of organisaties per domein erkennen, waarvan we in het nummer van 1992 een eerste echo opvangen, lang voor de geboorte. In een notendop kwam het volkscultuurbeleid van de laatste jaren neer op het clusteren en tot één koepelorganisatie laten uitkristalliseren van segmenten van de sector volkscultuur, gevolgd (vanaf 2002, en vooral vanaf 2007/2008) door investering in een professioneel kader van consulenten, stafmedewerkers en andere krachten. Die moeten in samenwerking met het Vlaams Centrum voor Volkscultuur een sterke bovenbouw maken; het koppelstuk waarmee heel deze sector zich in het cultureel apparaat van de Vlaamse Gemeenschap inplugt.
De FVV was één van de koepelorganisaties die erkend werden in 1999: sinds 2002 Volkskunde Vlaanderen vzw (www.volkskundevlaanderen.be). Maar daarnaast werden ook nog andere organisaties erkend. Hieruit blijkt hoe het beleidsbegrip ‘volkscultuur’ niet meer exclusief of zelfs prioritair aan volkskunde gekoppeld is. Anno 2005, aan de vooravond van een nieuwe decretale erkenningsronde, waren er de volgende erkende organisaties naast Volkskunde Vlaanderen vzw: Heemkunde Vlaanderen vzw, het ‘Steunpunt’ Industrieel en Wetenschappelijk Erfgoed vzw, het Samenwerkingsverband Vlaamse Verenigingen voor Familiekunde vzw, de Academie voor de Streekgebonden Gastronomie vzw, de Federatie van Vlaamse Historische Schuttersgilden vzw, het Firmament vzw (voor poppen-, figuren- en objecttheater), Kant in Vlaanderen vzw, de Vlaamse Volkssport Centrale vzw en het Instituut voor Vlaamse Volkskunst vzw.
Dit (totnogtoe met nauwelijks meer dan ‘apenootjes’ - peanuts - gesubsidieerde) mini-in- | |
| |
stituut werd in het overzicht van Jozef Van Haver in 1992 nog gerangschikt onder het kopje ‘wetenschapscentra’. Daarnaast werd ook het (vandaag nog amper op papier bestaand) K.C. Peeters-Instituut voor Volkskunde vermeld, en een (ondertussen verdwenen) Limburgse stuurgroep. Verder wordt door Van Haver op provinciaal vlak nog bijvoorbeeld een Dienst voor Geschiedenis en Folklore (ondertussen afgeschaft) met het tijdschrift De Brabantse Folklore (ondertussen afgeschaft) van de provincie Brabant (ook al niet meer bestaand) genoemd.
Ondertussen zijn er opnieuw diverse nieuwe wetenschapscentra én koepelorganisaties ontstaan. Een van de beleidsbeslissingen die in 2006 door de overheid moet worden genomen is hoe verder gedifferentieerd wordt omgegaan met deze diverse types van organisaties, wetenschapscentra en studie- en documentatie-instellingen.
Vandaag zijn overzichten beschikbaar van alle verenigingen die met volkscultuur en bij uitbreiding alle vormen van erfgoed te maken hebben op de site www.erfgoedverenigingen.be. Met name de relaties tussen consulenten en instellingen op diverse niveaus, in provincies en in erfgoedconvenantsteden en regio's kunnen nog versterkt worden om alles beter te laten renderen. Kenmerkend lijkt dat zelfs met kleine investeringen in een veld als volkscultuur hefbomen in gang gezet kunnen worden.
| |
‘Erfgoeddecreet’ en musea
Erfgoedconvenants en bijbehorende cellen zijn één van de meest opvallende instrumenten die sinds het begin van de 21e eeuw in het hele land geïntroduceerd werden. Hun experimentele werking werd vanaf 2004 decretaal geregeld door een kaderdecreet dat de roepnaam ‘Erfgoeddecreet’ meekreeg. Hiermee werd onder andere ook een tweede erfgoedsteunpunt, Culturele Biografie Vlaanderen vzw, erkend. Een van de formules die werden mogelijk gemaakt, was die van subsidies voor ontwikkelingsgerichte projecten. Volkscultuur en volkskunde in allerlei vormen komen daarbij aan bod; twee decreten werken dus direct positief in op dit veld. Bij uitbreiding moet daarbij ook gewezen worden op andere decreten, zoals het Decreet op het lokaal cultuurbeleid.
