| |
| |
| |
Samenstelling Geert Swaenepoel
Bibliotheek
Poezïe
Anton Korteweg
Met flinke pas. Gedichten 1971-2001, een keuze, Amsterdam, Meulenhoff, 2003, 121 p. € 13,50
Anton Korteweg (1944), directeur van het Letterkundig Museum in Den Haag, plukte uit zijn eerder verschenen bundels Dierbare tijden (1988), In handen (1997), Comfortabel ongelukkig (1997) en Al fluitend (2001) de naar zijn smaak beste gedichten om ze in Met flinke pas onder te brengen. Zijn gedichten zijn liefdevol, vertederend, speels en ironiserend tegelijk. Dat hij uit zijn eerste bundels, zoals zijn debuut Niks geen romantic agony uit 1971, geen gedichten koos, zal te maken hebben met de persoonlijke visie op zijn dichterschap maar evenzeer met het feit dat medio de jaren tachtig Kortweg voor het eerst als dichter met de A. Roland Holstpenning in de prijzen viel en van toen af tot de canon ging behoren. De ikfiguur voelt zich rijk door het leven bedeeld, met vrouw en kinderen in de hoofdrollen. Maar het vergankelijkheidsbesef loert in deze gedichten steevast om de hoek, en aan elk besef in dat verband zijn gevolgen verbonden. Hoewel: Korteweg staat daar nogal eigenzinnig tegenover en neemt soms zelfs op ietwat absurdistische wijze stelling. Hoe dan ook, het betreft hier openhartige poëzie met een ambivalent karakter, waarbij relativisme en ontnuchterende humor de sleutels zijn om door het schrijven en meteen ook door het leven te komen. Aan vaak alledaagse vaststellingen wordt een intrigerend statement gekoppeld, en wellicht ligt daar de kracht van het dichterschap van Korteweg. Of het nu ‘de namen van hoeven’ zijn of ‘steeds weer diezelfde straat’: wat erop volgt blijkt omzichtig gehanteerd, is poëtisch bij uitstek en getuigt van een ronduit meesterlijk dichterschap.
[Stefan van den Bossche]
| |
Mustafa Stitou
Varkensroze ansichten. De Bezige Bij, Amsterdam, 2003, 86 p. € 15
Mustafa Stitou verkent in ‘Varkensroze ansichten’ de relatie tussen de werkelijkheid en het persoonlijke levenskader waarbinnen hij zelf wil en kan functioneren. Die werkelijkheid heeft alles vij elkaar weinig positiefs te bieden: er is de blijvende antithese tussen het Westen en het Oosten, er zijn de naweeën van 11 september, toen de wereld van ‘ansicht’ veranderde, er is de schimmig blijvende figuur van zijn ‘joodse verloofde’. In verzen, die breed uitstromen en grotendeels een verhalend karakter hebben, creëert Stitou een sfeerbeeld dat aan tijd en ruimte ontstijgt en op die manier een vervreemdend effect heeft op de lezer. Vooraan in de bundel staat een tweeledig gedicht onder de titel ‘Mysterie’, over een muurtje dat uit de achtste eeuw zou dateren en de plaats zou markeren waar ooit bekeerlingen ter gelegenheid van het slachtfeest hun eerste ‘correcte’ offer gebracht zouden hebben. Stitou beschrijft, maar interpreteert even duidelijk: ‘Werkelijk, een mysterie dat er niet wordt ingegrepen. / Je zou haast gaan geloven dat het bestuur behekst is / en elke nieuwe generatie opnieuw in de ban raakt / van een geheiligd muurtje, een ruïne van niks.’ (p. 16)
Met verwijzingen naar o.m. Ovidius en Charles Darwin plaatst Stitou zijn verzen binnen een postmodern kader. Overtuigen doet hij echt wanneer hij de anekdote loslaat en in de beknoptheid van zegging vooral gaat suggereren, zoals in dit heel mooie gedicht:
Een koopje, het rotspartijtje
| |
Hans Claus
Oudenaardse verzen, Leuven, P, 2003, 40 p. € 13 Er zijn dichters die een loopbaan lang in stilte blijven doorwerken en daar aan het eind maar weinig regels in de officiële literatuurgeschiedenissen voor zullen vangen. Dat pleit in bepaalde gevallen tégen deze literatuurgeschiedenissen. Een van die gevallen is zonder twijfel Hans Claus (1962). De naam heeft hij alvast, het métier eveneens. Hij is doortrokken van alles wat men kunst heeft te maken, is actief als beeldend kunstenaar en performer, schreef drie verhalenbundels en twee romans en publiceerde als criminoloog wetenschappelijke artikelen. Gedichten van hem verschenen in Nieuw Wereldtijdschrift en De Brakke Hond. Claus debuteerde vrij laat, in 1999, met zijn dichtbundel Blauw, blauw, blauw.
