Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 51
(2002)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 257]
| ||||||||||
BibliotheekLiterair prozaGaston van CampTussen gratie en gruwel. Een Iran-reis, uitg. Atlas, Amsterdam/Antwerpen, 2002, verdeeld door Veen Bosch & Keuning Uitgevers nv, Ternesselei 326, 2160 Wommelgem, 210×135 mm, 255 blz., paperback, € 16,50 - Met Tussen gratie en gruwel zette Gaston van Camp, een veelzijdig schrijver die recentelijk nog een thriller schreef, zijn zesde reisverhaal op papier. Zeer tegen de zin van de leden van zijn gezin trok hij voor de eerste maal naar een land waar politiek en godsdienst zo nauw verstrengeld zijn en dat volgens de Amerikaanse president Georges Bush tot de schurkenstaten mag worden gerekend: Iran. Tijdens de vlucht naar Teheran botste Van Camp andermaal op onbegrip. De corpulente Iraanse dame naast hem kon niet begrijpen dat iemand ‘uit vrije wil’ naar haar land reist, terwijl er zoveel moois elders in de wereld te zien is. Er is wel een kleine kanttekening: ze is een aanhangster van de leer van Zarathoestra. En zoroastristen voelen zich door de moslims gediscrimineerd. Met haar negatief oordeel over het land van de ayatollahs stond ze, zoals verwacht, niet alleen. Van Camp sprak bijna uitsluitend met gewone mensen en die spaarden hun kritiek op het regime niet. ‘De ayatollahs hebben van ons land een paria gemaakt, zelfs in de Arabische landen’, deelden ze aan de auteur mee. De geestelijke leiders zijn volgens hen fanatieke dromers die elk contact met het volk verloren hebben, alleen aan bidden en zelfverrijking denken en nauwelijks een economisch programma hebben. Een jonge Iraanse vond de ruzies met de VS en Europa ronduit dom en een taxichauffeur had maar één woord nodig: ‘Rotland.’ Uit dit reisverhaal blijkt dat het buurland van Irak Van Camp met een dubbel gevoel opzadelde. Enerzijds heeft hij evenmin een goed woord voor de leiders, de erfgenamen van de in 1979 teruggekeerde Khomeini, en anderzijds heeft hij woorden tekort om het land en zijn cultuur te beschrijven. Vooral de landschappen bezorgden hem intense momenten van vervoering. Ook enkele moskeeën, het Khomeini-plein in Isfahan en de archeologische site van Perspolis hadden hem serieus te pakken. Van Camp reisde met het openbaar vervoer van stad tot stad, vanuit Teheran naar Rasht in het noorden, de rijke pelgrimsstad Masshad nabij Afghanistan, Tabas, Yazd, Kerman, Bam en de voormalige Perzische hoofdstad Shiraz in het zuiden en Isfahan. In alle steden, met uitzondering van Teheran, vond Van Camp wel iets dat zijn lof verdiende. Het platteland was met zijn woestijnen, steppen, kale bergruggen en klei- of zandkleurige woestijndorpen het decor tijdens de urenlange verbindingsritten. Op een evenwichtige wijze mengt de auteur beschrijvingen van de steden met hun bezienswaardigheden en het dagelijkse leven met zijn mening en indrukken en historische gebeurtenissen. Van niets is er teveel, waardoor het boek aangenaam leest. Toch gaat de auteur af en toe uit de bocht. Vervelende ironie is hem niet vreemd. Zo zijn vrouwen met een hoofddoek voor hem steevast pinguïns en dat ruikt naar oneerbiedigheid en weinig smaak, want vele van die vrouwen lopen tegen hun zin in dat donkere kleed rond. De spellingregels, vooral die voor de leestekens, lapt hij stevig aan zijn laars en geregeld gebruikt hij termen waarvan de lezer nooit de betekenis zal achterhalen. Maar toch slaagt Van Camp erin om met zijn plastisch taalgebruik al deze mankementen naar de achtergrond te verdringen. Terwijl hij met een bus het Elbursgebergte inrijdt richting Rasht, laat hij de volgende beschrijving uit zijn pen vloeien: ‘We rijden door aquarellen waarvan de kleur met een ruwe spons weggeschrobd is, alleen in de kreukels van het papier zijn restjes verstoft groen blijven zitten, in holten en spleten, in erosiegeulen en kloven.’ Zulke pareltjes liggen her en der in het boek verspreid. Waardoor de lezer dan weer vruchteloos naar foto's zal zoeken. Zijn voorstellingsvermogen wordt vaak zwaar op de proef gesteld. Over Van Camps conclusie valt niet te discussiëren: ‘Zoals Iran een betere hoofdstad verdient, zo verdient het Iraanse volk beter geschoeide regeerders.’ Het verhaal zit stevig in elkaar en garandeert leesplezier gekruid met nieuwsgierigheid. Bij de eindredactie is wel iets misgelopen. Onbegrijpelijk voor een uitgeverij met zo'n reputatie. jdd | ||||||||||
Jo ClaesQuarantaine, uitg. Davidsfonds/Literair, 2002, Blijde-Inkomststraat 79-81, 3000 Leuven, 223 × 146 mm, 158 blz., gebonden, € 19,95 - Met Quarantaine schreef Jo Claes, die in 1986 de Prijs voor het Beste Debuut won, een verdienstelijke roman over liefde, liefdespijnen en eenzaamheid. Romanschrijver en vertaler-tolk Jonas Gorter heeft een mislukt huwelijk met Ingrid achter de rug. Deze traumatische ervaring laat sporen na. Jonas krijgt voor de eerste maal het beklemmende gevoel dat leven, verliezen is: je jeugd, je ouders, je gezondheid en... je geliefde. Nadat Ingrid hem droog meedeelde dat het definitief afgelopen was, liep hij, door zijn wanhoop, zelfs met zelfmoordplannen rond. Dat zijn ex bovendien het hoederecht van hun dochtertje kreeg, versterkte bij hem het gevoel dat hij voor eeuwig tot de ‘losers’ zou behoren. Het leven als een gedegradeerde vader die van zijn dochter slechts bezoek mag krijgen, verstevigt Jonas' defaitisme. Maar een zestal maanden na de scheiding slaat op een druilerige zondagavond het lot met een ruk in zijn voordeel om. Hij ontmoet Lucia Winkler, een dertigjarige kunstenares. Ze is mooi en sensueel, van het mediterrane type en moeder van twee dochters. Ook zij is getekend door een echtscheiding. Bij Jonas weet de lezer echter niet goed welke factoren zijn huwelijk de das omdeden. Bij Lucia is er een sterk vermoeden van mishandeling. Ze leefde zeventien jaar samen met een bruut. Ruim een jaar beleeft Jonas de gelukkigste momenten van zijn leven. Lucia is de vrouw van zijn leven, daar is hij heilig van overtuigd. Ze hebben dezelfde interesses en kijken, gelouterd door een mislukte relatie, op gelijkaardige wijze naar het leven. Hun kinderen kunnen het best met elkaar vinden. En toch voel je geleidelijk dat er iets niet pluis is. Langdurige trouw blijkt Lucia's sterkste kant niet te zijn. Lucia wordt verliefd op Tom, een vriend van Jonas. Zij kan niet tot Jonas doordringen, hij is als een muur, is haar excuus. Toch blijft ze zich ook aan hem vastklampen. Ze kan en wil niet kiezen. Een tijdlang probeert Jonas zich in deze situatie te schikken en verlegt de grenzen van zijn emoties. Tot hij Lucia voor de onvermijdelijke keuze stelt. Ze vraagt tien dagen bedenktijd. Jonas gaat door een hel. De vrouw die onder zijn huid zit, in zijn bloed zit, een deel van zijn ziel is, stort hem in de eenzaamheid. Hij verliest opnieuw en blijft verliezen, want hij sluit zich af van de buitenwereld, drinkt overmatig en begint te schrijven, als verweer tegen de waanzin van de verstikkende situatie. Hij reconstrueert in die tien dagen, die in het boek overeenkomen met de tien hoofdstukken, zijn relatie met Lucia in een roman. Al schrijvend kwelt hij zichzelf door de mooie herinneringen aan haar op te roepen. Hij ontdekt tevens de fijne barsten die de relatie langzaam kapot maken en ervaart, nog meer dan bij Ingrid, de onmacht van de in de steek gelaten geliefde. Hij voelt aan dat het afgelopen is, maar blijft hopen. Uiteindelijk weet de lezer niet of Jonas Lucia kwijtspeelt. In een soort schizofrenie laten zowel schrijver Jo Claes als schrijver Jonas Gorter dat de laatste dag in het midden. En hier zadelt de auteur de lezer met een probleem op. Wie is de verteller? Wat is werkelijkheid? Wat is verzonnen? Enerzijds maakt Claes de lezer door de spanning opgebouwd in die tien dagen uitermate nieuwsgierig. Anderzijds creëert hij een vervelende spanning tussen fictie en realiteit. Ondanks dit euvel schreef Claes een origineel, fatalistisch liefdesverhaal dat menig lezer zal doen nadenken. Scheiden is nu eenmaal een fenomeen van deze tijd. De herkenbaarheid zal voor velen, al dan niet jammer genoeg, o zo groot zijn. Dat is een authentieke bedoeling. En ja, de knipoogjes naar de literaire en culturele wereld, zoals zo fier vermeld op de achterflap, die verkruimelen onder het gewicht van twee alomtegenwoordige universele, maar ultramoderne thema's: liefdesverbondenheid en scheiding. jdd | ||||||||||