Ook musea kunnen vandaag via het
Bedevaartvaantjes: vroeger een object van volksdevotie, vandaag digitaliseerbare gebruiksgrafiek
decreet aanspraak maken op projectsubsidies en op structurele ondersteuning van de Vlaamse Gemeenschap. In 1992 was dit nog toekomstmuziek. In zijn stuk concentreerde Van Haver zich op de zogenaamde ‘grotere musea’ te Antwerpen, Gent, Brussel, Bokrijk, Brugge... en Izenberge. Het stedelijk Volkskundemuseum in Antwerpen beleeft momenteel zijn laatste maanden voordat het in het MAS (Museum aan de Stroom) zal opgaan. De afdeling Volkskunde van de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis in Brussel leidt nu al jaren een onduidelijk bestaan (voorzover die er in de bedoelde vorm nog is). Het Stedelijk Museum voor Volkskunde in Gent bestaat niet meer (onder die naam). Het Huis van Alijn is in de 21 e eeuw in de plaats gekomen: een klinkend succes en één van de belangrijkste uithangborden van de hedendaagse generatie etnologen en cultuurwetenschappers (www.huisvanalijn.be). Het is momenteel in handen van een groep twintigers en dertigers, grotendeels vrouwen. Het aloude Provinciaal Openluchtmuseum Bokrijk is intussen doorgestoten tot landelijke erkenning onder het Museumdecreet en het Erfgoeddecreet. Verder wordt, opmerkelijk genoeg, ook het Openluchtmuseum te Izenberge door Van Haver vermeld, een museum dat nog steeds bestaat maar niet die uitgesproken ‘leidende’ rol meer heeft in het herschikte veld.
Ondertussen staan we vandaag aan de vooravond van de opening van een reeks nieuwe, heel grote museale instellingen in steden in Vlaanderen, die veel aandacht zullen besteden aan alledaagse cultuur en de gewone man en vrouw in de geschiedenis. Er wordt ook veel potentieel gepercipieerd in musea voor volkscultuur aan het begin van de 21e eeuw. De voorbeelden van het nieuwe Sportimonium in Hofstade, van het Huis van Alijn te Gent, die met weinig middelen opvallende resultaten en bezoekerscijfers boeken en van het Openluchtmuseum Arnhem in Nederland, dat in 2005 zelfs werd uitgeroepen tot Europees Museum van het Jaar, illustreren deze stelling.
| |
Staalkaart
In het themanummer van 1992 werden diverse onderwerpen aangesneden in zogenoemde ‘capita selecta’. Ze bieden een goede staalkaart voor wat de studie van volkscultuur in Vlaanderen op dat moment was. Heel typisch en tijdloos was de erudiete bijdrage van Hubert Boone over ‘Snaarinstrumenten in de Vlaamse volksmuziek’, met sterke aandacht voor de geschiedenis en beschrijving van enkele instrumenten die in de oude en nieuwe volksmuziek in Vlaanderen een belangrijke rol speelden en spelen, zoals de hommel, het hakkebord, de draailier en de viool. In ‘Dichters zonder naam’ raakte Marcel Van den Berg kort diverse types van volksverhalen(onderzoek), ook wel volksverhalen, aan, met en passant aandacht voor gebruik in commerciële contexten.
In ‘Onder 't water lag een pater’ bracht Stefaan Top enkele resultaten boven water van onderzoek dat door een serie studentes op speelplaatsen in Vlaanderen was verricht. Het leverde een aardige momentopname op van bijvoorbeeld, in dat artikel, aftelrituelen en -rijmpjes die kinderen gebruikten in de jaren 1970 en 1980. Versterkend werkte de combinatie met oudere literatuur, zoals het achtdelige werk Kinderspel & Kinderlust in Zuid-Nederland van A. De Cock en Is.