‘Oktober, over datum was het al / toen ik een nieuwe dag vermocht. / De witte daken smolten hevig, / een lucht liep verder weg dan ooit.’ De taalbehandeling in verzen als deze is erg precieus, nooit geforceerd, en het ‘oktobergevoel’ dat gelieerd wordt aan gemis, vergeten en herinnering, is er subtiel en tegelijk uitgesproken in aanwezig. Een uitdrukking als ‘Een nieuwe dag vermogen’ zegt zoveel meer, geeft een soort ongeschreven pijn weer, en uiterlijkheden staan voortaan nog slechts in het teken daarvan. Claus hanteert fraaie beelden die toch niet als beeld primeren, maar veeleer als een exponent van een sfeer die hij wil creëren. De dichter zal ‘niet genezen van jou’, en ‘alles draait in het teken van herhalen’, ook al blijkt dat herhalen nooit meer hetzelfde als voorheen. Therapeutische liefdespoëzie dus, met een fijnzinnige toets, van de hand van een dichter die erg mooie dingen vertelt.
[Stefan van den Bossche]
| |
Klassieke literatuur
Horatius
Verzamelde gedichten. Uitgegeven, vertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Piet Schrijvers, Historische Uitgeverij, Groningen, 2003, 644 p. € 49,95.
Het is een vreemde vaststelling: van de gecanoniseerde Horatius verscheen nog nooit een integrale Nederlandse vertaling. Bijna volledig was Louis van de Laar (1987-88), maar in die uitgave was de poëzie al evenzeer bijna volledig zoek. De vertaling van de Oden door Anton Van Wilderode (1995) had een groot poëtisch gehalte, maar qua vormkracht voldeed zijn vertaling dan weer niet helemaal wegens haar breedvoerigheid en de exclusief jambische versvorm. Nu brengt Piet Schrijvers de volledige Horatius. Vroeger publiceerde hij reeds deelvertalingen van het oeuvre: de Ars poetica in 1980 (en 1990), in 1993 de Oden en de Epoden in 2000. De resterende Satiren en Brieven zette hij om in jamben. Van zijn vroegere vertalingen heeft hij de gevarieerde versvormen behouden die nauw bij het origineel aansluiten, maar tegelijk werden die deelvertalingen grondig herwerkt om ze weer dichter bij de brontekst te laten aansluiten, o.m. via een weergave van de talrijke eigennamen. Van deze volledige editie heeft Schrijvers zinvol gebruik gemaakt om Horatius' werk in chronologische orde weer te geven. De vertalingen zijn technisch knap en die indruk wordt nog versterkt door de brontekst in iuxta - een uitzonderlijk gegeven gezien de omvang van het oeuvre -, waarbij de vertaling als een spiegelbeeld van het origineel fungeert. Bovendien is het boek een erg mooie uitgave. De gedichten ademen op het wit van papier, zoals poëzie het vereist, en zij worden hier en daar geïllustreerd met gravures uit de Emblemata Horatiana van Otto van Veen. Op vertalingen valt altijd wel iets af te dingen. De consequente keuze voor een vormelijk typografisch spiegelbeeld van de oden, leidt in het Nederlands soms tot een vreemde dichtvorm, zoals in
Ode I, 11. Dat het ook anders kan, bewees Paul Claes met zijn vertaling van Catullus’ gedichten. En in de rubriek Transit van dit nummer geeft Andries Welkenhuysen voor diezelfde ode een heel speels alternatief. Maar de grote verdienste van deze uitgave is ontegensprekelijk de mogelijkheid die hier wordt geboden Horatius in zijn totaliteit aan te voelen. Zijn oeuvre is sterk autobiografisch, ongewoon voor de Oudheid. En tegelijk komt de augusteïsche dichter menselijk en herkenbaar over: de aristotelische gulden middenweg en het epicuristische levensgenot raken ook de hedendaagse lezer. Hét Horatiaanse waarmerk blijft de symbiose van praktische levensfilosofie en hoge poëtische vlucht, en Schrijvers’ vertaling doet recht aan die samenhang. De uitgave wordt afgesloten met een uitgebreid register van namen, dat door zijn alfabetische rangschikking wel wat vermoeiend zoekwerk vergt. Resultaat van meer dan een kwarteeuw studie en omgang met de onvertaalbaar gewaande dichter is deze eerste volledige Nederlandstalige Horatius een indrukwekkende prestatie die het grootste respect afdwingt.
[Patrick Lateur]
| |
| |
| |
Kunst
Michiel Heirman
Vlaamse belforten. Werelderfgoed. Davidsfonds, Leuven, 2003, 248 p. € 62,50
Vlaanderen wordt terecht het land van de belforten genoemd. Ze zijn in essentie inderdaad een typisch Vlaams verschijnsel, hoewel we Vlaanderen niet te eng mogen interpreteren. Uiteraard wordt hier Vlaanderen in de ruimste geografisch-historische zin bedoeld, met dus inbegrip van Zeeuws- en Frans-Vlaanderen. Dergelijke torens - symbolen van de Middeleeuwse stadscultuur - vinden we echter eveneens in Brabant, Henegouwen, Noord-Italië en Picardië. In die laatste regio staan zelfs de oudst bewaarde, namelijk in Abbeville en Amiens.