Gerard WalschapBrieven 1951-1965. Verzameld en toegelicht door Harold Polis, Bruno Walschap+ en Carla Walschap, uitg. Nijgh & Van Ditmar Amsterdam-Antwerpen 2002, 125 × 200 mm, 1027 blz. - Brieven 1966-1989. Verzameld en toegelicht door Harold Polis, Bruno Walschap+ en Carla Walschap, uitg. Nijgh & Van Ditmar Amsterdam-Antwerpen 2002 125 × 200 mm, 899 blz. gebonden, € 69,90 - In 1998 publiceerde uitgeverij Nijgh & Van Ditmar de brieven van Gerard Walschap uit de periode tussen 1921 en 1950. Vier jaar later liggen de twee vervolgdelen in de boekhandel: Brieven (1951-1965) en Brieven (1966-1989). En nog is daarmee Walschaps volledige correspondentie niet uitgegeven. De redactie stelt trouwens nog een uitgave van de nagekomen brieven in het vooruitzicht. Maar échte volledigheid zal er nooit komen. Want Gerard Walschap sprong niet echt als een archivaris met zijn correspondentie om. Wat er echter bewaard is gebleven, is op zich al indrukwekkend genoeg. De drie delen samen overspannen een kleine zeventig jaar. Het is dan ook een onmogelijke opgave om een werk van dergelijke omvang binnen de beknopte ruimte van een recensie diepgaand te analyseren. Wel kan ik proberen mijn indrukken weer te geven na een eerste (onvolledige) lezing. De brieven laten de lezer kennismaken met Walschap als auteur én als privé-persoon. Die inkijk achter de schermen van het persoonlijke en professionele leven is altijd weer boeiend. Bij het begin van Brieven (1951-1965) staat Walschap op het hoogtepunt van zijn literaire kunnen. Hij heeft net Zuster Virgilia gepubliceerd, een nieuw hoogtepunt in zijn oeuvre. Daarin plaatst hij een diepgelovige zuster tegenover haar ongelovige broer. Bijzonder interessant zijn de brieven uit de periode 1951-1953, door de samenstellers bijeengebracht onder de titel ‘Oproer in Congo’. Zijn reis naar Congo levert boeiende lectuur op en voert de lezer terug in de tijd naar het Belgisch Congo van voor de onafhankelijk. Voor Walschap is het ook een soort pelgrimage geweest naar het land waar zijn vroeg gestorven broer Alfons als missionaris werkzaam was. Bijzonder opvallend in de brievenboeken is de figuur van Gerard Walschap als familieman. Of hij op reis is of niet, talloos zijn de vele brieven aan zijn familie. Ze getuigen telkens weer van zijn grote bekommernis om het wel en wee van zijn vrouw, kinderen en kleinkinderen. Walschap bedelft hen soms onder zijn belangstelling en overstelpt hen met goede raad. Naarmate de lectuur van de brieven vordert en Walschap ouder wordt, merk je als lezer hoe Walschaps literaire reputatie én zijn literaire kunnen langzaamaan taant. Wel groeit hij uit tot een soort instituut: de oude Gerard Walschap ontvangt veel eerbetuigen en dat resulteert in heel veel bedankbriefjes als antwoord op ontvangen felicitaties. Laatste opvallende vast- | ||||||||||
[pagina 258]
| ||||||||||
stelling: Walschap behield tot op hoge leeftijd een levendige belangstelling voor al wat in de wereld gebeurde: Walschap blijft reizen maken, kranten en tijdschriften lezen, corresponderen. Én hij blijft strijdend vrijzinnig, getuige bijvoorbeeld de brief aan Leo Ponteur (5.10.1986) of die aan Jan Van den Weghe van 2 januari 1987. Met de uitgave van deze drie delen correspondentie hebben de samenstellers Harold Polis, Bruno Walschap+ en Carla Walschap voortreffelijk werk verricht. De brieven van Walschap brengen de figuur van deze belangrijke auteur opnieuw tot leven, vormen een belangrijk onderszoeksinstrument voor de studie van zijn werk én staan garant voor vele uren leesplezier. gs | ||||||||||
Paul ClaesHet hart van de schorpioen, uitg. De Bezige Bij, Amsterdam, 2002, verdeeld door WPG uitgever, Maarschalck Gerardstraat 2, 2000 Antwerpen, 200 × 125 mm, 174 blz., paperback € 16,50 - Paul Claes, voordien actief als dichter, essayist en vooral vertaler, verwierf vanaf 1993 ook bekendheid als romanschrijver. Eerst was er De Sater, gevolgd door De Zoon van de Panter en De Phoenix en vorig jaar dan ten slotte De kameleon. Stuk voor stuk gaat het om navolgingen of pastiches. Zo wordt De Sater gepresenteerd als de eerste roman van de westerse literatuur. De Zoon van de Panter is een eigenzinnige bewerking van het Nieuwe Testament. De Phoenix is gewijd aan de figuur van Pico della Mirandola, de grote filosoof uit de Renaissance. En vorig jaar verscheen de hooggeprezen historische roman De Kameleon, waarin Paul Claes de intrigerende achtiende-eeuwse Charles d'Eon ten tonele voert. En nu is er Het hart van de Schorpioen: een autobiografisch verhaal, maar geen traditionele autobiografie. Paul Claes gaat eerder afstandelijk en omhullend te werk: van een auteur als Claes moet je geen intieme ontboezemingen verwachten. Hij omcirkelt zijn eigen leven met beknopte en fragmentarische teksten. Het boek bestaat uit vijf zorgvuldig gecomponeerde delen: het gemis, de meester, de letters, de ander, een zin. Elk deel wordt op zijn beurt weer opgedeeld in vele tientallen korte fragmenten, anekdotes, geselecteerde feiten, situaties. Ze worden voorafgegaan door kapitaal gedrukte woorden als TRANEN, FILM, SYNTAXIS, VERLIEFDHEID, enz. De rangschikking van al deze korte stukjes is niet willekeurig. Zij tonen de ontwikkeling van Claes vanuit zijn kindertijd tot de auteur die hij geworden is, hoe hij als het ware gegroeid is in de taal. Taal is dan ook het centrale thema. Het hart van de Schorpioen brengt een geconstrueerd zelfportret: Paul Claes zoals hij door de lezer gezien wil worden. In het eerste deel, ‘Het gemis’, gewijd aan de kinderjaren, gebruikt Claes het afstandelijke ‘hij’. De afstand met die periode is immers het grootst. Daarna schakelt hij over op ‘jij’, om pas in het afsluitende deel ‘De zin’ het woord ‘ik’ in de mond te nemen. Ook in dit boek speelt Claes met eigen teksten en met die van anderen, hij citeert, stelt lijstjes van boeken, reisbestemmingen of films samen... ‘MIJN PARADIJS Een bibliotheek en twee goede ogen.’, schrijft Paul Claes op de laatste bladzijde van zijn boek. Het hart van de Schorpioen verdient zonder meer een plaats in dat boekenparadijs. gs | ||||||||||