Teirlinck (Gent, 1902-1908). Aan de universiteit van Leuven brachten honderden studenten de voorbije decennia soortgelijk bronnenmateriaal samen over sagen, liederen, rituelen en gebruiken in Vlaanderen. Dat materiaal komt nu in een nieuwe fase van de erfgoedcyclus, door elektronische ontsluiting via databases en websites. Een eerste uitgewerkt voorbeeld daarvan is www.volksverhalenbank.be. Daarvan was in 1992 nog geen sprake; vandaag blijkt accumulatie van veel empirisch materiaal op het web interessant voor een erfgoedverhaal.
Kinderspel en aftelrijmpjes digitaal ontsluiten is een ander mogelijk project. Daarnaast is de elektronische spelcultuur en de taal waarmee al SMS'end en chattend wordt geëxperimenteerd een interessant terrein, dat nu volwaardig als onderwerp onder de vlag ‘volkscultuur’ een plaats kan krijgen. Het wordt vandaag
| |
| |
niet langer (door iedereen) als bedreiging van de spelcultuur ervaren, maar als een deelaspect ervan.
De kruisbestuiving tussen wat kinderen in videoclips te zien krijgen (aftelrijmpjes op New Yorkse speelplaatsen bijvoorbeeld) en de evoluerende kinder- en jongerencultuur in Vlaanderen en Nederland is geen (moreel) probleem (meer), maar net een interessante evolutie. Taalvariatie en culturele diversiteit duiken in vele gedaanten op. In 1992 waren dialectologie en volkskunde institutioneel gescheiden circuits en academische werelden in Vlaanderen. In het nummer dat voor u ligt, blijkt uit de bijdrage van Rob Belemans dat ook daar de wereld structureel veranderd is en het erfgoedparadigma (immaterieel erfgoed) nieuwe mogelijkheden en kansen biedt.
In de bijdrage van Alfons Roeck over ‘volksgeloof’ wordt in 1992 even aandacht besteed aan de controverses rond dit begrip (zonder evenwel zoals in Nederland in dezelfde periode de stap naar het begrip religieuze volkscultuur te zetten) om vervolgens een zeer eclectisch panorama van fenomenen en praktijken de revue de laten passeren: ‘Een staalkaartje? Reïncarnatie, zielsverhuizing, hemel, hel en vagevuur, Lourdes, mirakelen, UFO's, de transsubstantiatie, ex-voto's, Yeti's, Loch Ness en z'n bewoner, horoscopen, St.-Antonius als laatste toevlucht, het rijk van Atlantis,....’ Enkel het overlopen van dit slechts gedeeltelijk geciteerde lijstje, roept al vele vragen op, onder meer over de beperkingen die het woord ‘volksgeloof’ met zich mee brengt. Vele van die fenomenen kennen we vandaag vooral uit thrillers en andere literatuur, documentaires en films, computerspelen,...: oude en nieuwe massamedia. Het zijn thema's die volop in het studieterrein van de culturele studies, communicatiewetenschappen en antropologie terecht gekomen zijn, maar ook in die van de postmoderne theologie. Precies de vaststelling dat dergelijke ‘actuele’ thema's die nu volop in de belangstelling en, vooral via massamedia, in de publieke ruimte komen, al decennia door volkskundigen bestudeerd worden, opent interessante perspectieven. In de 21 e eeuw worden al die verschillende benaderingen en
Oude tradities, nieuwe formules: de Europese volkssportspelen (2004)
disciplines meegenomen en gecombineerd, een vroeger ‘heiligschennende’ maar vandaag ‘interessante’ combinatie die wordt gemarkeerd door het loslaten van begrippen als volksgeloof en volkskunde en adopteren van begrippen als praktijken of etnologie.