De mede-auteur, lic. Michiel Heirman, van het eerder bij het Davidsfonds verschenen Vlaamse begijnhoven. Werelderfgoed bezorgt ons nu, alleen, een uitgebreid overzicht en een dito bespreking van de belforten in het Vlaamse gewest: Aalst, Antwerpen, Brugge, Dendermonde, Diksmuide, Eeklo, Gent, Herentals, Ieper, Kortrijk, Leuven, Lier, Lo-Reninge, Mechelen, Menen, Nieuwpoort, Oudenaarde, Roeselare, Sint-Truiden, Tielt, Tienen, Tongeren, Veurne en Zoutleeuw. Maar even interessant, eigenlijk interessanter dan de beschrijving van die stedelijke symbolen van macht en vrijheid - want dit is al dikwijls in afzonderlijke artikels of uitgaven gebeurd -, zijn de eerste hoofdstukken van dit volumineuze boek. Daarin gaat de kunsthistoricus op zoek naar de wortels van deze monumenten, graaft hij de symboliek ervan op en vergelijkt hij die eeuwenoude constructies met verloren gegane exemplaren of met die in andere streken. Tevens plaatst de auteur ze in hun geschiedkundige context, al moet gezegd dat hij daarvoor zich soms op wat verouderde stellingen baseert. Toch is het boek meer dan een boeiend samenbrengen, hij interpreteert en situeert. Het geheel wordt aangevuld met een enorme hoeveelheid kleurenfoto's, die soms wel eens op een minder gelukkig ogenblik van de dag of van het seizoen werden genomen. Een index was eveneens nuttig geweest.
[Jean Luc Meulemeester]
| |
Sebastian Giesen
Einzelgänger. Käthe Kollwitz, Ernst Barlach, Eugeen Van Mieghem Davidsfonds, Leuven, 2003. 123 p. € 24,95 Hoewel Käthe Kollwitz, Ernst Barlach en Eugeen Van Mieghem tijdgenoten waren, hebben ze elkaar nooit ontmoet. Toch is er een merkwaardige overeenkomst in hun werk: ze hebben alle drie om na een klassieke kunstopleiding een nieuwe artistieke weg in te slaan: ze keerden zich af van het gangbare geïdealiseerde beeld van mens en natuur zoals werd gepredikt aan de academies, en kozen ervoor om de mens af te beelden in zijn gewonen dagelijkse omgeving: de arbeiders in Berlijn, de landwerkers in Güstrow, de havenarbeiders in Antwerpen. Einzelgänger bevat vijftig authentieke tekeningen van deze drie grote sociale kunstenaars. Stuk voor stuk getuigen de werken van groot respect voor de menselijke kwetsbaarheid en waardigheid. Overbodige details worden weggelaten; enkel de essentie van het menselijke bestaan wordt behouden. Käthe Kollwitz (1867-1945) vond haar inspiratie in Berlijnse de volksbuurten. Haar expressieve tekeningen hebben een politieke ondertoon. Haar tekeningen en schetsen geven een individueel gelaat aan de arbeidersklasse. De zelfportretten die in Einzelgänger zijn opgenomen zijn indrukwekkend in hun eerlijkheid.
Het impressionisme dat Ernst Barlach (1870-1938) tijdens een verblijf in Parijs leerde kennen kon hem, omwille van de oppervlakkigheid, maar weinig bekoren. Wanneer hij in 1906 naar Rusland reist, maken de landarbeiders die hij ontmoet grote indruk op hem. De kennismaking met hun wereld geeft een beslissende wending aan zijn oeuvre.
Eugeen Van Mieghem (1875-1930) groeide op in de Antwerpse havenbuurt; hij koos er voor de kunstenaar te zijn van het gewone havenvolk. Rond 1900 tekende hij met meer dan gewone belangstelling de Oost-Europese emigranten op weg naar de Nieuwe Wereld. Ongemeen sterk is de reeks tekeningen die hij in 1905 maakte van zijn stervende echtgenote Augustine Pautre. Zij vormen de sterkste bladzijden in dit boek en worden terecht beschouwd worden als een der hoogtepunten uit de Europese sociale kunst. Wie bladert in Einzelgängers merkt dat de potlood- en krijttekeningen, pastels en litho's van Van Mieghem de confrontatie met de werken van Barlach en Kollwitz moeiteloos doorstaan. De belangstelling voor het werk van Eugeen Van Mieghem en de waardering ervan zijn de voorbije jaren fel gestegen. Terecht. Deze fraaie uitgave kan die faam alleen maar versterken.