Louis Paul BoonHet boek Jezebel, Bezorgd door Johan Dierinck & Britt Kennis, Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, Koningstraat 18, 9000 Gent, 1999, 240 × 160 mm, 236 blz. paperback € 17 - In de eerste helft van de jaren zestig werd Groot-Brittannië door elkaar geschud door wat als het Profumo-schandaal de geschiedenis zou ingaan: in volle Koude Oorlog had callgirl Christine Keeler namelijk tegelijk betrekkingen aangeknoopt met de Britse minister van Defensie John Profumo én met een Russisch marine-attaché. Dat was voor auteur Louis-Paul Boon erg aantrekkelijk materiaal. Als auteur die al van bij zijn debuut de vinger aan de pols hield van een wereld die naar zijn mening in al zijn voegen kraakte. Boon hoopt deze keer de ingedommelde brave burgers beter te bereiken met een romanproject dat nauw aansluit bij de actualiteit van de ‘wereld-van-vandaag’. Hij legt een omvangrijke verzameling krantenknipsels aan. Dat vormt het basismateriaal, voorzien van zijn ironische commentaren, voor de nagelaten roman ‘De nieuwe lady's Hamilton’. Louis Paul Boon herwerkt dit materiaal later tot het meer allegorische ‘Het boek Jezebel’. Hij neemt daarbij wat meer afstand van het historische feitenmateriaal. Het eerste deel ervan verschijnt in 1967 in zijn dagelijks cursiefje in Vooruit. Hetzelfde verhaal wordt in deze uitgave meerdere keren verteld, mét opname van de varianten. Dat Boon dit materiaal gedeeltelijk in portefeuille hield is terecht. Het behoort duidelijk niet tot zijn sterkste werk. Wel biedt het een interes-sante kijk op de manier van werken van de auteur. In die zin is dit dan ook vooral een uitgave die de belangstelling van de literair-historisch-geïnteresseerde lezer verdient. Het bewaarde tekstmateriaal, dat zowel manuscripten, krantenstukjes als een tijdschriftpublicatie omvat, werd op initiatief van het Louis Paul Boon-documentatie-centrum (UIA) en met de steun van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde en van het Nationaal Fonds voor de Letterkunde klaargemaakt voor publicatie. Tekstbezorgers waren Johan Dierinck en Britt Kennis. Zo kon het vervolgverhaal samen met ‘De nieuwe lady's Hamilton’, in een wetenschappelijk verantwoorde, geannoteerde editie aan de lezer aangeboden worden, als deel 3 in de reeks Literaire tekstedities en bibliografieën van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. gs | ||||||||||
Alex VerburgtHet huis van mijn vader, uitg. De Arbeiderspers, Amsterdam, 2002, verdeeld door WPG Uitgever, Maarschalk Gerardstraat 2, 2000 Antwerpen, 200 × 125 mm, 200 blz., paperback 13,95 euro - ‘Ze noemen mij een zondagskind. Dat komt omdat ik op een zondag geboren ben, maar ook omdat ze mij een gelukkig kind vinden, denk ik.’ Zo stelt de elfjarige Floris van Zevenhoven zichzelf voor op de eerste bladzijde van Alex Verburgs literair debuut Het huis van mijn vader. Floris van Zevenhoven groeit op in een burgerlijk gezin, in het ordelijke Holland van de jaren zestig. Aan het begin van het boek is het 1964. In de jaren die volgen zal er in de samenleving veel aan het wankelen gaan. Dat geldt ook voor Floris' leventje. Vier jaar later is het verhaal rond. De openingszin zou Floris dan waarschijnlijk niet meer in de mond nemen. Want in de tijdspanne van vier jaar is zijn leven overhoop gegooid. Na de dood van zijn vader wordt alles anders. De huiselijke gezelligheid, zo treffend door Verburg verwoord, gaat verloren. Als minderjarige tiener vindt hij alleen bij zijn bijlesleraar Olivier geborgenheid. Het is evenwel een verboden relatie. De homo-erotische thematiek wordt openhartig maar ook genuanceerd en met veel warmte en begrip weergegeven, wars van elke sensatiezucht. Ook de sfeer van de jaren zestig wordt bijzonder raak en geloofwaardig opgeroepen. Een meeslepend debuut, met liefde en zorg geschreven, nergens aanstootgevend of controversieel. In Het huis van mijn vader combineert Alex Verburg rake portrettering van de jaren '60 met de coming of age van Floris tot een boek dat veel lezers zullen kunnen smaken. gs | ||||||||||
Saskia de CosterVrije val, uitg. Bert Bakker, Amsterdan, 2002, verdeeld door Standaard Uitgeverij, Belgiëlei 147 A, 2018 Antwerpen, 200 × 125 mm, 166 blz. paperback € 14.95 - Debuutroman, zo wordt Vrije val van Saskia de Coster op de achterflap van het boek genoemd. Een roman in de klassiek zin van het woord is het alleszins niet. De lezer die dat verwacht zal zwaar bedrogen uitkomen. Wel is het een fascinerende brok proza dat je niet altijd ten volle begrijpt, dat weerbarstig is, maar je als lezer ook zinnen aanreikt die bijblijven. Vrije val bestaat uit vijf verhaalfragmenten. Hoofdpersonages zijn de vrouw Charlotte en de jongen Atlantis. Het zijn geen mensen van vlees en bloed, maar eerder fantastische figuren van mythisch formaat. Charlotte is een reuzenvrouw: ‘Elke avond zet ik een ladder tegen Charlottes rug en krab de korsten op haar schouders weg zoals je mossen van een dak verwijdert.’ En Atlantis blijkt - dat kom je later aan de weet - een deserteur te zijn, een eresoldaat die er vandoor is gegaan. De twee bevinden zich op een schip op een zwerftocht om de aarde. Ze worden daarbij belaagd door monsterachtige vogels. Een straf? Een kwelling alleszins. Eten bepaalt hun leven. Aan het einde van het boek wordt in de figuur van Konrad, vertegenwoordiger van het gezag, van de wet, duidelijker waar het om draait. Charlotte en Atlantis zijn gestraft, omdat het individuen zijn, omdat zij zich onttrokken hebben aan de algemene regelgeving, aan de maatschappelijke normen. De Coster zet een complexe en bizarre wereld met even bizarre personages neer die het midden houdt tussen fantasy en een mythologische wereld. Haar taal is soms bezwerend, met een bijbelse ondertoon, de woorden en zinnen rollen en dansen. Ook het plezier van de tekst, van het lezen vormt een thema van dit eigenzinnig boek. gs | ||||||||||
Joost ZwagermanZes sterren, uitg. De Arbeiderspers, Amsterdam, 2002, verdeeld door WPG Uitgever, Maarschalck Gérardstraat 2, 2000 Antwerpen, 200 × 125 mm, 211 blz., paperback, [E] 15,95 - De laatste roman van Joost Zwagerman, die al dan niet terecht als een van de belangrijkste schrijvers van zijn generatie wordt beschouwd, heet Zes sterren en is op zijn zachtst uitgedrukt een roman die de lezer met vragen achterlaat. Hoofdpersoon is Justus Merkelbach, een twintiger, die voor zijn oom werkt. Die oom, Siem, is de oprichter en hoofdredacteur van een florerend tijdschrift over hotels in Nederland. De manier waarop hij klanten weet te ronselen is niet altijd correct, maar wel succesvol. Oom en neef trekken er vaak samen op uit om hotels te keuren, waarbij zowel familiepensions als machtige hotelketens aan bod komen. Op die manier ontstaat er tussen Siem en Justus een wat dubbelzinnige maar niettemin hechte band die allicht sterker is dan die tussen Justus en zijn vader, de broer van Siem. De driehoeksverhouding is er dan ook geen zonder problemen. Op een dag evenwel wordt Siem dood aangetroffen in zijn herenhuis in Haarlem. Hij heeft de hand aan zichzelf geslagen, de oorzaak voor deze wanhoopsdaad is aanvankelijk duister. Justus blijft niet bij de pakken zitten en besluit het hoteltijdscshrift voort te zetten. Op een of andere manier voelt hij zich verantwoordelijk voor de nagedachtenis van zijn oom. Net als de andere nabestaanden wordt hij heen en weer geslingerd tussen wroeging en woede, schaamte, rouw en onbegrip. Het lijkt hem alsof oom Siem er een verborgen leven op nahield en stap na stap komt Justus heel wat aan de weet over het geheime erotische leven van zijn oom. Ook blijkt voor Justus dat Siem tot op zekere hoogte een levenskunstenaar was die het slachtoffer is geworden van zijn escapades. Probleemloos wandelde oom Siem zeker niet door het leven. Zes sterren zou kunnen gelezen worden als een Vatersuche, ook al betreft het hier dan de oom en als coming of-age-verhaal van de jonge Justus. Het probleem is dat de literaire uitwerking te dun is. Het verhaal is vlot geschreven, de opbouw mag er zeker zijn en het geheel is best aardig om te lezen, maar als le- | ||||||||||
[pagina 259]
| ||||||||||
zer verwacht je meer van een dergelijk gegeven. Na de lectuur overheerst het gevoel van: nou ja. Zes sterren is een mooie titel, vooral omdat hij niet verwijst naar een hotel maar naar de vrouw van Siem, Justus' tante. De roman zelf zal het met een aantal sterren minder moeten stellen. ev | ||||||||||