In de bijdrage van Luk Indesteege voor dit nummer blijkt dat allerlei volkskundigen in Vlaanderen ook vandaag met een open blik tal van fenomenen in het dagelijks leven en in onze feestcultuur blijven ontdekken en duiden. Een zekere vorm van openheid voor innovatie en vooral een niet naar het verleden gerichte blik is daarbij kenmerkend. Er zijn wel gradaties in relativering en in de mate waarin positief dan wel negatief wordt gekeken naar fenomenen van commercialisering en internationalisering, en de mate waarin daaraan een moreel oordeel wordt gekoppeld.
| |
In verwachting: van foetus tot vergrijzing
In het nummer van Vlaanderen uit 1992 bracht Renaat van der Linden in de voor hem zo typerende stijl een stuk met de titel ‘De Levenscyclus 1992’. Het demonstreert zijn zoeken-en-zantenmethode voluit: leve de volkskundige omnivoor! Net als in honderden bijdragen in zijn eigen Oostvlaamse Zanten en andere tijdschriften, legde hij tal van hardnekkige tradities, rages en trends op schrift vast. De combinatie van observaties, informatie uit correspondentie en advertenties of gewoon uit kranten of van op televisie leverde unieke momentopnames op vanuit het perspectief van een volkskundige. Zo wordt, net als in dit nummer, even ingegaan op het begin van de levenscyclus: de geboorte van een kind. ‘Waar komt het vandaan? Een sprookjesachtig geheim, een waarachtige binding van liefde tussen man en vrouw. Na de geboorte volgen klassieke geplogendheden: aangifte, kiezen van peter en meter, leuke, gedrukte aankondigingen met een passende illustratie, een ooievaar gebeurlijk....’ Over deze thema's publiceerde Van der Linden (en zijn collega's) onverdroten. In zijn bijdrage uit 1992 vervolgde hij: ‘Maar er zijn andere werkelijkheden... Sinds ettelijke jaren veroorzaakt het probleem van de abortus een nare spanning in het maatschappelijk bestel en in nationale regeringen. Onze grootouders hebben het woord abortus zelden gehoord.’ Wat verder komt zelfs kindermishandeling aan bod, ook met duiding: ‘Het kind vertoeft bij één van beide ouders, in een “hersamengesteld” gezin.’ Morele boodschappen over gezinsleven en een bepaald maatschappijbeeld gaan met andere woorden hand in hand met volkskundige duiding en classificatieschema's. Wie dit dertien jaar later herleest, met heel de collectieve Belgische ervaring van de Zaak Dutroux en aanverwante schandalen in het
achterhoofd, kijkt even op bij zinnen zoals: ‘Ook de ontvoering van kinderen beroert met vaste regelmaat een (getroffen) familie en langs de massamedia een ruim deel van de maatschappij.’
Men kan niet zeggen dat deze volkskundigen geen oog hadden voor allerlei evoluties in de maatschappij. Soms waren die moeilijk in te schatten of te ver van het bed van de mannen in kwestie. De computer vond nauwelijks genade in de ogen van een man als Van der Linden, zeker niet in de handen en kamers van kinderen: ‘Die is vooral geschikt voor spelletjes (op hun eentje dan, in een verheerlijking van individualisme), voor tekstverwerking en ook voor “leerzame programma's”, los van school.(...) Thans dreigt en drukt een an- | |
| |
dere discriminatie: het bezit van een huiscomputer.’ Wat van der Linden niet kon voorzien, was de zeer rijke jongerencultuur die nauwelijks een decennium later zou opbloeien. In die periode is het internet, en vooral het wereldwijde web, doorgebroken bij de (kinderen van de) man en de vrouw in de straat. Misschien dat de (helaas ontslapen) volkskundige vandaag precies het moreel gevaar van het feit dat de computer allerminst een stand-alone instrument is, maar verbonden in een netwerk, zou betreuren. Maar jongeren wapenen zich hiertegen, eigenen zich dit instrument toe... Er is een hele cybercultuur op(en)gebloeid, die vandaag een volwaardig onderzoeksterrein is geworden voor de etnologie, zowel internationaal als bij ons. Ook in de cultuur van de ouderen van dagen detecteert Van der Linden verontrustende veranderingen van ontheemding en vervreemding, zoals de rusthuizen met ‘wondere namen’ of de reizen naar en overwintering in Spanje. De slotparagraaf van ‘De Levenscyclus 1992’ (s)preekt boekdelen, vertrekkend vanuit de vergrijzing en de omgekeerde leeftijdspiramide: ‘Dat feit verklaart makkelijk hoe vroegere riten bij het begin en het einde van het leven zoek zijn. Een huis is geen thuis meer, geen bindteken voor kinderen, ouders en grootouders. Relaties met vrienden
winnen aan betekenis. Computer, televisie, individualisering, reizen jaar-in, jaar-uit hebben uithuizigheid bevorderd en familiezin verkreukeld. Het dorp is verleden tijd. De oude gewaden zijn afgelegd, de nieuwe nog niet klaar.’
