| |
| |
| |
Een permanent laboratorium
Jazz in de beeldende kunst
Willem M. Roggeman
Iedere kunstvorm bevat bij zijn verwezenlijking elementen van creatie en improvisatie. Deze verklaren dat men in nagenoeg alle kunstdisciplines sporen terugvindt van de jazzmuziek, die immers de kunst van de improvisatie bij uitstek is.
Van alle kunstbeoefenaars zijn het doorgaans de dichters die zich het meest hebben laten inspireren door de jazz. Veel minder in aantal zijn de beeldende kunstenaars. Opvallend is echter dat enkelen onder hen tot de belangrijkste kunstenaars in Vlaanderen gerekend mogen worden. Sommigen onder hen zijn zelfs een tweede carrière als jazzmusicus begonnen. De bekendste voorbeelden zijn Paul Van Gysegem, Cel Overberghe en Camiel Van Breedam. Een beknopt overzicht.
| |
Paul Van Gysegem: beeldhouwer en bassist
Hoewel Paul Van Gysegem (Berlare, 1935) het beeldhouwen, schilderen en tekenen als gelijkwaardige disciplines naast elkaar beoefent, heeft hij zich in de loop der jaren toch hoofdzakelijk op de sculptuur toegelegd. Hij is dan ook vooral als beeldhouwer bekend. Wie het Sint-Pietersstation in Gent verlaat, wordt onmiddellijk getroffen door het grote abstracte beeld Leie en Schelde (1999) dat boven een fontein op het plein staat opgesteld.
In zijn sculpturen heeft Paul Van Gysegem steeds figuratieve en abstracte elementen door elkaar verwerkt. Vanaf het begin van zijn carrière op het einde van de jaren vijftig tot nu heeft hij heel vaak antropomorfe figuren gemaakt, waarmee hij de kwetsbare mens wil symboliseren die door zijn levenservaring steeds wordt beschadigd. Niet alleen worden sommige gedeelten van het lichaam weggelaten, maar vaak ook worden ze vervangen door grillige abstracte gedeelten. Van Gysegem bouwt zijn ijzeren beelden op met gerecupereerde, maar onherkenbaar gemaakte materialen, waarvan de huid door de tijd is aangetast.
Paul Van Gysegam: All The Things You Could Have Been, Il Sigmund Freud's Wife Was Your Mother, ijzer en hout, 1983
[Foto: Marc Van Gysegem]
De carrière van Paul Van Gysegem als jazzmusicus en organisator van concerten en festivals mag even indrukwekkend genoemd worden als zijn sculpturaal oeuvre. Van 1965 tot nu heeft hij als bassist talrijke concerten gegeven in zowat heel het land. Hij richtte in de loop der jaren ook meerdere groepen op in wisselende bezettingen en nodigde zo nu en dan binnen- en buitenlandse gastmuzikanten uit om met hen samen te spelen.
Zijn sculpturaal oeuvre en zijn activiteiten als jazzmusicus vertonen een wisselwerking van invloeden tussen beide kunstdisciplines. Er bestaat een grote overeenkomst tussen wat hij als beeldhouwer uit het niets in de ruimte opbouwt en wat hij met klanken en ritme, met contrapunt en het spel van vraag en antwoord, maar ook met repetitieve elementen eveneens uit het niets al spelend opbouwt.
Zijn optreden als bassist hoort thuis in het universum van de vrije, geïmproviseerde muziek. In tegenstelling tot wat veel muziekliefhebbers denken, namelijk dat deze muziekvorm volledig ‘vrij’ is en dus niet gebonden aan hiërarchische muzikale conventies, gaat het genre in de meeste gevallen nochtans wel degelijk uit van een thematische lijn of ontwikkelt het die gaandeweg. Voor het consequent beoefenen ervan is dan ook veel ervaring, maturiteit en muzikale bagage vereist.
In de loop der jaren maakt Paul Van Gysegem talrijke sculpturen waarvan de titels alleen al naar de jazz verwijzen. Een greep: Voor Coltrane (1974), in inox en ijzer, naar de gelijknamige saxofonist; All the Things You Could Have Been, If Sigmund Freud's Wife Was Your Mother (1983), in ijzer en hout, naar een gelijknamige compositie van bassist Charles Mingus; Blue Bird (1985-86), in ijzer, een verwijzing naar saxofonist Charlie Parker; Misterioso (1988), in ijzer en hout, naar een compositie van pianist Thelonious Monk.