André Bouwman en Bart Besamusca (samenstelling)Reynaert in tweevoud. Deel IV van den vos Reynaerde. Deel II Reynaerts historie, uitg. Bert Bakker, 2002, verdeeld door Standaard Uitgeverij, Belgiëlei 147a, 2018 Antwerpen, Deltareeks, zw.-w.-illustr., 245 × 170 mm, respectievelijk 278 en 457 blz., gebonden € 43 (voor de twee delen) - Van den vos Reynaerde wordt algemeen als het beste verhaal en absolute hoogtepunt uit de Middel-Nederlandse literatuur beschouwd. Nog altijd spreekt het verhaal waarin Reynaert de Vos aan het hof van Koning Nobel ter verantwoording wordt geroepen voor zijn vele wandaden en niettemin, dankzij zijn verbale hoogstandjes, aan een veroordeling weet te ontsnappen, tot de verbeelding van het lezerspubliek. Die belangstelling gaat meer dan zeven eeuwen terug in de tijd en vindt zijn oorsprong in twee Middel-Nederlandse, berijmde teksten, allebei afkomstig uit Vlaanderen. In de 13e eeuw schreef een zekere Willem zijn beroemde dierenroman Van den vos Reynaerde. De Reinaert van ‘Willem die Madocke maecte’, is een satirisch dierenverhaal, waarin de middeleeuwse maatschappij een spiegel voorgehouden krijgt. Als satire op de middeleeuwse samenleving neemt de auteur niet alleen de verschillende standen (geestelijkheid, adel, boeren), maar ook de middeleeuwse literatuur zelf (zoals de ridderliteratuur) op de korrel. Anderhalve eeuw na het verschijnen van Van den vos Reynaerde werd deze tekst bewerkt en uitgebreid door een onbekende dichter. Ook deze jongere tekst, Reynaerts historie, kende veel succes. De prozaversie werd vele keren herdrukt, tot in de negentiende eeuw toe, en bovendien in vele talen overgezet. Voor het eerst verschijnen de twee Middel-Nederlandse Reynaert-teksten in samenhang met elkaar in een fraaie tweedelige uitgave, in de Deltareeks van uitgeverij Meulenhoff. Voor deel I van Reynaert in tweevoud werden Bart Besamusca en André Bouman als editeurs aangezocht. Zij voorzagen de tekst van een uitvoerige woordverklaring. In deel II van Reynaert in tweevoud is de tekst bezorgd en van aantekningen voorzien door Paul Wackers. Elk deel van deze editie bevat bovendien een eigen nawoord waarin op heldere wijze de meest recente inzichten betreffende auteur, literaire traditie, tekst, publiek en overlevering worden besproken, alsmede uitvoerige aantekeningen die afzonderlijke passages concreet toelichten. De delen verwijzen op veel plaatsen naar elkaar, wat het lezen van Reynaert in tweevoud nog verrijkt. Een uitgave die niet mag ontbreken in de bibliotheek van de lezer die geïnteresseerd is in onze rijke literaire erfenis. Ongetwijfeld vraagt het enige inspanning om deze teksten in hun oorspronkelijke versie te lezen. De aanwezigheid van woordverklaringen is dan ook geen overbodige luxe. Maar voor wie deze inspanning opbrengt zal een sprankelende tekst tot leven komen. gs | ||||||||||
Literair essayO.A.M. Musschoot & B Vanheste (samenstelling)Gilliams, de veelkantige, uitg. Vantilt, Dommer van Poldersveldtweg 14, 6521 ND Nijmegen (Ndl), 2002, geïll. met zw.-w.-foto's, 215 × 135 mm, 159 blz., ingenaaid € 15 - In 2000 werd herdacht dat Maurice Gilliams honderd jaar eerder in Antwerpen geboren werd. Gilliams, de veelkantige, samengesteld door A.M. Musschoot en B Vanheste, bundelt de teksten van twee herdenkingscolloquia die plaatsvonden in het Gilliams-jaar 2000. In dat jaar organiseerde de Nijmeegse stichting ‘Het Vlaams Cultureel Kwartier’ het publiekscongres ‘De lof der traagheid’, gewijd aan Gilliams' werk. De neerslag ervan vinden we in Deel 1 van de bundel. De dichter René Puthaar getuigt in zijn bijdrage van zijn bewondering voor de wijze waarop Gilliams in zijn poëzie ‘zijn wereld componeerde’. Mark Insingel beklemtoont in zijn erg lezenswaardige bijdrage het unieke karakter van Gilliams proza, omdat hij in zijn proza het begrip ‘compositie’ geïntroduceerd heeft. Paul de Wispelaere ten slotte gaat op zoek naar een juist begrip van het autobiografische karakter van het werk van Maurice Gilliams. De tweede afdeling van Gilliams, de veelkantige bevat de bijdragen van de Gentse Gilliamshulde, op initiatief van de Stichting Vita Brevis, in samenwerking met de Vakgroep Nederlandse Literatuur van de Universiteit Gent. Yves van der Fraenen heeft het in een korte bijdrage over de zinvolheid van een tekstgenetische benadering. Voor het Gilliamsnummer van Vlaanderen (nr. 267) bezorgde Leen van Dijck, conservator van het AMVC in Antwerpen, samen met Marc Somers reeds een selectie uit de briefwisseling tussen Gilliams en Emmanuel de Bom. Deze keer presenteert zij uit hun omvangrijke correspondentie brieven die getuigen van hun beider leeservaringen en hun wederzijds commentaar op elkaars werk. Martien J.G. de Jong heeft het over de ‘beeldgedichten’ van Gilliams. Luk Adriaens tracht de essentie van Winter te Antwerpen te vatten en Annette Portegies nam de biografische component voor haar rekening. Het derde deel kwam tot stand in het najaar van 2001. Met Winter te Antwerpen, Gregoria of een huwelijk op Elseneur en een aantal gedichten van Gilliams in zijn hoofd, stapte Bert Vanheste in de voetsporen van Maurice Gilliams doorheen diens geliefde Antwerpen. Het resultaat is een ‘leeswandeling’ van ruim 50 bladzijden met als titel ‘Met Maurice Gilliams Antwerpen gedenken’. Voor de lezer is het een uitnodiging Gilliams werk te toetsen aan zijn stad. Gilliams, de veelkantige biedt als verzameling opstellen een interessante inleiding op het werk van Gilliams. gs | ||||||||||
Werner WaterschootSchouwende fantasye. Opstellen van Werner Waterschoot, uitg. Academia Press, Eekhout 2, 9000 Gent, 2002, verdeeld door Wetenschappelijke Boekhandel J. Story-Scientia bvba, P. Van Duyseplein 8, 9000 Gent, met zw.-w.-illustr., 240 × 160 mm, 275 blz., paperback € 22,50 - In het themanummer Verhalen van verzamelde boeken (Vlaanderen nr. 288) maakten we reeds kennis met Werner Waterschoot als verzamelaar van bibliofiele uitgaven. In het bijzonder stipte hij toen aan welke plaats de oorspronkelijke uitgaven van Hooft, Huygens, de Harduwijn, D'Heere en Van der Noot in zijn bibliotheek innemen. In de bundel opstellen die thans naar aanleiding van zijn zestigste verjaardag verschijnt, zien we hem aan het werk als een gedreven filoloog die vooral de vroege Renaissance door enkele verhelderende studies in kaart brengt. In het vakgebied dat Waterschoot als geen ander kent, staan de namen Lucas d'Heere, Jan Baptist Houwaert en Jan van der Noot centraal. De titel van de bundel kan de lezer op het verkeerde been zetten: het gaat hier niet om fantasievolle beschouwingen, maar om heldere analyses van een brede waaier literairhistorische problemen. Waterschoot onderzoekt nauwgezet bepaalde verhoudingen (de impact van Sebillet op d'Heere) en afzonderlijke uitgaven (een Houwaert-druk uit 1563, een kopij van Houwaerts Pegasides Pleyn, een titelpagina van Abraham Ortelius, Gentse hiërogliefen uit 1584). Vooral de teksten zelf bestudeert hij tegen een brede achtergrond van filologische en literaire kennis. De studies van Van der Noots Het Bosken en van diens emblemata nemen een opmerkelijke plaats in. Naast de opstellen over de vroege Renaissance worden ook enkele publicaties over de late Middeleeuwen gebundeld. Het betreft onder andere het artikel over de Rethoricale Werken van Anthonis de Roovere dat in 1982 in Vlaanderen verscheen. De werkmethode van Waterschoot is rustig analyserend, kritisch tegenover voorlopige hypotheses, constant vragen stellend, met aandacht voor het detail (hij meet zijn bronnen op de millimeter nauwkeurig; hij telt de lettergrepen; hij ondersteunt zijn visies met feiten en data, galant tegenover het werk van collega's, wetenschappelijk zuiver en wars van retoriek of wetenschappelijk modejargon. In de bijdragen die er zich toe lenen ontwikkelt hij een visuele en narratieve stijl die een stuk tijdgeest levendig oproept: bijvoorbeeld in zijn stukken over de rol van de rederijkerskamers bij de doorbraak van de reformatie in de Zuidelijke Nederlanden en over het contact tussen Lucas d'Heere en Willem van Oranje. We feliciteren de auteur graag met zijn zestigste verjaardag, maar meer nog met deze bundel studies die - in de traditie van de grote filologen - met het understatement ‘opstellen’ de wereld ingestuurd werd. Voor wie zich tot slot afvraagt wat de titel betekent, deze tip: ‘Schouwende fantasye’ is ontleend aan het werk van Van der Noot waarmee hij bedoelde dat de poëzie het ideale middel was om het mistroostig piekeren (de fantasye) zoveel mogelijk te sch(o)uwen. jv | ||||||||||