[Geert Swaenepoel]
| |
Filosofie en religie
Jef Van Gerwen
Onderweg. Over de navolging van Christus in de 21ste eeuw. Lannoo, Tielt, 2003, 287 p. € 19,95 Tijdens zijn laatste levensjaar werkte Jef Van Gerwen koortsachtig aan een ‘Jezusboek’. In augustus 2002 stierf hij na een slopende ziekte. Dit boek is het resultaat van de grote eruditie die hij in zijn loopbaan heeft opgebouwd en mag bestempeld worden als zijn ‘geestelijk testament’. Iedereen heeft de mond vol van de crisis waarin onze cultuur zich bevindt, maar zelden is er iemand die een visie heeft over hoe het nu verder moet in de toekomst. Jef Van Gerwen schrijft met visie! Net zoals de Ethiopiër, die uit zichzelf weinig begreep van wat hij in de bijbel las, door Filippus de ogen werd geopend en tot geloof kwam (zie Hnd.8,26-40), zo opent ook Van Gerwen in zijn boek Onderweg de ogen van de lezer, toont wie de historische Jezus in zijn context moet geweest zijn en hoe geloven vandaag vorm kan krijgen. Deze Navolging van Christus is een ideale aanzet tot verdere reflectie en dialoog over de figuur van Jezus en de actuele betekenis van het christendom, zowel bij gelovigen als niet-gelovigen. Van Gerwen is niet naïef. Hij kent de vele obstakels die het moeilijk maken om te geloven in Jezus. Met de nodige zelfkritiek (de kerk is de eerste schuldige aan het feit dat mensen de weg naar Jezus niet meer vinden) gaat hij in op de vele vooroordelen tegenover het christendom. Vanuit vooral filosofie en sociologie wordt een nieuwe kijk geboden op de wonderen, de leer, de kruisdood en de verrijzenis van Jezus. Na de bespreking van de historische Jezus, gaat het tweede deel van het boek op zoek naar begaanbare wegen om christen te zijn in de 21ste eeuw. Twee traditionele wegen zijn voorlopig door allerlei misverstanden geblokkeerd: de weg van het grote
verhaal, de utopie en de weg van de natuur naar de kosmische Christus. De navolgers van Christus kunnen zich echter op vier andere wegen begeven: de morele weg van de naastenliefde, de mystieke weg, de esthetische weg en de kunst van het sterven. De eerste twee horen samen. Actie en contemplatie, verzet en overgave mogen niet los van elkaar gedacht worden. De laatste twee moeten opnieuw onder de aandacht gebracht worden omdat ze ten zeerste aansluiten bij het postmoderne wereldbeeld. Bij de esthetische weg maakt Van Gerwen gebruik van Wassily Kandinsky en Paul Klee (van wie de omslagillustratie afkomstig is). Deze kunstenaars wijzen in hun filosofie op de band tussen het creatieve proces en de geestelijke zoektocht. Kunst heeft als roeping mensen anders te leren kijken, voelen en horen en dat opent de weg naar het spirituele, al hoeft dit niet christelijk te zijn. Van Gerwen laat niet na zijn kritiek te verwoorden op de hedendaagse kunstbeoefening: de afzondering van de kunstenaar als een soort marginaal (mislukt of geslaagd) genie, de scheiding tussen de kunstenaar en het publiek en de verwording van de kunst, enerzijds tot museumobject, anderzijds tot luxe en elitair prestigeobject. De bladzijden die Van Gerwen schreef over de ars moriendi zijn niet toevallig in de eerste persoon enkelvoud geschreven. In een tijd waar velen de dood verdringen, is het getuigenis van iemand die de dood recht in de ogen kijkt en zijn geloof uitspreekt in de liefde die sterker is dan de dood, het sterkste voorbeeld van navolging van Christus.
[Emmanuel Van Lierde]
| |
Jacques De Visscher
Muzenschemering, Kunstwerken in een tijd van nostalgie en restauratie. Klement/Pelckmans, Kampen/Kapellen, 2003, 136 p. € 14,95
Het spanningsveld tussen traditie en moderniteit vormt een rode draad in het jongste boek van kunst- en cultuurfilosoof Jacques De Visscher. Muzenschemering is een bundeling van tien eerder verschenen artikelen over de status en betekenis van kunst in deze tijd. Jarenlange omgang met kunst brengt met zich mee dat sommige films, muziekstukken en schilderijen in de levens- en wereldbeschouwing een belangrijke rol kunnen gaan spelen. We leven niet alleen met, maar ook van kunstwerken. Ze getuigen van een bijzonder aanvoelen van de wereld, ze inspireren levenswijzen, presenteren beelden van het zelfverstaan, of ze brengen troost om het onbehagen aan te kunnen of zelfs te ontvluchten. Om zo'n rol te kunnen spelen, moeten kunstwerken werkelijk iets met ons bestaan te maken hebben, zodat het de moeite loont zich ermee in te laten. Kunst confronteert mensen met hun grenzen omtrent eros en dood, goed en kwaad, mens en God, individu en gemeenschap, orde en chaos, natuur en cultuur, ruimte en tijd. De moderniteit echter betekent een breuk met de traditie en heeft de grenzen van het aanvaardbare verlegd. De sacrale kunst heeft plaatsgemaakt voor een kunst die we sacraliseren. In onze inspanning om bij bepaalde werken te verwijlen, ze te begrijpen en te interpreteren worden we soms ontgoocheld en ontmoedigd. Zeker de hedendaagse, abstracte kunstproductie maakt het ons niet gemakkelijk en doet velen nostalgisch omzien naar eeuwenoude architectuur, literatuur, muziek en schilderkunst die duurzaam blijken te zijn. Beklijvende kunst voedt een beschouwelijkheid die we niet willen missen en zet aan tot kritische overwegingen over de status van de kunst vandaag in een tijdperk dat tegelijk haastig vernieuwt en hardnekkig veel wil behouden en restaureren. Noch het modieus meelopen met actuele kunstproducties, noch het melancholisch
omkijken zijn vruchtbaar. De traditie is het uitgangspunt en zelfs de stimulans voor elk verder toekomstig handelen, denken en creëren. Tegelijk kunnen we het niet stellen zonder een zeker vertrouwen in de eigen tijd. Zoals we van Jacques De Visscher kunnen verwachten, is dit opnieuw een boeiend en kritisch commentaar geworden. Als filosoof kan hij niet blijven hangen bij het esthetisch genieten van een kunstwerk, wat vrijblijvend is. De filosoof moet toch iets met het kunstwerk doen, namelijk interpreteren: ‘Het werk kan en moet als een mythe behandeld worden: dit onbeweeglijke standbeeld moet men in beweging brengen en doen spreken’ (E. Levinas). Echte kunst sticht waarheid, een waarheid die onthult dat het zijn een zin heeft.