Als autodidact begint Paul Van Gysegem omstreeks 1965 bij diverse post-bopgroepen te spelen, onder andere met de pianisten Rudi Blondeel en Walter Augustijnen, de saxofonist en tevens beeldend kunstenaar Cel Overberghe en de drummer ‘Butch’ Peleman. Met hen treedt hij regelmatig op in toentertijd bekende artistiek-progressieve kroegen als De Muze en Gard Sivik, beide in Antwerpen, en het Gentse Trefpunt. In Brussel ontmoet hij en concerteert hij met onder meer de saxofonist John Van Rijmenant, de drummers Johnny Peret en Robert Pernet en de vibrafonist Ronald Lecourt.
Naar het einde van de jaren zestig groeien aldus Van Gysegems eerste eigen groepen, in de vorm van trio's, kwartetten en kwintetten, die naar het voorbeeld van de toen volop in zwang zijnde Amerikaanse ‘free jazz’ of ‘new thing’ meer de paden van de vrije, geïmproviseerde muziek bewandelen. Van dat ogenblik af zal het muzikale avontuur steeds centraal staan in Van Gysegems muzikale expressie. Verschillende opnamesessies
| |
| |
Paul Van Gysegem: basspelende beeldhouwer
[Foto: Marc Van Gysegem]
voor de toenmalige BRT vinden plaats in 1968 en 1969. Op dat ogenblik behoort ook de Amerikaanse drummer Calyer Duncan tot zijn formatie. Met hem, trompettist Patrick De Groote en Ronald Lecourt, begeleidt hij in 1968 de Amerikaanse zangeres Jeanne Lee tijdens een optreden in het atelier van beeldend kunstenaar Jan Burssens.
Intussen nemen de buitenlandse contacten van Paul Van Gysegem sterk toe en op 27 maart 1969 treedt zijn kwintet, waarvan nu ook Cel Overberghe deel uitmaakt, in zaal Fox te Gent op met de musici Alan Silva (USA), drums; Becky Friend (USA), dwarsfluit; Kenneth Terroade (Jamaica), tenorsax; en Claude Delcloo (Fr.), drums.
1969 is ook het jaar van het eerste Avant Garde Jazz Festival in het Gentse Gravensteen - een festival waarvan de weerklank tot ver buiten onze landsgrenzen reikt. De gastenlijst is dan ook niet min: een flink deel van de toenmalige top van de mondiale free jazz, waaronder opvallend veel Amerikanen, maakt er zijn opwachting. Van Gysegem, die mede-organisator is, treedt er zelf op met zijn groep - inmiddels uitgegroeid tot een sextet - die behalve hemzelf bestaat uit: Pierre Courbois, slagwerk; Nolle Neels, tenorsax; Patrick De Groote, trompet; Ronald Lecourt, vibrafoon; Jasper Van 't Hof, piano. In 1970, 1971 en 1972 wordt het evenement trouwens herhaald. Van Gysegem zal er telkens aantreden met zijn sextet, dat gaandeweg wel enkele personeelswissels ondergaat.
In 1969 ook treedt Van Gysegem herhaaldelijk op in een trio met de befaamde gitarist René Thomas en realiseert hij de klankband bij de animatiefilm Goldframe van Raoul Servais. In januari 1971 brengt Futura Records in Parijs de eerste en enige Ip van het Paul Van Gysegem Sextet uit, Aorta, die uitsluitend groepsimprovisaties bevat, live opgenomen op diverse locaties in Gent. Producer van de Ip is Gérard Terronès. Eveneens in 1971 treedt het Paul Van Gysegem Sextet voor het eerst op tijdens Jazz Middelheim in Antwerpen (de tweede en laatste keer is in 1973) en filmt de BRT in februari een optreden van het Paul Van Gysegem Sextet tijdens de vernissage van een tentoonstelling van de kunstenaar in galerie Elias in Wieze. Deze registratie kadert in een totaalfilm over de beeldende en muzikale activiteiten van Paul Van Gysegem, die door de BRT wordt uitgezonden.