JeugdliteratuurJutta richterDe dag dat ik spinnen leerde temmen, uitg. Lannoo, Kasteelstraat 97, 8700 Tielt, 2002, 220 × 140 mm, 69 blz., ingebonden € 11,95 - De kinderen noemen Rainer een slappeling, een lelijk mormel en een spelbreker. Hij komt uit een marginaal gezin en wordt door de buurtkinderen niet aanvaard. De enige met wie hij contact heeft en zelfs vriendschap sluit is de ikfiguur. Dat is een angstig en gevoelig meisje, gedomineerd door haar autoritaire vader. Rainer verjaagt voor haar de kelderkat, vangt een reuzenspin en vertelt haar hoe je ze kunt temmen. Als Rainer na pesterijen een jongen neerslaat, keert de hele buurt zich tegen hem. De ikfiguur staat nu voor een dilemma: Rainer als vriend houden en mee uitgestoten worden of Rainer verraden en terug keren naar de vriendengroep van de buurtkinderen. De auteur vertelt dit verhaal in een suggestieve stijl, met een uitgekiende woordkeuze en een enorme zeggingskracht. Ze suggereert meer dan ze beschrijft en typeert de ikfiguur van binnenuit. In weinig woorden en met welgekozen details evoceert ze raak de gevoelswereld van haar hoofdpersonage. Het meisje heeft een rijke verbeelding en is eenzaam. Rainer is de enige die mee opgaat in haar fantasie en die haar begrijpt. Ze benadert hem niet vanuit allerlei vooroordelen maar vindt hem dapper en bijzonder. Zij wil er net als Rainer bij horen maar de omstandigheden dwingen haar te kiezen. Jutta Richter schrijft nuchter en met grote realiteitszin, zonder toegevingen aan sentimentaliteit of verwachtingen van een gelukkige afloop. De cirkelvormige compositie creëert spanning en de locatie is origineel. Het boek werd bekroond met de Deutscher Jugendliteraturpreis. Voor kinderen vanaf tien jaar is dit een intrigerend, hard verhaal over vriendschap, verraad en erbij willen horen. rds | ||||||||||
Ina VandewijerDe piratenkoningin, uitg. Davidsfonds/Infodok, Blijde-Inkomststraat 79-81, 3000 Leuven, 2002, 220 × 145 mm, 118 blz., ingebonden € 14,95 - Dit verhaal beschrijft het leven van Grainne O'Maille, die als legendarische piratenkoningin in de volksverhalen van Ierland blijft voortleven. Zij groeit op in de zestiende eeuw aan de oostkust van Ierland, als enige erfgename van de O'Maille-clan. Ze is trots en onstuimig en wil niets liever dan dezelfde rechten hebben als jongens. Als ze bij het dobbelen zichzelf inzet en verliest moet ze de echtgenote worden van Donal O'Flaherty. Ze dingt echter een gunst af: eerst wil ze een jaar op zee met haar vader. Met haar vader als leermeester en dank zij haar talenten ontpopt Grainne zich als een gewiekste zakenvrouw. Na haar huwelijk leidt ze als een koningin van de zee haar eigen vloot, zonder belastingen te betalen aan de Engelsen die Ierland bezetten. Ze lijkt ongenaakbaar maar clanvetes en de aanvallen | ||||||||||
[pagina 260]
| ||||||||||
van de Engelsen eisen hun tol. Ze moet persoonlijke en materiële verliezen incasseren maar ze blijft zichzelf tot de dood. Het verhaal richt zich niet uitsluitend op de avontuurlijke belevenissen van Grainne O'Maille. Het vertelt ook over de verbondenheid van de Ieren met hun grond, over hun vrijheidsdrang, over familiebanden en de geschiedenis die mensen bindt. Grainne is het prototype van de sterke, zelfstandige vrouw die verbonden met de natuurkrachten haar lot in eigen handen neemt en een voorbeeldfunctie vervult. Voor ze aan haar zeereizen begint, krijgt ze van een wijze vrouw vijf stenen met runentekens. Het zijn magische stenen, verbonden met haar levensloop, die haar voeling met verleden en toekomst bepalen. Vooral naar het eind van het verhaal wordt die symboliek al te nadrukkelijk herhaald. Het verhaal heeft een hechte en doordachte compositie en bevat veel afwisseling. Naast Grainne zet de auteur een aantal markante nevenpersonages. De diverse locaties worden treffend beschreven en het taalgebruik is afwisselend sober en gevat, poëtisch en beeldrijk. Een boek voor adolescenten dat ook volwassenen kan boeien. rds | ||||||||||
Henri van DaeleWoestepet, een moffenkind. Historische roman over het verzet en de naoorlogse periode in een klein dorp, uitg. Lannoo, Kasteelstraat 97, 8700 Tielt, 2002, 210 × 140 mm, 350 blz., paperback € 18,95 - Het boek bevat vier grote delen. Het eerste deel speelt zich af in een dorp in het krekengebied, tijdens de Tweede Wereldoorlog. Pieter Vergeylen is bij het verzet en wordt na een moordaanslag op twee rijkswachters opgepakt. Hij belandt in Breendonk waar hij mishandeld wordt. Zijn vrouw Angèle gaat ook bij het verzet en werkt als animeermeisje in een herberg waar veel Duitsers komen. Ze wordt verliefd op een Duitse officier, de beul van haar man, en baart een jongen, Roger. Na de oorlog wordt Angèle hard aangepakt. In het tweede deel is Roger, die meestal Woestepet wordt genoemd, twaalf jaar. Zijn moeder zit al jaren in een psychiatrische instelling. Hij wordt opgevoed door zijn tante en door zijn ‘vader’ Pieter. Als hij de waarheid over zijn vader verneemt, stort hij in. In dit deel krijgen we afwisselend het relaas van Woestepet en van de ikfiguur Henri. De tienjarige Henri kijkt veel naar de wolken en droomt over Schele Mosterd en zijn piratenluchtschip. Als hij zijn dromen voor waarheid neemt, moet hij voor een tijd naar een instelling. Het derde deel speelt zich af in het tehuis waar Woestepet en Henri, samen met andere kinderen, een aantal maanden verblijven. Henri en Woestepet worden goede vrienden. De Duitse vader van Woestepet komt hem opzoeken. In het vierde, korte deel gaan Woestepet en Henri samen Kerstmis vieren in de herberg waar Woestepet woont. Het eerste deel schetst een tijdsbeeld van de oorlogsjaren. Het leven in de herberg, de roddel in het dorp en de wraak van de dorpsbewoners, worden vanuit de belevenissen en de gevoelswereld van een aantal personages levendig en sfeervol beschreven. De ondertitel ‘historische roman’ is misleidend. Het boek beschrijft het leven van een aantal mensen en focust helemaal niet op feiten of historische informatie. Vanaf het tweede deel is het historische slechts een flinterdun laagje. Het verhaal concentreert zich dan op de belevenissen en de vriendschapsrelatie van Woestepet en Henri. Het relaas van zijn wolkenfantasieën en het verblijf in het tehuis deed de auteur eerder al in En toen kwam Snorrebaas (1986) en Een huis met een poort en een park (1988). Hij vertelt nu wel vanuit een ander perspectief, met meer nadruk op de belevenissen van Woestepet. Henri van Daele is zoals steeds een verteller die via anekdotes en observaties boeiend de wereld uit zijn jeugdjaren kan oproepen. Een kordatere keuze voor het uitwerken van het eerste deel en de beschrijving van Woestepets jeugd, zonder de auteur zelf als belangrijk nevenpersonage, kon een homogener historisch verhaal opleveren. Een interessant, goed geschreven maar toch wat onevenwichtig boek voor adolescenten. rds | ||||||||||