[Emmanuel Van Lierde]
| |
| |
| |
Discotheek
Pieters, Francis
De Koninklijke Muziekkapel van de Gidsen. Honderd jaar geluidsdragers; 290 p.; geïllustreerd; ed. vzw Vrienden van de Koninklijke Muziekkapel van de Gidsen, Aarlenstraat 32, 1000 Brussel. € 30 In de wereld van de blaasmuziek is Francis Pieters geen onbekende. Hij is lezinghouder in binnen-en buitenland, auteur van honderden artikels in talloze tijdschriften, van bijdragen in encyclopedieën, van verschillende boeken over muziek voor blazers; daarnaast werkte hij mee aan een reeks radio- en tv-programma's en fungeert hij geregeld als docent over dit onderwerp. In De Koninklijke Muziekkapel van de Gidsen. Honderd jaar geluidsdragers wordt vooreerst de geschiedenis geschetst van genoemd militair muziekkorps dat tot op vandaag een wereldwijde faam geniet. Het is een geschiedenis van net iets meer dan 170 jaar, een geschiedenis van musiceren op het allerhoogste professionele niveau én de geschiedenis van een ensemble dat als geen ander een lans brak voor het repertoire van eigen bodem. Hoofdstukken over de kapelmeesters, onderkapelmeesters, het trompetterkorps, de diverse ensembles binnen de Kapel, (gast-)solisten, repertoire en uniformen vervolledigen de historiek. Zonder meer belangwekkend is repertoriëring van de volledige discografie van de Gidsen gaande van de allereerste Edison Cilinder- en 78 toeren-opnames uit het begin van de 20e eeuw tot de laatste nieuwe cd, aangevuld met alle beschikbare informatie over radio- en televisieopnames en -concerten. Een heel waardevol naslagwerk.
[Jaak Van Holen]
| |
Peter Thys, Alain Craens, Stefan Wellens en Petra Vermote
Mystery, werk van Peter Thys, Alain Craens, Stefan Wellens en Petra Vermote door Ensemble Emanon; In Flanders’ Fields, vol. 37; DDD 92037; ed. vzw Klassieke Concerten, Donkerstraat 51, 9120 Beveren.
Dubbel blaaskwintet, strijkkwintet, gitaar, slagwerk en piano, dàt is de unieke bezetting van Emanon. Het is een bezetting die heel wat mogelijkheden biedt voor een gevarieerde programmatie. Het repertoire van Emanon beslaat dan ook ruim twee eeuwen, maar er wordt ook zeer nadrukkelijk gefocust op het werk van hedendaagse Vlaamse componisten. Getuige daarvan voorliggende opname èn het feit dat drie van de vier opgenomen werken geschreven werden in opdracht van Emanon. Mystery is een fraaie tweedelige compositie van Alain Craens waarin, na een fluitcadens als introductie, rustige, sfeervolle passages en passages vol ritmisch-dynamische stuwing elkaar afwisselen. Icarus, voor hobosolo en blaasnonet, heeft de allures van een hoboconcerto. Het werk schildert - wat lang uitgesponnen - het verhaal van de Griekse mythologische held Icarus wiens vliegpogingen faliekant afliepen. Stefan Wellens' The Dragon Gets Bitten, is een voorbeeld van cross-over waarin, knipogend naar rock en funk, een aantal grooves en riffs toevertrouwd worden aan een klassiek dubbel blaaskwintet. Qua dynamiek vrij vlak, maar krachtig pulserend en in die zin zeker een waardevolle poging om een jongerenpubliek ook even voor wat anders warm te maken. Bijzonder kleurrijk en gevarieerd, met qua sfeer duidelijk onderscheiden geledingen, is Amanecía (Dageraad) van Petra Vermote; sterk motorisch tot agressief, kleurrijk en dromerig tot haast bewegingsloos. Een gevarieerd geheel; vertolkingen van uitstekende kwaliteit.
[Jaak Van Holen]
| |
Literair essay
Louis Paul Boon e.a.