In 1976 volgt een concert in het Brusselse Paleis voor Schone Kunsten met de Britse avant-garde-gitarist Derek Bailey. In Parijs speelt Van Gysegem in een concert voor de Zuid-Afrikaanse dichter Breyten Breytenbach, waaraan onder andere ook de Zuid-Afrikaanse pianist Chris McGregor en de Amerikaanse baritonsaxofonist Bruce Grant deelnemen. Dit concert wordt gefilmd door de ORTF. In de tussentijd treedt Van Gysegem in kleinere formaties ook op met Amerikaanse musici als de pianist Mal Waldron en de drummer Noel McGhie. Met Mal Waldron - de laatste pianist van de legendarische zangeres Billie Holiday - raakt hij goed bevriend en zal hij in de loop der jaren een vijftiental keren samenspelen, meestal in duo.
De jaren tachtig en negentig kenmerken zich voor Van Gysegem op muzikaal gebied door het verder bewandelen van de ingeslagen weg. Dit houdt in: voornamelijk optreden, met opvallend veel buitenlandse musici. Naast de al eerder genoemde zijn dat onder meer de pianist Siegfried Kessler, de trombonist Willem Van Manen, de saxofonisten Steve Potts, Xero Slingsby en Byron Pope, en de drummers Matthew Coe, Cheikh Tidiane Fall en Richard Portier.
In 1991 ontvangt Van Gysegem de Louis Paul Boonprijs, uitgereikt door de vereniging HAM (Honest Arts Movement) tijdens de opening van zijn tentoonstelling in de Bijloke in Gent. Ter gelegenheid daarvan wordt in 1993 een cd opgenomen, H-AMBITIEUS, waarop Van Gysegem speelt met de Antwerpse pianist Fred Van Hove.
De jongste jaren trad Van Gysegem onder meer nog op met de Franse gitarist Jean-Yves Evrard in café De Muze in Gent (2003), met drummer Eric Thielemans en tenorsaxofonist Jeroen Van Herzeele in het Gentse Geuzenhuis (2004), met Fred Van Hove en de Franse contrabassiste Joëlle Léandre in het Gentse café De Afkikker (2004), en met de pianist Bobby Few, de saxofonist Steve Potts en de drummer John Betsch in het kader van het Blue Note Jazz Festival in het Gentse S.M.A.K. (2004). A rato van 4 à 5 concerten per jaar levert dat in de ongeveer 40 jaar dat Van Gysegem als optredend muzikant actief is om en bij de 200 concerten op. Niet slecht voor een basspelende beeldhouwer.
| |
Cel Overberghe: permanent laboratorium
Ook de Antwerpse kunstschilder en graficus Cel Overberghe (Deurne, 1937) heeft parallel met zijn schildersactiviteiten een loopbaan als jazzmusicus opgebouwd. Op beide gebieden is hij een eigenzinnig zoeker, die zich voortdurend aan nieuwe experimenten waagt.
Hij volgt een opleiding in de grafiek aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen, onder meer bij René De
| |
| |
Cel Overberghe: permanent laboratorium, Brosella, Brussel, 1987
Coninck, en studeert ook bij Jos Hendrickx aan het Nationaal Hoger Instituut in dezelfde stad.
Als kunstschilder is hij een autodidact, maar hij heeft steeds getuigd van een grote vakkennis. Na enkele jaren uitsluitend als grafisch kunstenaar te hebben gewerkt, waarbij hij zich hoofdzakelijk op de monotype toelegde, komt hij eind jaren vijftig tot merkwaardige materieschilderijen, waarin vooral zijn talent voor compositie opvalt. In 1958 is hij het jongste stichtend lid van de kunstenaarsgroep G-58, die in het Antwerpse Hessenhuis is gevestigd.
Omstreeks 1970 gaat Cel Overberghe experimenteren met uitgeknipte materialen of uitgezaagde houten vormen, die hij op zijn schilderijen kleeft. Zo komt hij ook tot het gebruik van menselijke silhouetten en schimmen, die steeds vaker in zijn werk zullen voorkomen. Het doorbreken van het platte vlak van het schilderij is een constante in deze periode. Maar in 1974 verlaat hij onverwacht het reliëfschilderij. Centraal in zijn schilderijen wordt een vierhoek, waarvan de inhoud alle aandacht krijgt. Platgetreden paden vermijdend, zichzelf voortdurend vernieuwend, komt hij tot bijna monochrome schilderijen, waarin hij tekens plaatst zoals pijlpunten, kleurige stippen of vlakken.