Kaat VranckenWimperwensen, klavertjesvier, uitg. Querido, Amsterdam, 2002, verdeeld door WPG Uitgevers, Maarschalk Gérardstraat 2, 2000 Antwerpen, 215 × 135 mm, 84 blz., paperback € 11,95 - Nu haar inwonende oma, haar ‘moemoe’, gestorven is, beseft Josefien pas wat ze voor haar betekende. Moemoe was er steeds in de plaats van Josefiens ouders die weinig naar haar omkeken. Josefien was soms beschaamd om haar dikke moemoe, maar ze genoot vaak van het veilige en warme gevoel van dat grote lijf. Josefien gaat in de kamer van moemoe slapen om lijfelijk dichter bij haar te zijn. In de dagelijkse belevenissen duiken herinneringen op aan moemoe en is ze vervuld van allerlei wensen die haar leven als tienermeisje volmaakt moeten maken. De wensen en de bijhorende rituelen hebben te maken met een hond die ze zou willen, maar vooral met haar ouders, haar vriendin Roos en de onbekende woensdagjongen die ze bijna elke week ziet. Josefien mist haar oma die haar kindertijd zo bepaald heeft. Moemoe blijft steeds aanwezig als referentie voor Josefiens doen en laten. De auteur geeft een fijn psychologisch portret van een tienermeisje dat er plots alleen voor staat en de ontstane leemte moet opvullen. Veel van Josefiens wensen gaan in vervulling en geven een nieuwe dimensie aan haar leven. Ze geniet van de jonge hond die ze krijgt en kijkt halsreikend uit naar de kennismaking met de woensdagjongen op wie ze verliefd is. Dat de minnaar van haar moeder plotseling sterft en dat de relatie van haar ouders opmerkelijk verbetert, maakt het verhaal al te wensvervullend. Dit verhaal voor twaalf- à dertienjarigen is opgebouwd uit min of meer losse scènes, wat zorgt voor een geringe spanningsboog. Alles draait om verlangens, hang naar vriendschap en liefde. Deze gevoelens worden sober en suggestief vanuit het standpunt van Josefien als ikfiguur verwoord. Het boek getuigt van een groot empatisch vermogen van de schrijfster maar mist een stevige structuur die het verhaalgegeven indringer zou kunnen maken. rds | ||||||||||
Patricia Reilly GiffHet lied van Nory Ryan, uitg Facet nv, Willem Linninstraat 13, 2060 Antwerpen, 2002, 210 × 150 mm, 184 blz., gebonden € 14,95 - De schrijfster, een Amerikaanse van Ierse afkomst, documenteerde zich over An Gorta Mór, ‘De Grote Hongersnood’ die in Ierland heerste tussen 1845 en 1852. Door het mislukken van opeenvolgende aardappeloogsten en de meedogenloze exploitatie van de bevolking door de Engelsen stierven meer dan een miljoen Ieren en emigreerden nog eens drie miljoen Ieren naar Amerika. In veel families werd de herinnering aan de vreselijke gebeurtenissen verdrongen en hedendaagse jongeren weten nog weinig of niets af van wat er met hun voorouders gebeurde. Vanuit de informatie die ze verzamelde, schreef de auteur een boeiend verhaal over de overlevingsstrijd van de twaalfjarige Nory Ryan en haar familie. Nory woont met haar grootvader, zussen en broertje in een armzalig pachthuisje langs de Ierse kust. Haar vader is op zee om geld te verdienen zodat ze de pacht aan deEngelse lord Cunnigham kunnen betalen. Als de aardappeloogst mislukt en vader langer dan gewoonlijk wegblijft, is er geen eten meer. Op de koop toe dreigen ze uit hun huis te worden gezet. Grootvader sterft en de oudere zus emigreert naar Amerika. De levenslustige Nory voelt zich verantwoordelijk voor het gezin en voor de oude kruidenvrouw Anna die haar kennis aan haar doorgeeft. Dankzij Nory's levensgevaarlijke klauterpartijen op de rotskusten, op zoek naar vogeleieren, kunnen ze in leven blijven. Toch is emigreren naar Amerka de enige uitweg als vader terugkeert. De auteur schetst levendig de kleine levensgemeenschap van arme boeren en vissers aan de Ierse kust. Hun solidariteit, hun machteloosheid tegenover de Engelse landheer en hun hopeloze strijd om te overleven wordt visueel en treffend in beeld gebracht. Nory Ryan wordt als een sterke persoonlijkheid geportretteerd. Haar liefde voor haar familie en haar optimistische aard - ze zingt graag - geven haar de kracht om niet te wanhopen en steeds een uitweg te zoeken. Een boeiend historisch verhaal voor twaalf- à veertienjarigen. rds | ||||||||||
Herman Kakebeeke (samenstelling)Tussen zon en maan. Onweerstaanbare poëzie van vroeg in de ochtend tot diep in de nacht, uitg. Lannoo, Kasteelstraat 97, 8700 Tielt, 2002, geïll. met tekeningen van Anne Westerduin, 136 blz., gebonden [E] 16,95 - In deze dichtbundel voor jongeren verzamelde poëziekenner Herman Kakebeeke gedichten die oorspronkelijk voor volwassenen werden geschreven maar waarvan jongeren evengoed kunnen genieten. Toegankelijke poëzie dus, van nog levende jonge en oudere dichters. De ruim honderd gedichten worden verdeeld in zeven rubrieken die passen tussen het opkomen van de zon en het verschijnen van de maan. De lezer vindt dan ook heel diverse gedichten over alle aspecten van het leven. Een dansende figuur, een tuinbank, de prille dag, huizen, bloemen, het landschap,... zoveel elementen geven aanleiding tot emoties en bespiegelingen. Op de tegenoverliggende bladzijden staan telkens twee gedichten die eenzelfde thema vanuit een verschillende invalshoek benaderen. Dat leidt tot boeiende parallellen en confrontaties. Zo lopen de mijmeringen van Ivo van Strijtem in Trein en van Willem Wilmink in In de trein vrijwel gelijk. In Zonder spoor verwoordt Kees Spiering het gemis aan tastbaar afscheid nemen van een geliefde die hem verliet. Rutger Kopland beschrijft in Portret van een hond op de tegenoverliggende bladzijde hoe iemand liefdevol en tastbaar afscheid neemt van een huisdier. De oppositie van gedichten zet de lezer onvermijdelijk aan tot nadenken, vergelijken en eventueel herlezen door een andere bril. De gedichtenkeuze laat jongeren, naast gevestigde en grote namen, ook kennismaken met vrij onbekende dichters. Deze interessante bundel voor jongeren weerspiegelt op een originele wijze hoe verschillend dichters naar de gewone dingen van het leven kijken en erover reflecteren. rds | ||||||||||
David AlmondTijgerhart, uitg. Querido, Amsterdam, 2002, verspreid door WPG Uitgevers, Maarschalk Gérardstraat 2, 2000 Antwerpen, 215 × 135 mm, 166 blz., paperback € 13,60 - Joe Maloney is een zwijgzame, dromerige jongen die veel gevoeliger en banger is dan de jongens van zijn leeftijd. Hij wordt dan ook geregeld uitgescholden. Als op een dag een oude circustent boven de daken van het stoffige dorp verrijst, voelt Joe er zich onweerstaanbaar toe aangetrokken. Hij ontmoet de acrobate Corinna en ziet in haar onmiddellijk een zielsverwant. Samen kunnen zij zich inleven in de wilde dieren die het circus vroeger had en kunnen zij één worden met de natuur. Joe's leven wordt beheerst door de tijger, die hem in zijn dromen komt opzoeken. Als hij zich verbeeldt dat hij een tijger is, dan heeft hij ook een tijgerhart en kan hij alles aan. Zowel voor Joe als voor de circusmensen volgen ingrijpende gebeurtenissen die hun leven veranderen. Het verhaal speelt zich af in een korte tijdspanne, van vrijdag tot zondag, en start met de droom van de tijger. De auteur beschrijft deze scène en die waarin Joe zich inleeft in andere dieren heel plastisch, bijna tastbaar en suggestief. De symboliek van de tijger wordt expliciet en iets te breedvoerig uitgewerkt. Het hele verhaal baadt in een geheimzinnige, magische sfeer waarin werkelijkheid en fantasie | ||||||||||
[pagina 261]
| ||||||||||