De nostalgie is tast-, hoor-, zicht-, smaak- en ruikbaar aanwezig. Het verschil met anderhalf decennium later is dat al deze negatieve elementen of actoren vandaag als evenveel kansen en voordelen gezien worden. ‘Stadscultuur’ en stedelijkheid (met inbegrip van supermarkten, toegang tot allerhande vormen van hoge en lage cultuur,...) is één van de referentiepunten bij cultuurbeleid vandaag, ook op het Vlaamse platteland (desnoods om er zich tegen af te zetten). Heel de Westerse wereld is ‘een dorp’ (mondialisering) en heel erg in het heden, in real time. Oude en nieuwe gewaden zijn beschikbaar en kunnen worden afgewisseld. Reizen is haast een recht voor iedereen en wordt als iets positiefs ervaren. Door de computer en televisie moeten mensen net niet het huis verlaten, maar worden ze opgenomen in een wereldgemeenschap. Precies het samenleven met buren is een grote uitdaging geworden en het zich terugtrekken in de eigen families of in de huizen wordt als een probleem ervaren. Telecommunicatie heeft er net voor gezorgd dat allerlei vormen van communicatie opnieuw versterkt zijn en dat de wereld in huis wordt
De affiche van de legendarische kaboutertentoonstelling in het Huis van Alijn (2001)
getrokken en omgekeerd. In 1992 was bellen van in de auto, (en met publiek) de trein of de bus met vragen zoals ‘Schat (m/v), staat de Bokma koud?’ of ‘Wat eten we vanavond’ of ‘Ik ben er binnen vijf minuten. Steek de pizza in de oven’ nog heel uitzonderlijk.
Mailen, skypen of MSN'en dat het eten klaar staat en dat er naar beneden moet worden gekomen, is misschien ook bij u niet onbekend. Technologie in alle betekenissen van het woord speelt een grote rol in ons dagelijks leven en wordt op heel andere manieren bekeken door hedendaagse etnologen, als iets met een groot potentieel tot interactie en groepsvorming.
Van der Linden merkte in 1992 nog op dat ‘vroegere riten bij het begin en het einde van het leven zoek zijn.’ Zoals Marc Jacobs in de bijdrage over de representatie van het ongeboren leven in dit nummer zal onderstrepen zijn door en via bijvoorbeeld technologische ontwikkelingen net heel andere rituelen ontstaan. Die sorteren grote effecten. Het blijft veranderen en meanderen, maar steeds opnieuw vallen er nieuwe patronen, tradities en conventies te ontdekken. Bovendien moet daarbij de impact van onderzoek en onderzoekers mee in het verhaal betrokken worden.