Hoewel af en toe figuratieve elementen in zijn werk opduiken, heeft Cel Overberghe toch duidelijk een voorkeur voor de abstracte schilderkunst, los van iedere anekdotiek, van iedere verhaalvorming, vrij zoals hij ook de free jazz zal verkiezen. Ooit bestempelde hij zichzelf wat dat betreft eens als ‘een permanent laboratorium’. Het grensverleggende heeft in zijn schilderkunst trouwens steeds een belangrijke rol gespeeld en is ook een kenmerk geworden van zijn evolutie als jazzmusicus.
Met vrienden van de Antwerpse academie begint hij in 1956 als trompettist te spelen in een New-Orleansbandje in de toenmalige kroegen op de Stadswaag. Maar al vlug schakelt hij over naar modernere jazz. In 1958 treffen we hem aan als lid van de Explorers, een groep die als voorbeeld de Jazz Messengers van Art Blakey had gekozen. Een jaar later speelt hij in een dansorkest in Duitsland voor het Amerikaanse leger en in 1960 speelt hij met de Explorers voor Sabena in het toenmalige Belgisch Congo. In hetzelfde jaar speelt hij als bassist in het Jack Van Poll Trio, dat de eerste prijs wint in de wedstrijd voor amateurs op het jazzfestival van Comblain-la-Tour.
In 1961 treedt hij op met de bekende Antwerpse saxofonist Jack Sels op het jazzfestival van Oostende. Hij maakt een rondreis met het Jack Van Poll Trio door Nederland, Duitsland en Portugal. Geleidelijk schakelt hij over op de tenorsaxofoon, het instrument dat al sedert zijn prille jeugd zijn voorkeur genoot.
In 1962 leert hij de muziek van Ornette Coleman en Albert Ayler kennen. Het duurt echter nog een jaar voor hij zich waagt aan experimenten met free jazz. In 1964 vormt hij een trio met bassist Paul Van Gysegem en drummer ‘Butch’ Peleman. Deze laatste wordt later vervangen door de Amerikaan Calyer Duncan.
Met het septet onder leiding van pianist Fred Van Hove wordt in 1968 de Ip Requiem for Che Guevara opgenomen op het Berlin Jazz Festival. Met Fred Van Hove vormt hij trouwens in 1972 een duo. Samen nemen zij twee Ip's op, Een tweede Vogel (1972) en With Strings (1974), en een 7-inch single, waarop de nummers kreem gelas/bas la police (1973).
In 1973 neemt Overberghe deel aan de oprichting van de Werkgroep Improviserende Musici (WIM) en aan het eerste Free Music Festival in Antwerpen. Tussen 1974 en 1979 treffen we hem aan in diverse bezettingen op het jaarlijkse Free Music Festival. Hij speelt ook een tijdje als drummer in een trio met tenorsaxofonist Edwin Serneels en bassist Paul Feyaerts.
In 1980 verlaat hij de WIM, deels om zich te bezinnen en te herbronnen, maar in hoofdzaak uit onvrede met de muzikale richting die wordt ingeslagen. De banden met de jazzmuziek en haar specifieke kenmerken worden verbroken en dit kan Cel Overberghe niet aanvaarden.
In 1985 speelt hij in het kwartet Relax 85, onder leiding van pianist Walter Augustijnen, met drummer Luc Van den Bosch en bassist Piet Verbist. Zij spelen vooral composities van Wayne Shorter, John Coltrane, Miles Davis en Chick Corea. Maar het nalopen van deze gevestigde musici gaat hem geleidelijk steeds meer tegenstaan en hij verlangt naar een vrijere manier om zich uit te drukken.
Als beeldend kunstenaar is hij gewend om alleen in zijn atelier te werken en te experimenteren. Zo groeit bij hem het verlangen om ook op muzikaal gebied de volledige verantwoordelijkheid te dragen. Om zijn eigen muzikale ideeën te kunnen realiseren, schaft hij zich een 4-track opname-apparaat aan en het experimenteren krijgt plotseling een nieuwe dimensie. Tegen eind 2004, begin 2005 ontstaat aldus een serie opnamen ‘in eigen atelier’ van een kwartet met een klassieke bezetting van piano, altsax, bas en slagwerk, instrumenten die Overberghe allemaal voor zijn rekening neemt. Sommige nummers beginnen met een gecomponeerd thema dat dienst doet als springplank voor een tocht door een muzikale ruimte zonder ritmische of harmonische grenzen. De enige beperking is de persoonlijke smaak en de zelfdiscipline van de musicus om niet in een alles verzwelgende geluidsbrij onder te gaan.