door elkaar lopen. Joe ontsnapt aan de grauwe realiteit dankzij de verbeelding die hem toelaat anders te zijn dan hij is. In Joe's verbeelding krijgt de circustent en ook de natuur een betoverende glans die hem in staat stelt zijn beperkingen te overwinnen. Niet het stoer doen en zogezegd ‘volwassen zijn’ telt, wel je hart en je gevoel volgen. Het bonte circusgezelschap wordt op meesterlijke wijze getypeerd. In zijn personages werkt de auteur de oppositie uit tussen het scheldende tuig en het machotype Joff enerzijds en de hartelijke circusmensen en Joe's moeder anderzijds. Als pubers die keuzes moeten maken, zitten Joe en zijn enige vriend Stanny er tussenin. Wie vertrouwd is met de drie vorige jeugdromans van David Almond vindt in dit boek qua locatie, sfeer en het gebruik van motieven heel wat overeenkomsten. De scherpe observaties, de sterke emoties en de beeldrijke taal zijn ook nu weer kenmerkend voor deze jeugdroman voor twaalfplussers. rds | ||||||||||
Rita Williams-GarciaYsa's schreeuw, uitg. Querido, Amsterdam, 2002, verdeeld door WPG Uitgevers, Maarschalk Gérardstraat 2, 2000 Antwerpen, 215 × 135 mm, 140 blz., paperback € 12,95 - De zestienjarige Thulani woont bij zijn broer en schoonzus. Hij houdt zich onledig met het verzorgen van zijn duiven op het dak van hun huis in Brooklyn. Op een dag hoort hij een doordringende schreeuw en merkt hij van op het dak dat een meisje wordt verkracht. Hij snelt te hulp, maar het meisje weert hem af en wil niets met hem te maken hebben. Hij volgt haar als hij haar toevallig ziet en probeert contact met haar te leggen, maar dat lukt slechts moeizaam. Pas nadat Ysa haar naam aan hem meedeelt, wint hij langzaam haar vertrouwen. Voor Thulani is Ysa het meisje van zijn dromen maar het is niet eenvoudig om met haar een relatie op te bouwen. Het verhaal is geschreven vanuit het standpunt van Thulani. Hij is een introverte jongen, een dromer die geen echte vrienden heeft. Hij hecht zich aan zijn duiven, want hij kan met zijn gevoelens bij niemand terecht. Zijn moeder die onlangs gestorven is, mist hij heel erg en zijn vader die op Jamaica woont, kent hij nauwelijks. Zijn broer en schoonzus verlangen van hem vooral dat hij volwassen wordt en op zijn eigen benen kan staan. Hij raakt gefascineerd door het verkrachte meisje en projecteert al zijn verlangens en dromen op haar. Ysa van haar kant schermt zich af en reageert zelfbewust en brutaal. Het is haar manier om haar gekwetste ziel niet te tonen. De psyche van deze twee jongeren wordt met mondjesmaat blootgelegd. In een krachtige, directe stijl met soms mooie beelden schetst de auteur de groeiende toenadering tussen Thulani en Ysa. Het verhaal start bruusk met de verkrachtingsscène, maar de auteur gaat hier verder niet op in. De zoektocht van Thulani naar Ysa levert slechts indirecte aanwijzingen op over de gevolgen ervan. Het verhaal stopt op een cruciaal moment in beider leven met een open einde. Dit ongewone liefdesverhaal over twee kwetsbare jongeren richt zich naar adolescenten, maar is ook door volwassenen te smaken. rds | ||||||||||
Ted van LieshoutPapieren Museum, uitg. Leopold, Amsterdam, 2002, verdeeld door WPG Kindermedia, Lil 51, 2450 Meerhout, geïll. kleurenfoto's en tekeningen (van de auteur), 283 × 216 mm, z.p., gebonden € 16,95 - Dit Papieren Museum ga je als lezer/bezoeker binnen en weer uit via de Paradijsdeuren van Lorenzo Ghiberti, die het Baptisterium in Firenze sieren. Je komt daarna in zalen met kunstwerken, werpt een blik in het restauratieatelier, de binnentuin en het depot, gaat langs de garderobe, het trappenhuis en de toiletten. Er is een fraaie nooduitgang en de directiekamer, die verboden terrein is, laat de lezer even meekijken over de schouder van de auteur bij de opzet van dit boek. De auteur toont in zijn museum naast eigen werk ook kunstwerken die hem getroffen hebben of waarmee hij een persoonlijke band heeft. Zo is er het schilderij van de negentiende-eeuwse schilder Friedrich von Rayski van de elfjarige Hans Haubold Graf Einsiedel die sprekend lijkt op de auteur, toen die zelf elf was. Soms vergelijkt hij werken die qua sfeer en thematiek volledig verschillen of bekijkt hij verschillende versies van eenzelfde werk, zoals De toren van Babel van Pieter Bruegel de Oude. De auteur vertelt er telkens een kort verhaal bij en bespreekt vaak ook even de gebruikte materialen en de techniek. De schrijver-dichter-kunstenaar Ted van Lieshout verwerkt in zijn Papieren Museum ook eigen werk. Tekeningen, collages, composities dienen als achtergrond voor zijn gedichten. Qua sfeer en thematiek vullen beeld en tekst elkaar vaak aan en versterken elkaar. De gedichten zijn gevarieerd: gedichten met verstilde gedachten en ingehouden emoties wisselen af met realistische, beschouwende en verhalende teksten en luchtig woordspel. Ted van Lieshout leidt in dit originele boek de lezer rond langs kunstwerken uit verschillende genres en periodes. Hij is een onderhoudende en enthousiaste gids die toont wat hij mooi vindt en wat hem raakt. Het boek is associatief opgebouwd maar niet lukraak. Zappen kan, maar het Papieren Museum geeft zijn geheimen alleen prijs aan wie het aandachtig en volledig leest en bekijkt. Dit aparte boek over kunst is toegankelijk voor jongeren vanaf twaalf jaar. rds | ||||||||||
Els de GroenWitte raven, zwarte schapen, uitg. De Fontein, Baarn, 2002, verdeeld door Veen Bosch Keuning nv, Ternesselei 326, 2160 Wommelgem, 215 × 137 mm, 186 blz., paperback € 12,50 - Na de scheiding van haar ouders verhuist de vijftienjarige Iris met haar moeder naar een goedkope flat in een achterstandswijk. Ze woonde vroeger in een chique wijk en belandt nu in een multiculturele en sociaal marginale buurt. In haar klas op school zitten meer allochtone dan autochtone jongeren. Iris voelt zich al vlug thuis in de groep en Negar, een Iraans meisje, wordt haar beste vriendin. Als één van de klasgenoten, een Afghaanse jongen, wordt vermoord, is iedereen geschokt. Iris wordt verliefd op een Nederlandse jongen Tim. Ze hebben een gelukkige relatie, maar rondom hen hebben sommigen het best moeilijk. Het verhaal volgt Iris gedurende ongeveer twee jaar en beschrijft haar belevenissen thuis, op school en met haar vrienden. Iris wordt rijper, volwassener doorheen het verhaal en krijgt een andere kijk op de maatschappij. De lezer krijgt een goed beeld van het leven op een multiculturele school. Er is een wereldklas waar nieuwkomers op korte tijd Nederlands kunnen leren en het personeel is open en begripvol. Els de Groen deed voor dit boek heel wat research in zo'n school. Als sociaal geëngageerd auteur probeert ze een positief beeld te geven van het samenleven van jongeren van verschillende nationaliteiten. Ze is evenwel niet blind voor problemen en biedt geen pasklare oplossingen. Ze staat kritisch tegenover de laksheid van officiële instanties die dergelijke wijken hebben afgeschreven en structureel weinig veranderen. Haar personages zijn doorleefd en hun emoties en ervaringen komen in de eerste plaats op het voorplan. Toch klinkt de boodschap geregeld te sterk door. Het verhaal is boeiend, met een veelheid van gebeurtenissen, maar het mist een spanningsboog die de lezer bij de keel grijpt. Het is daarom eerder een interessant dan een meeslepend verhaal voor adolescenten. rds | ||||||||||