Vergrijzing wordt door allerlei beleidsmakers en andere verantwoordelijken als een probleem benaderd en geduid. Opmerkelijk genoeg werd dit de voorbije jaren door beleidsmakers in de sector volkscultuur ook als een troef geduid. In de groep van brug-, jong-, en andere gepensioneerden leeft immers een grote belangstelling voor deze onderwerpen. Zij vormen ook een ledenpotentieel voor de erfgoedverenigingen. De ‘historische sensatie’ en de vreugden van het zoeken als een erfgoeddetective spreken vele mensen aan, bijvoorbeeld bij het opstellen van hun stamboom. Dit betekent niet dat niet actief gezocht moet worden naar andere doelgroepen (desnoods ook op lichaamskenmerken of culturele expressievormen) zoals allochtonen, vrouwen en jongeren. Het kanaliseren en verzilveren van de vergrijzing voor de erfgoedsector en -verenigingen is een aantrekkelijke uitdaging voor de volgende jaren, als de pensioneringstsunami van de babyboomers de vrijetijdsmarkt overspoelt.
| |
A! en B?
Jan Theuwissen liet in 1992 in de inleiding van zijn bijdrage over ‘Beeldende volkskunst in Vlaanderen’ enerzijds kritisch blijken hoe problematisch, geconstrueerd en gedateerd de notie ‘volkskunst’ wel is. Anderzijds presenteerde hij vervolgens een stoet van ‘tijdloos’-klassieke voorbeelden van de tot volkskunst gecanoniseerde objecten (geïllustreerd met objecten uit en die typisch waren... voor de musea voor volkskunde in Vlaanderen). Gipsen Maria's, kruisbeelden-al-dan-niet-met-parafernalia, ex-voto's, uithangborden en lepelrekken: het leest als een inboedelbeschrijving van een klassiek volkskundemuseum. Alles wordt geclusterd in twee hoofdstukjes ‘in en rond de kerk’ (maar hoe verhoudt dit zich tot de verregaande secularisering vandaag?) en ‘in en rond het huis’ (de elektriciteit lijkt nog niet uitgevonden). In het besluit van zijn korte descriptieve bijdrage vat Theuwissen perfect de situatie van volkskundig onderzoek in Vlaanderen in de jaren 1990: de ‘in de inleiding aangegeven doorbraken naar een moderne opvatting over volkskunst, zijn in het verder verloop van het artikel niet doorgedreven. (...) Ruimte en tijd kunnen aan onze frustratie, die wellicht ook de uwe is geworden, een oplossing brengen.’
De toenmalige conservator van het Brugse volkskundemuseum schreef in 1992 een bijdrage met de titel ‘Volkskundemusea. Bedenkingen over het verzamelbeleid’. Die tekst over onder meer depotwerking en eigentijds verzamelen is vandaag actueler dan ooit. Willy Dezutter analyseerde een fundamenteel probleem van kleine musea voor volkskunde: hoe keuzes maken bij het verwerven of aannemen van stukken en collecties. Daarnaast wees hij op programma's van eigentijds verzamelen en op het SAMDOK-project in Zweden. ‘Waar is in onze volkskundemusea de eerste plastic slakom te zien? We staan op de drempel van de 21ste eeuw maar over de periode 1950-1990 werd omzeggens niets of
| |
| |
zeer weinig verzameld. Hoe zullen we deze periode museaal gestalte geven? (...) Er is dringend behoefte aan documentalisten om dit veldwerk te verrichten. Bij het collectiemanagement nieuwe stijl zal ook de invoering van een geautomatiseerd informatiesysteem noodzakelijk worden.’