Vermeldenswaard is tot slot ook nog Overberghes deelname aan de theaterproductie Jack Sels Project, een coproductie van Theater Zuidpool uit Antwerpen met Theater Antigone uit Kortrijk en De Werf in Brugge, die op 2 mei 2003 in première gaat. De theaterproductie - geschreven door Peter Anthonissen, zoon van de legendarische jazzpromotor Juul Anthonissen - is gebaseerd op het leven en werk van de Antwerpse jazzsaxofonist Jack Sels (1922-1970), die in tegenstelling tot leeftijdsgenoten als Bobby Jaspar, René Thomas en Toots Thielemans nooit in het buitenland kon doorbreken. Omdat in een stuk over het leven van een muzikant de muziek natuurlijk niet mag ontbreken, worden de spelers op het podium bijgestaan door een groep die live speelt en waarin Cel Overberghe de rol van Jack Sels voor zijn rekening neemt. De zoveelste uiting van veelzijdigheid van een dubbeltalent dat hopelijk nog lang niet aan het eind van zijn Latijn is.
| |
| |
| |
Camiel Van Breedam: protestkunst
Ook de assemblagekunstenaar Camiel Van Breedam (Boom, 1936) treedt naast zijn activiteiten als beeldend kunstenaar geregeld op als jazzmusicus.
Van Breedam is wellicht de sterkst sociaal geëngageerde kunstenaar in Vlaanderen. Hij stelt barokke assemblages samen uit gerecupereerd afvalmateriaal, hoofdzakelijk hout. Aan deze beelden, die bijna altijd bedoeld zijn als een protest tegen sociale, politieke of religieuze wantoestanden, geeft hij uitvoerige poëtische titels. Vaak zet deze kunstenaar zich ook in voor het bedreigde levensmilieu. Zijn werken zijn dan ook subversief, tegen de gevestigde orde gericht. Die kritiek komt niet zo vaak direct in het beeld tot uiting, maar veeleer in de titel, die de betekenis van de assemblage verduidelijkt. De titels voegen dan ook een nieuwe dimensie aan het beeld toe. Soms wordt de betekenis van het beeld pas duidelijk wanneer men ook de titel kent. In die zin kan men de werken van Camiel Van Breedam zien als een voortzetting, een evolutie van de activiteiten van de dadaïsten en de surrealisten. In zijn assemblages geeft Van Breedam inderdaad de voorkeur aan een irreële, surrealiserende uitbeelding,
Camiel Van Breedam: ‘Big’ Jim Robinson, 1976
die beantwoordt aan een persoonlijke, intuïtieve esthetiek.
Van Breedam, een leerling van Octave Landuyt, heeft nooit de ‘gewone’ schilderkunst of beeldhouwkunst beoefend. Deze media interesseren hem niet. Voor hem zijn assemblages, collages, objecten, environments toch boeiender werk. Vanaf het begin werkt hij dan ook met assemblages, zij het aanvankelijk nog op een plat vlak. Zo brengt hij omstreeks 1957 fietskettingen aan op een soort deeg. Daarna wordt de ruimtelijkheid in zijn werk geleidelijk aan steeds groter. Na de reliëfwerken komt hij tot kastjes en nadien tot environments. Die zijn bij uitstek manifestaties van protest tegen bepaalde wantoestanden. Zijn eerste werk in die geest maakt Van Breedam in 1964 voor een tentoonstelling in de Galerie Saint Laurent in Brussel. Het draagt de titel De Russische roulette. Tien jaar later maakt hij zijn tweede environment, Het concilie van Wounded Knee, een protest tegen wat nog maar eens gebeurt met de indianen in de Verenigde Staten.