Hij was een zwarte. Over oorlog en collaboratie. Antwerpen, Meulenhoff/Manteau, 2003. 155 p. € 12,50
Op 22 juni 1946 verschijnt in het communistische dagblad De Roode Vaan de eerste van acht afleveringen van Hij was een zwarte, een reportage over de bestraffing van de collaboratie na de voorbije oorlog. Louis Paul Boon neemt daarbij een ongewoon standpunt in, zeker binnen de context van de krant waarvoor hij schrijft. In volle repressie formuleert Boon een zeer genuanceerd standpunt. Wat de ‘kleine zwarten’ betreft waarschuwt Boon voor de effecten van een al te harde en eenzijdige aanpak, waarbij in het bepalen van de strafmaat geen rekening wordt gehouden met de specifieke omstandigheden. De harde aanpak kan hen sterken in de illusie dat ze enkel uit idealisme gehandeld zouden hebben. Boon stelt zich op een pedagogisch standpunt: de bestraffing moet de collaborateur tot inzicht brengen in het kwaad en zijn ‘sociaal geweten’ wakker maken. Dit standpunt bracht de auteur op het randje van ontslag bij de communistische partijkrant.
Van deze reportage van Louis Paul Boon is er nu een herdruk verschenen als allereerste uitgave van het Nederlands/Vlaamse samenwerkingsverband Meulenhoff/Manteau. Naast de tekst van Boon bevat de editie een heldere commentaar van de hand van Boonbiograaf Kris Humbeeck, waarin hij Hij was een zwarte situeert in de historische context en binnen leven en werk van Boon. De intellectuele moed van de schrijver komt daardoor extra uit de verf. In zijn bijdrage brengt de Nederlandse historicus Chris van der Heijden een korte samenvatting van zijn geruchtmakende boek uit 2001 Grijs Verleden, waarin hij het fraaie zelfbeeld van Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog bijstuurt. Het nawoord is van Norbert de Batselier, voorzitter van het Vlaams Parlement.
Helaas bevat het boek ook een begeleidende reportage van de jonge Vlaamse schrijver Dimitri Verhulst. Hij brengt verslag uit van een bezoek aan een gewezen aanhanger van het Verdinaso. De gelijkhebberige, wat lacherige toon van het stuk van Verhulst staat haaks op de houding van Boon zelf. De betweterigheid, het oppervlakkige gewentel in eigen gelijk, de spot waarmee de geïnterviewde neergezet wordt zijn het onderwerp onwaardig. Afgezien van deze onbenullige bijdrage blijft Hij was een zwarte een degelijke en interessante publicatie over een onderwerp dat nog niets van zijn actualiteit en belang verloren heeft
[Geert Swaenepoel]
| |
Arnon Grunberg
De asielzoeker. Nijgh & van Ditmar, Amsterdam, 2003, 352 p. € 17,50
‘De vogel is ziek.’ Zo begint het verhaal van Christian Beck en zijn vrouw, met wie hij nooit getrouwd is en die over zichzelf praat als ‘de vogel’. Hij is een ex-schrijver en vertaalt gebruiksaanwijzingen als zij verneemt dat ze terminaal ziek is.
Beck heeft geprobeerd zichzelf gelukkig te maken, vond het maar niks en ‘... zo'n tien jaar geleden, besloot hij zijn vrouw gelukkig te maken.’ Vogel wil aan het einde van haar leven trouwen, maar niet met Beck. Ze vraagt of hij getuige wil zijn bij haar huwelijk met de asielzoeker. Beck stemt ermee in, geeft de man van zijn vrouw onderdak, leent hem onderbroeken en ruilt zijn bed in om onder de kapstok te slapen. Tussendoor komen we meer te weten over hun verleden. Israël aan het begin van de Golfoorlog. Zij trekt elke nacht de woestijn in om dieren te bestuderen, terwijl hij elke dag door Eilat loopt. Een man met een missie. Hij ontmaskert zelfbedrog en illusies. Hij zoekt alternatieve vormen van geluk en liefde en wordt een vaste klant in de salon van de Georgische. Vogel haalt andere mannen in huis. Geen probleem voor Beck, want liefde is loslaten. Tot ze op zekere dag Simon, een mismaakte meebrengt en redeneert: ‘wat is mijn pijn vergeleken bij de zijne?’ Beck besluit om zijn vrouw te verlaten, niet omdat hij ze al jaren niet meer aanraakte, maar ‘omdat hij begreep dat wat hij in zwakkere momenten had aangezien voor de liefde in feite een kerker was.’ Voor hij terug naar Europa vliegt, bezoekt hij de minst aantrekkelijke prostituee in de salon en mishandelt haar. Woede en triomf kent Beck tot zijn eigen verbazing wel nog. Zelfs de politie kan met hem niet om en stuurt hem wandelen. Beck, vogel en de asielzoeker wonen ondertussen al enkele weken samen als vogel geitenkaas wil leren maken. De omgeving waarin het trio terecht komt is allesbehalve hartverwarmend. Het gaat snel bergaf met vogel en na haar dood blijft het verleden Beck achtervolgen. Een oud, maar recent opnieuw gepubliceerd verhaal van hem wordt door de media bestempeld als de aanleiding van een zelfmoordactie op een Amsterdams bordeel. Hier komen de
twee verhaallijnen bij elkaar. De personages zijn vreemd, bevreemdend en bijna karikaturen. Gelukkig maar, want dat maakt het boek stukken lichter. De vele passages waarin Beck zijn levensfilosofie uit de doeken doet zijn soms moeilijk te verteren. Grunberg beheerst wel de techniek om door de vele herhalingen toch op een subtiele manier aan te knopen bij piepkleine verschillen tussen wat je leest en net gelezen hebt. Zijn gevoel voor humor, absurditeit en taalspelletjes houden de aandacht vast. Bij het lezen van De asielzoeker had ik af en toe de neiging het boek aan de kant te leggen om het daar te laten liggen, maar dat werkte niet. Het originele, de gehanteerde stijl en de ironie doen je het boek altijd weer oppakken. Wat te denken van Beck die de mannen, die vogel na haar dood komen ophalen beleefd om een ontvangstbewijsje vraagt?