Deze zin uit 1992 had zo uit een hedendaagse beleidstekst van een volkskundig museum voor de volgende jaren kunnen komen. Sterker nog, het staat nu zeer hoog op de wensenlijst of agenda van bijvoorbeeld het Openluchtmuseum Bokrijk of het Openluchtmuseum te Arnhem. Een project zoals ‘Inside Out’ dat door het Huis van Alijn, het VCV, Sint-Lucas en het Caermersklooster werd gerealiseerd, vroeg daar ook aandacht voor, gefocust op het voorbeeld van de echografie. Op die bijdrage na, wordt over depotwerking en musealisering in deze bundel verder niet uitgeweid. Dit neemt niet weg dat het een actueel thema is, dat mede dankzij de gerealiseerde doorbraken in erfgoedbeleid in het algemeen (op de agenda komen van depot en collectiebeleid) en van volkscultuur in het bijzonder (de verbreding en actualisering van het begrip en de integratie in een geïntegreerd erfgoedverhaal) de volgende jaren een reëlere kans heeft om aangepakt te worden. Dit laatste illustreert opnieuw treffend hoezeer de context veranderd is: de visie die Dezutter dertien jaar geleden in dit tijdschrift geformuleerd heeft als ‘bedenkingen’ maar die helaas geen effect sorteerden (zodat we nu even ver staan als toen), krijgt nu een nieuwe kans in beleidsdocumenten als mogelijke en effectieve beleidskeuze.
De recente werking van het Huis van Alijn, dat in 2003 bekroond werd met de Erfgoedprijs van de Vlaamse Gemeenschap 2002, duidt ook nog op een andere tendens, namelijk een intensieve werking buiten de muren, in de stad, de regio en daarbuiten. Voorbeelden zijn het ondertussen legendarisch geworden kabouterproject van 2001, Inside Out in 2002 (zie de bijdrage van Marc Jacobs in dit nummer), de actie ‘God en Klein Pierke’ met diverse musea uit de regio in 2004 en anno 2005 de samenwerking met theaters en archieven (en het VCV) in Romain Royal. Methodes zoals mondelinge geschiedenis (zie de
Een sleutelboek over twee KBS-campagnes ‘Actuele volkscultuur’
bijdrage van Björn Rzoska in dit nummer) bleken daarbij uitermate geschikt om die brug te maken. Het is een manier om zeer actueel te werken, gericht op de hedendaagse maatschappij, in een netwerk van instellingen. Deze inkleuring van de verwachtingshorizont ‘erfgoed’ is een van de belangrijkste nieuwe tendensen van de voorbije en volgende jaren. Culturele diversiteit, terecht ook een thema in dit nummer via een bijdrage van Katrijn D'hamers, is daarbij een sleutelbegrip. Belangrijk in heel de evolutie waren ook de campagnes ‘Actuele Volkscultuur’ van de Koning Boudewijnstichting, die zijn uitgemond in de bundel Alledaags is niet gewoon (beschikbaar als PDF op www.kbs-frb.be).
| |
Nieuwe wegen en betekenissen onder de vlag ‘volkscultuur’
Jozef Van Haver verzorgde de inleiding van het nummer in 1992. Hij eindigt zijn verhaal bij UNESCO dat in 1989 een aanbeveling had geformuleerd ‘om voldoende aandacht te schenken aan de instandhouding en de
| |
| |
waardering van de volkscultuur.’ Die aanbeveling bleef dode letter. In 2003 werd er echter een heuse conventie voor het koesteren van immaterieel cultureel erfgoed aangenomen door de Algemene Vergadering van UNESCO. Dit ging gepaard met een reeks actieprogramma's en studies. Als alles goed loopt zal de Vlaamse Gemeenschap in de periode waarin dit nummer zal verschijnen, de UNESCO-conventie goedgekeurd hebben (samen met de andere deelstaten) en zal UNESCO de omgang met ludodiversiteit in het algemeen en volkssporten (boogschieten op de staande en liggende wip) in Vlaanderen uitgeroepen hebben tot meesterwerk van het oraal en immaterieel erfgoed van de mensheid. Vlaanderen zal met haar beleid inspelen op de internationale ontwikkelingen en hoopt zo een internationale voorbeeldrol te spelen. Keer op keer komt dezelfde vaststelling naar voor: wat in het vorig decennium een weinig realistisch streefdoel leek, blijkt in het eerste decennium van de 21e eeuw gewoon mogelijk. Dit is erg mooi.