De relatie van een assemblage tot de werkelijkheid is totaal anders dan deze van een schilderij tot de realiteit, omdat de assemblagekunstenaar vertrekt van materiaal dat al een bestaan, een betekenis en een functie had voor hij het ging gebruiken. Dat materiaal is na zijn integratie in het kunstwerk nog vaak herkenbaar in zijn oorspronkelijke gedaante, terwijl het een nieuwe betekenis krijgt als onderdeel van het kunstwerk. Bovendien heeft het kunstwerk als geheel ook nog een andere betekenis. Dat zijn dus drie betekenislagen waardoor we tot een complexe relatie tot de realiteit komen.
Het gebeurt inderdaad slechts uiterst zelden dat Van Breedam het gevonden materiaal zodanig vervormt dat het niet meer herkenbaar is. Meestal gebruikt hij zijn materiaal in de vorm waarin hij het heeft aangetroffen. Doordat deze vormen herkenbaar blijven, ontstaat soms ook humor of ironie, zoals bijvoorbeeld het geval is in een aantal zelfportretten.
Herhaaldelijk heeft Van Breedam ook organisch materiaal gebruikt, zoals dierenschedels, veren, eierschalen, schelpen, haar, visgraten. Het gebruikte materiaal hangt af van toevallige ontmoetingen met personen, die hem afvalstoffen kunnen leveren.
Een groot verschil met de kunstschilder of de beeldhouwer ligt in het feit dat een assemblagekunstenaar niet vooraf een werk in zijn hoofd kan hebben, omdat hij afhankelijk blijft van het materiaal dat hij in handen krijgt. Een werk ontstaat pas wanneer de kunstenaar met de opbouw manueel bezig is en hij uit het verzamelde materiaal een selectie moet maken van onderdelen, die passen in het geheel dat hij structureert. De improvisatie speelt dus een grote rol en dit verklaart waarschijnlijk ook Van Breedams belangstelling voor de jazzmuziek.
In verscheidene werken komen trouwens muziekpartituren voor. Oud muziekpapier wordt echter uitsluitend gebruikt als achtergrond. Het wordt ook over voorwerpen heen geplakt. Opvallend is dat Van Breedam de sleutel op deze partituren wegsnijdt of overplakt. Met deze ingreep wil hij de oorspronkelijke functie van het object wijzigen en er iets nieuws van maken.
In de jazzmuziek gaat zijn voorkeur uit naar deze musici, die in New Orleans zijn gebleven en er na 1940 opnamen hebben gemaakt: Jim Robinson, George Lewis, Kid Howard, Albert Burbank, Louis Cottrell, Louis Nelson, Kid Thomas, De De en Billie Pierce, Sweet Emma Barrett, Percy en Willie Humphrey, Chester Zardis, Father Al Lewis, Louis Barbarin, Josiah Cie Frazier, Thomas Jefferson en vele anderen.
Talrijke assemblages en environments van Camiel Van Breedam verwijzen naar de
| |
| |
jazzmuziek, zoals De basspeler (1956), De tuba (1958) en Portret van een muzikant (1969). Sommige werken hebben een jazzcompositie als titel: See See Rider (1970), Red Roses For a Blue Lady (1980), Am I Blue (1987) en Last Night On the Backporch (1999). Andere werken zijn opgedragen aan bepaalde jazzfiguren: Aan Bunk Johnson (1972), Hulde aan George Lewis (1972), ‘Big’ Jim Robinson (1976), Bill Russell's Violin (1976) en Jim Robinson's Funeral (1980).
Zelf speelt Camiel Van Breedam trombone in de Fondy Riverside Bullet Band, die dit jaar op 18 en 19 juni zijn 35-jarig bestaan vierde. Deze groep, wiens doel het blijft de New-Orleansmuziek levendig te houden, treedt iedere eerste en derde zaterdag van de maand op in jazzclub Het Veerhuis in Klein-Willebroek (van 21.00 u tot 0.30 u, niet in juli en augustus). De groep bracht tot nog toe 6 Ip's, 1 muziekcassette en 5 cd's uit, waarop Camiel Van Breedam allemaal meespeelt. Daarmee is hij, wat het uitbrengen van muziek op een geluidsdrager betreft, van alle in deze bijdrage behandelde kunstenaars de meest productieve.
| |
Luc Hoenraet: jazz-paintings
Kunstschilder Luc Hoenraet (Aalst, 1941) heeft zijn beeldend werk zodanig verweven met de jazzmuziek, dat hij op exposities zijn schilderijen vaak voorstelt als ‘jazzpaintings’. Zelf is hij geen musicus, maar hij heeft in dagbladen en tijdschriften wel veel over jazz geschreven.