[Joke Depuydt]
| |
Geerten Meijsing
Malocchio. Een Toscaanse jeugd. Amsterdam, De Arbeiderspers, 2003. 271p. € 17,95
‘Ik ga nu weg. Mij zie je niet meer terug.’ Met die woorden verlaat Eefje hoofdpersoon Erik P., hun dochtertje Chiara en een van de mooiste plaatsjes van Toscane: Lucca. Net als Geerten Meijsing is Erik een schrijver. Het alterego van Meijsing tracht in een vervallen boerenhuisje als alleenstaande vader zijn kleine dochtertje Chiara op te voeden en te integreren in het Italiaanse leven. Vader en dochter wonen op het landgoed van een aristocratische huisbaas en ‘bevriende’ buurman. Hij maakt hen evenwel eerder het leven zuur door telkens optnieuw te dreigen met het opzeggen van de huur. hoofdpersoon is de buurman uit de naastgelegen villa, een als vriend vermomde vijand. Alleen tegen de blikken van de kleine Chiara is deze al vriend vermomde vijand niet opgewassen. Malocchio, de titel van het boek, is dan ook de bijnaam die de schrijver Chiara geeft. Zij denkt dat het zoiets betekent als Pinocchio die ook uit de buurt van hun dorp komt. Maar malocchio betekent ‘het boze oog’. Malocchio begint als een verhaal van een alleenstaande vader die zijn dochter probeert op te voeden. Maar naarmate het verhaal vordert valt er een sombere schaduw overheen: verlies en afscheid treden op het voorplan. Zijn vrouw heeft hem al verlaten en Erik beseft dat hij ook zijn dochter gaat verliezen, net als zijn huis in het geliefde Italië. Meijsing verwijst in Malocchio af en toe naar het computerspel de Sims. Voor je een spelsessie van de Sims beëindigt, wordt er gevraagd of je het spel wilt opslaan. Zijn er minder gewenste dingen gebeurd, dan klik je gewoon op nee, en ga je de volgende keer gewoon verder waar je de vorige keer gebleven was. Alsof er niets is gebeurd. Het échte leven is evenwel geen Sim-spel: wat gebeurd is kan niet gewist worden. Ook dit boekvan Meijsing bevat autobiografische
| |
| |
elementen. Meijsing verbleef geruime tijd mét zijn dochter in Toscane. Malocchio is in de eerste plaats mooi en gevoelig boek over de liefde van een vader voor zijn dochter. Het is ook een grimmig sprookje over verlies en verdriet en over de (on)mogelijkheid het leven naar je hand te zetten. Een boek dat je als lezer van begin tot einde in de ban.
[Geert Swaenepoel]
| |
Jeugdliteratuur
Henri Van Daele en Klaas Verplancke
Glamp! Of hoe Paddenwratje Kabouter opkikkerde. Davidsfonds/Infodok, Leuven, 2003, ill. Klaas Verplancke, 313 p. € 15,95
Kabouter staat op een morgen op en voelt zich ‘glamp’. Wat het betekent weet hij niet maar hij heeft nergens zin in. De dieren uit het Woestewoud zijn bezorgd maar kunnen hem niet helpen. Ook Heksje Paddenwratje heeft geen pasklare remedie. Uil raadt kabouter aan naar zee te reizen. Misschien vervult hij zo zijn onbestemde verlangens en als hij alles aan de zee kan vertellen, gaat de glamp wel over. De dieren bouwen voor Kabouter een prachtige klompboot om naar zee te varen. Ondertussen is Kabouter evenwel niet meer veilig. Prinses Zonnevlekje wil van hem een hofkabouter maken en stuurt haar twee palfreniers Sébastien en Adhemar achter hem aan. De ruime beloning voor wie Kabouter vangt, lokt ook nog andere gegadigden naar Woestewoud. Gelukkig is er Heksje Paddenwratje die de belagers van Kabouter in mooie keitjes verandert. Ook de bazige prinses Zonnevlekje wordt een mooi sproetenkeitje. Ondertussen is Kabouter aan de gevaarlijke tocht naar zee begonnen. De palfreniers geven niet op en achtervolgen Kabouter hardnekkig. Zoals in elk sprookje is er een wensvervullend einde met een groot feest. Na Heksje Paddenwratje (2002) schreef Henri van Daele opnieuw een hilarisch sprookje voor jongeren en volwassenen. Heksje Paddenwratje speelt in dit verhaal een belangrijke rol maar het hoofdpersonage is Kabouter. Hij is een rustige, ernstige kabouter die op alles raad weet en alle dieren in het bos helpt. De glamp - een woord dat Van Daele ontleende aan Simon Carmiggelt - brengt hem van de wijs. Noem het een dipje, een vlaag van melancholie, een depressie of een midlifecrisis maar door naar zee te trekken, weg uit zijn vertrouwde omgeving en de dagelijkse sleur, komt Kabouter er weer bovenop. De twee boeken tonen een aantal opvallende gelijkenissen. In beide boeken gaat het om een tocht waarin respectievelijk heksje Paddenwratje en