Ook de buurlanden en tal van actoren voeren momenteel de discussie, zo ook in Nederland. Het Meertens Instituut en het Nederlands Centrum voor Volkscultuur verschillen nog van mening over de wijze waarop Nederland op de conventie moet inspelen. Daar wordt zelfs tegen de UNESCO-stroom ingeroeid en het begrip ‘folklore’ uit de kast gehaald. In het licht van de verbazende tendens bij de noorderburen om aan te sluiten met vertogen en praktijken van lang geleden, is het nuttig de inleidende tekst van Jozef Van Haver uit 1992 opnieuw te lezen: ‘Wanneer
Een wissel op de toekomst: www.etnologie.org
Schieten op de staande wip met moderne veiligheidsvoorzieningen
op de feestweide nog een “folkloristische” groep in Brueghelkleding verschijnt, wordt het voor de volkskundige haast compromitterend. De vrees is namelijk zeer reëel dat de doorsnee-Vlaming hem (nvdr:!) vereenzelvigt met verzamelaars van wetenswaardigheden of anachronistische verheerlijkers van het verleden. Dat is al een voldoende reden om voor wetenschappelijk werk afstand te nemen van “folklore” en “folkloristisch”. Een tweede reden is de depreciatie van die woorden in de algemene omgangstaal, ook in Frans- en Engelstalige landen.’
‘Folklore’ wordt uiteraard meegenomen, maar het refereert aan een kleine subsectie van een deeltje van wat volkscultuur is. In het VCV wordt vandaag het begrip ‘volkscultuur’ tussen aanhalingstekens gebruikt om duidelijk te maken dat het staat voor ten eerste vrijwilligers en erfgoedverenigingen, ten tweede immaterieel cultureel erfgoed, zoals UNESCO dat recent positioneert, en ten derde wat Kees Ribbens alledaagse historische cultuur heeft genoemd en tot slot cultuur van alledag. Het veld is daarmee strategisch opengebroken.
Zoals uit dit nieuwe nummer kan blijken, is ‘inclusief’ een begrip dat van toepassing is. Er worden allerlei onderwerpen, disciplines, werkvormen, instellingen, oud en nieuw, meegenomen in het verhaal en de praktijk. Het erfgoedverhaal heeft vele nieuwe wegen geopend en discussies komen stilaan op gang. Dit merkt men bij het doornemen van de nieuwste nummers van de aloude vakliteratuur, zoals Volkskunde, waar onder meer stromingen binnen de communicatiewetenschap en studie van massamedia en ‘populaire cultuur’ plots mogen kolken in de ondertussen al lang rustige waters van erudiete volkskundebeoefening. Er zijn ook nieuwe instrumenten ontstaan. In het quasi gratis verspreide Mores. Tijdschrift voor volkscultuur in Vlaanderen (www.mores.be) van het VCV kan de geïnteresseerde lezer op de hoogte blijven van allerlei ontwikkelingen. En in de nieuwe wetenschappelijke, Vlaams-Nederlandse referentiepublicatie cULTUUR. Tijdschrift voor Etnologie (www.etnologie.org) wordt over allerlei grenzen heen gereflecteerd en gediscussieerd over de nieuwe ontwikkelingen. Deze beweging is niet ten einde. In 2005 en 2006 wordt volop gewerkt aan nieuwe stappen in het erfgoedbeleid in Vlaanderen, om het Decreet Volkscultuur en al wat er mee samenhangt, beter af te stemmen op het Erfgoeddecreet van 2004, op de ontwikkelingen binnen UNESCO en op allerlei internationale en landelijke evoluties in dit veld. De laatste berichten gaan in de richting van een nieuwe decretale regeling die in 2008 in voege zou treden. Als het goed loopt, zijn de lezers van dit tijdschrift binnen enkele jaren (2012 bijvoorbeeld) aan een nieuw themanummer ‘volkscultuur in Vlaanderen’ toe, waar een nieuwe balans van twee decennia stroomversnellingen en -verbredingen wordt opgemaakt.
|
|