De schilderijen, tekeningen en de grafiek van Luc Hoenraet vertonen een opvallende eenheid. Zijn werken bevatten steeds een schriftuur met terugkerende motieven. In de schilderijen wordt deze schriftuur weergegeven door middel van inkervingen, krassen en lijnen, die worden aangebracht op een vooraf zorgvuldig bewerkte onderlaag van materie. Critici hebben Hoenraet dan ook herhaaldelijk gerangschikt onder de materieschilders. Maar materie en tekentaal zijn eigenlijk evenwaardige componenten van zijn werk, dat als anti-peinture kan worden bestempeld.
De materie wordt door Luc Hoenraet zelf samengesteld uit plamuren, zand en bindmiddelen. Na een voorafgaande bereiding van het paneel of het doek wordt deze materie op de drager aangebracht, waarbij de structuur en de compositie van het werk al voor een groot deel komen vast te staan. In deze materie is ook de verf gemengd, zodat de grondkleur meteen vastligt. De structuur is meestal alleen maar grof aangebracht om nadien, wanneer de materie verhard is, te worden gewijzigd en verfijnd door middel van afschuren. Op deze wijze kan Hoenraet de materie verrijken door nuances in de kleuren
Luc Hoenraet: In memoriam John Coltrane, olieverf en tempera op paneel, 1967
aan te brengen. Pas hierna zal hij zijn tekens in de materie krassen. De schriftuur vormt de tegenpool van de structuur en geeft het spontane, het lyrische element aan het schilderij.
Over de relatie tussen Hoenraets schilderijen en de jazz schreef kunstcriticus Jan D'Haese in mei 1982: ‘Hij improviseert naar een jazz-thema, maar zoekt géén illustratie van een opname. Hij schept een plastisch stramien voor geest, sfeer en modulatie van de jazzmuziek. Met dien verstande dat hij steeds naar het zuiver-picturale toewerkt, ondanks zijn ontegensprekelijke muzikale verliefdheid.’
Luc Hoenraet komt op zijn veertiende voor het eerst in contact met de jazzmuziek via radioprogramma's, zoals het beruchte Pour ceux qui aiment le jazz van Frank Ténot en Daniel Filipacchi op Europe No1. In 1959 woont hij zijn eerste jazzconcert bij in het Koninklijk Circus in Brussel, waar Louis Armstrong & His All Stars optreden.
Sedertdien is hij geregeld concerten en jazzfestivals blijven bezoeken, zoals de festivals van Comblain-la-Tour, Jazz Bilzen en Jazz Middelheim. Daar, maar ook in jazzclubs als de Brusselse Blue Note, ontmoet hij in de loop der jaren talrijke musici als Stan Getz, Clark Terry, Chet Baker, Daniel Humair, Martial Solal, Charles Mingus, Sonny Rollins, Ornette Coleman, Steve Lacy, Steve Potts, Houston Person, Rick Margitza en Jean-Jacques Miltaud.
De jazzmusicus waarnaar zijn grootste passie uitgaat, is evenwel de multi-instrumentalist Eric Dolphy (1928-1964). Van hem legt hij in de loop der jaren een enorme verzameling opnamen en documentatie aan en hij wijdt er ook enkele schilderijen aan. In 1975
| |
| |
brengt hij ter ere van de musicus zelfs een grafiekmap uit met vijf kleurenlitho's, Hommage aan Eric Dolphy, met teksten van de kunstcritici Paul De Vree en L.L. Sosset.
In 1965 begint hij een gestencild jazztijdschrift, Hot & Cool, waarna hij het gedrukte tijdschrift Jazzspiegel uitgeeft, dat twee jaargangen kent, 1966 en 1967.
In De Spectator, de voormalige culturele weekendeditie van het dagblad Het Volk, publiceert hij op 10-11 juli 1971 een eerste artikel over een hele bladzijde, ‘In Memoriam Louis Armstrong’. Hij zal in dit blad, dat kort daarna in magazinevorm verschijnt, wekelijks concertrecensies, jazzenquêtes en nieuwtjes uit de wereld van de jazz brengen in een ‘jazz corner’, die hij regelmatig zelf illustreert. Ook aan De Nieuwe Gids, eveneens een uitgave van Het Volk, werkt hij sporadisch mee.