Kabouter hun ware zelf proberen terug te vinden. Allebei worden ze belaagd en achtervolgd door twee mannen, respectievelijk twee mediageile paters en twee op geld beluste palfreniers. De ontmoetingen met gewone en ongewone figuren leveren vermakelijke portretten en spitse dialogen op. De dieren in het Woestewoud krijgen elk een levendige en gevatte typering, zoals de onverstoorbare olifant, de ijverige boktor of de gehaaste kangoeroe die de snelpost bezorgt. Allerlei kleinmenselijke trekjes worden in tal van personages uitvergroot. Van Daele spot graag met wie macht en status heeft, zoals prinses Zonnevlekje, de palfreniers, de mannen van de staatsveiligheid, een rijke barones, e.a. Ze moeten het onderspit delven tegenover de kleine kabouter, de eenvoudige man en de snuggere dieren in de Woestewoud. Ze krijgen daarbij wonderlijke hulp van Heksje Paddenwratje die in kikkers doet en haar sexy collega Ninotchka die in mannen doet. Met milde humor en een filosofische vertelstijl haalt de auteur heel wat maatschappelijke thema's aan. Wie mee opgaat in de sprookjesachtige dieren- en mensenwereld van Van Daele krijgt meer dan driehonderd bladzijden leesplezier. Wie meer focust op de voortgang van het verhaal moet wat geduld hebben: pas halfweg het boek vertrekt Kabouter op reis. Klaas Verplancke kreeg voor zijn illustraties in Heksje Paddenwratje in 2003 een Boekenpauw. Ook nu weer begint elk hoofdstuk met een gekleurde bladzijde vol fijne motiefjes met in het midden een illustratie in de stijl van oude tarotkaarten. In de grappige, suggestieve illustraties toont Verplancke nogmaals zijn vakmanschap. Dit is opnieuw een fraai vormgegeven boek voor jongeren en volwassenen die even de wereld door een sprookjesachtige bril willen bekijken.
[Ria de Schepper]
| |
Riana Scheepers
Het schorpioenkind, Lannoo, Tielt, 2003, 125 p. € 12,95
De baby had een jongen moeten zijn die de naam van zijn vader kon dragen en hem kon opvolgen op de boerderij Langverwacht. Het was evenwel een meisje, te vroeg geboren maar een vechtertje. Gideonette groeit op als een echte jongen. Ze verkent de boerderij samen met haar zwarte vriendje Bhubesi. Samen halen ze kattenkwaad uit en luisteren ze naar de zwarte verhalenvertelster Ugogo. Als ze ongeveer negen is wordt haar vader doodgebliksemd. Zij is de laatste Gideon de la Rey en de vloek die op de familie rust kan haar nu treffen. Ze gaat daarna naar de dorpsschool en woont tijdens de week met haar moeder in het dorp. Ze smeedt nog plannen met Bhubesi en ze worden bloedbroeders. Dat zal toch niet verhinderen dat haar leven zich stilaan meer buiten de boerderij zal afspelen. De sterke band met Langverwacht zal evenwel blijven want daar ligt immers haar toekomst.
De Zuid-Afrikaanse auteur Riana Scheepers debuteert met dit boek als jeugdauteur. Ze verwerkt erin herinneringen aan haar jeugdjaren in Kwazulu-Natal. Gideonette is van bij het begin een levendig en eigengereid kind dat alles rondom zich observeert. De boerderij biedt haar en haar vriendje Bhubesi een veilige, gesloten wereld met heel veel mogelijkheden. Ze kunnen zich verstoppen, plannen smeden, experimenteren en als iets tegen zit zijn er altijd de begrijpende, liefdevolle oma en opa. Dat Gideonette en Bhubesi tot twee verschillende werelden behoren, stoort hen niet. Uit het verhaal kun je dat indirect wel afleiden maar over apartheid wordt er niet gerept. Het verhaal rijgt een aantal gebeurtenissen aan elkaar, soms grappig of ontroerend, soms verrassend of spannend. Goed gedoseerde beschrijvingen van situaties, plaatsen en gewoontes schetsen de lokale sfeer. Door het gebruik van de ikvorm en de tegenwoordige tijd is het verhaal heel direct. De leef- en gedachtewereld van Gideonette komt zo heel genuanceerd tot uiting. Dit verhaal voor tien- à twaalfjarigen werd mooi vertaald in een sobere en suggestieve stijl.
[Ria de Schepper]
|
|