In 1980 maakt hij met onder andere de beeldhouwer Vic Gentils een studiereis naar New York, waar hij de befaamde jazzclubs Village Vanguard en Sweet Basil's bezoekt. In 2002 keert hij terug naar de stad en doet hij er de bekende jazzclub Birdland aan, evenals het Lincoln Center, waar hij een optreden bijwoont van het trio van pianist Chick Corea.
Vandaag is Hoenraets passie voor jazzmuziek nog altijd even levendig als voorheen. Voor wie hem kent, is het zelfs ondenkbaar dat die passie hem ooit nog zal verlaten.
| |
Willy Van Eeckhout: instant music
Kunstschilder Willy Van Eeckhout (Mechelen, 1943) heeft in zijn lyrischabstracte schilderijen steeds jazzinvloeden verwerkt. Hij schildert op een improvisatorische wijze, waarbij het ritme overstelpend werkt, het vibreren van tonaliteiten overheerst en het terugkeren van bepaalde vormen als een thema in een muzikale compositie bijna obsederend begint te werken.
Zijn eerste kennismaking met de jazz gebeurt via de programma's van Michiel de Ruyter op radio Hilversum. Begin zestiger jaren woont hij zijn eerste concerten bij in de artiestenkroeg Gard Sivik te Antwerpen en in de Hnita Hoeve van Juul Anthonissen te Heist-op-den-Berg. Inspiratie voor zijn schilderijen vindt hij tijdens concerten in het Antwerpse lokaal King Kong.
In talrijke schilderijen wordt naar de jazz verwezen, zoals in de serie van zeven Improvisaties uit 1973, in Jazz-pink (1979) en For jazz-lovers (1979). Zijn jazzschilderijen stelt hij onder meer tentoon in de Mechelse Jazzclub in 1983, tijdens het eerste Mechelse jazzfestival in 1984, in de Hnita Hoeve te Heist-op-den-Berg in 1987 en in CC Zwaneberg in dezelfde gemeente in 2004.
De belangstelling van Willy Van Eeckhout gaat aanvankelijk uit naar de bebop met Charlie Parker en Dizzy Gillespie, nadien naar de cool jazz met Miles Davis, vervolgens naar de hardbop met Art Blakey & the Jazz Messengers, John Coltrane en Eric Dolphy, ten slotte naar de free jazz.
Jan Burssens: T. Monk, olie op doek, s.d.
Zelf speelt Van Eeckhout ook. Samen met tenorsaxofonist Johan Huyghe en gitarist Jan Geerts vormt hij een trio, waarin hij de percussie voor zijn rekening neemt. Hun optreden wordt steeds louter improvisatie, instant music, die vaak op ‘musique barbare’ lijkt door het ongewoon instrumentarium van Van Eeckhout. Hij gebruikt immers geen gewoon drumstel, maar slaat met boomtakken, borstelstelen of stoelpoten op blikken en plastic bussen, een houten tonnetje, een stoelrug, een jerrycan, een bel, een thermos en een koperen kolenemmer.
Toch wordt er gestreefd naar kwaliteit en deze muzikale act levert ongetwijfeld een kick op voor de muzikanten en is een bijzondere ervaring voor de toehoorders. Eén van deze optredens wordt zelfs opgenomen door de radio.
Sommige Vlaamse kunstenaars met grote faam hebben nu en dan één of meerdere werken gemaakt die naar de jazz verwijzen. Zo maakt beeldhouwer Vic Gentils een portret van Ray Charles, kunstschilder Jan Burssens een tekening en later een schilderij van Thelonious Monk, evenals een schilderij van Ella Fitzgerald en van Ma Rainey, Pol Mara het schilderij Be Bop en Maurice Wyckaert Blues. Ze hier allemaal behandelen, zou ons binnen het bestek van deze bijdrage echter te ver leiden. Toch nog enkele namen van verdienstelijke kunstenaars die de jazz als uitgangspunt kozen voor sommige van hun werken: Staf Daems, Paul Horemans, Paul Turkry en Rik Vermeersch. Aan de lezer om hun werk te ontdekken.
|
|