Karel Verleyen & Frank LeysDe zilveren dolk. Verhalen uit Mesopotamië, uitg Davidsfonds/infodok, Blijde-Inkomststraat 79-81, 3000 Leuven, 2002, met illustraties van André Sollie, 250 × 170 mm, 187 blz., gebonden € 17,25 - Het verhaal is gesitueerd in Mesopotamië, het land tussen de Tigris en de Eufraat, toen Alexander de Grote er in de vierde eeuw voor Christus streed tegen de Perzen. Kallistenes die de heldendaden van Alexander moet neerschrijven, vindt op zijn tocht door de woestijn een jongeling Xenos. Die beweert een halfbroer van Alexander te zijn en recht te hebben op de troon. Xenos is op weg naar Alexander om hem te doden, uit wraak voor de moord op hun vader, koning Philippos. Kallistenes is gefascineerd door het verhaal van Xenos maar trekt het ook in twijfel. Xenos mag meerreizen naar de legerplaats van Alexander, maar moet beloven hem niet te doden, zolang ze de waarheid omtrent zijn verhaal niet hebben achterhaald. Xenos reist mee in het gevolg van Alexander, maakt er kennis met de gevangengenomen Perzische familie en wordt verliefd op Mezaïa, een Perzische die hem haar verhalen over goden en koningen vertelt. Dit historische verhaal is boeiend en spannend. De leger-kampen en de Perzische steden die Alexander verovert, worden kleurrijk beschreven. De Perzische godenverhalen zijn goed geïntegreerd in de overkoepelende verhaal-structuur. Die is vakkundig opgebouwd met tal van spannende scènes en tussentijdse climaxen. De vraag of Xenos al dan niet Alexander doodt en of zijn verhaal waar is, houdt de lezer tot op het eind bezig. Xenos ervaart doorheen het verhaal dat de antwoorden op zijn vragen niet eenduidig zijn, dat macht corrumpeert maar dat er ook belangrijker dingen in het leven zijn dan macht. De figuur van Alexander wordt niet verheerlijkt, maar de auteurs zetten de nobele bedoelingen van de koning wel in de verf, namelijk dat hij het beste uit de Griekse en de Perzische cultuur wilde verenigen en zijn onderdanen gelukkiger en welvarender wilde maken. De auteurs brengen een mengeling van feit en fictie die ze in een interessant en actievol verhaal gieten. Meer nog dan in hun vorige boeken over de Griekse (De paarden van Heraion) en de Egyptische cultuur (Het Oog van de Zon) vormen historische gegevens, godenverhalen en een voor jongeren inleefbare verhaallijn een harmonisch geheel. Te lezen vanaf twaalf jaar. rds | ||||||||||
Ed FranckAbélard en Héloise, uitg. Averbode, Postbus 54, 3271 Averbode, 2002, 205 × 110 mm, 124 blz., paperback € 9,95 - Op haar sterfbed haalt abdis Héloise herinneringen op aan de verzengende liefde voor Abélard die haar hele leven heeft beheerst. Pierre Abélard was al een beroemd leraar, toen hij kwam inwonen bij de oom van de toen zeventienjarige Héloise. Tussen beiden ontstaat een passionele relatie. Als de relatie openbaar wordt, vreest Abélard voor zijn reputatie. De zwangere Héloise moet ver weg van Parijs haar zoon ter wereld brengen. Abélards passie voor Héloise lijkt stilaan uit te doven. De oom van Héloise voelt zich in zijn eer gekrenkt en zint op wraak. Hij laat Abélard ontmannen. Abélard dwingt Héloise in een klooster te gaan en treedt ook zelf in een klooster. Gedurende haar verdere leven worstelt Heloise met het gemis van haar verloren geliefde en hoopt ze nog op een teken van liefde van Abélard. Hij verloochent haar evenwel en stelt zijn leven in dienst van zijn intellectuele arbeid. Dit tragische liefdesverhaal uit de twaalfde eeuw is uitgeven in de reeks Valentijn. Ed Franck bewerkte in deze reeks met succes een aantal bekende liefdesverhalen. Ditmaal beschreef hij op basis van bronnenonderzoek het lot van de bekende geliefden Abélard en Héloise. Het boek is geschreven vanuit het standpunt van Héloise die haar leven overschouwt. Ze zoekt argumenten voor Abélards handelswijze en roept hem soms ter verantwoording. De belijdenis van Héloise wordt daardoor heel persoonlijk en direct. Voor Héloise was de liefde zuiver en absoluut. Die liefde vervulde haar hele leven en haar lichaam en hart kon hem gedurende al die eenzame kloosterjaren niet loslaten. Bij Abélard wonnen verstand en ambities het van zijn hart. De auteur heeft niet alleen oog voor de feiten, maar zoekt vooral naar verklaringen. Hij legt haarscherp de psyche van Héloise bloot en beschrijft meeslepend haar relaas. Op het ritme van de klooster-geluiden en het verstrijken van de dagen wisselen lyrische, beschrijvende en analyserende passages elkaar af. Een knap en ontroerend verhaal voor adolescenten en volwassenen. rds | ||||||||||
[pagina 262]
| ||||||||||
Norbert Vranckx e.a.Gregie, uitg. P, St.-Antoniusberg 9, 3000 Leuven, 2002, zw.-w.-illustr., 175 × 230 mm, 96 blz., gebonden € 20 - Op 29 juli 1998 overleed onverwacht Gregie de Maeyer. Vier jaar later stelden vrienden, collega's en dorpsgenoten een gedenkboek samen met getuigenissen en foto's. Zijn gedrevenheid als illustrator, auteur, boekenvormgever en bezieler van projecten laat nu nog zijn sporen na. Negentien tekstbijdragen en tientallen foto's maken van dit boek een warme terugblik op wie Gregie de Maeyer was en wat hij bij mensen kon losweken. Als kunstenaar was hij iemand die voortdurend op zoek was naar nieuwe uitdagingen, die vol ideeën zat en ze ook wist te realiseren. Hij zocht steeds naar nieuwe horizonten en ging met gedrevenheid samenwerkingsprojecten met andere disciplines aan. Als eerbetoon is na zijn dood de Gregie de Maeyerprijs ingesteld, een prijs voor artistieke projecten die een vernieuwende bijdrage leveren aan de kinder- en jongerencultuur. Gregie de Maeyer was een man met een grote creatieve energie, iemand die ‘ervoor ging’ en dat is iets waaraan velen met bewondering en waardering terugdenken. Dat hij jong talent aanmoedigde en opkwam voor een volwassen benadering van de jeugdliteratuur schatten vakgenoten hoog in. Ook als mens werd hij erg gewaardeerd. Hij was eigenzinnig en onvoorspelbaar soms, maar ook innemend, grappig en levenslustig. Op de intensiteit waarmee hij werkte en leefde, blikken de bijdragen meermaals terug. Deze mooi uitgegeven hommage is een lappendeken van herinneringen aan een veelzijdig en opmerkelijk man. Wie hem gekend heeft, ziet hem zo weer voor zich. Voor wie zijn kinder- en jeugdboeken kent of wil lezen, is dit gedenkboek een uitgelezen kans om de man achter het werk te leren kennen en het zo ook beter te begrijpen. rds | ||||||||||
TaalJan RenkemaSchrijfwijzer, uitg. Sdu Uitgevers, Den Haag, 2002, verdeeld door Asdu Internationaal n.v., Business Park E19, Battelsesteenweg 455D, 2800 Mechelen, 250 ×155 mm, 466 blz., gebonden € 29,95 - Sinds jaar en dag gebruik ik de ‘Schrijfwijzer’ als het schrijf-adviesboek bij uitstek. Ik heb de drie eerste edities van het boek(met telkens een cover in een andere kleur: 1979: bruin; 1989: groen; 1995: blauw) doorgemaakt en graag getuig ik hierbij dat ik bijna altijd een adequate oplossing voor mijn taalprobleem heb gevonden. Jan Renkema is een ‘taalman’ met een heel grote ervaringGa naar voetnoot(*) die daarbij de kunst bezit om taalverschijnselen duidelijk te formuleren. In deze vierde editie (met rode cover!) is dat niet anders. Onderhavige editie telt zo maar eventjes 466 blz. en zijn voorganger 246, wat bijna een verdubbeling in omvang betekent. Wat er allemaal tegenover de vorige (blauwe) editie veranderd is, erbij gekomen is, kan ik niet zomaar achterhalen, maar het is en blijft een feit dat de ‘Schrijfwijzer’ voor iedereen die in het Nederlands (al of niet beroepshalve) schrijft, hét boek is, dat in de meeste gevallen uitkomst zal bieden bij taalproblemen. Daarbij komt nog dat het vinden van de oplossingen meestal zeer vlot verloopt, omdat het boek een ‘register’ van zo maar eventjes 40 blz. bezit. Vaak zijn de probleemgevallen onder meerdere lemmata gerubriceerd (bevelvorm - gebiedende wijs/ @ - adteken - apenstaartje) en bij heel wat lemmata staat vermeld waarover het precies gaat [vb. komen, combinaties met - /netto (voorvoegsel)/ tijdperken (de Middeleeuwen)]. Daardoor wordt gericht zoeken heel wat makkelijker. Na een ‘inleiding’ (waarin Renkema het o.a. heeft over ‘goed taalgebruik’, ‘regels en normen’, ‘tijdsaanduidingen’, ‘taalproblemen met getallen’, ‘de status van woordenboeken’, enz.) volgen er zes uitgebreide hoofdstukken: Tekstkwaliteit (o.m. over stijl), Leesgemak (vb. dubbelzinnigheid, bondigheid, pleonasme, omslachtigheid door voorzetsels...), Taalkwesties (de -e achter bijv. naamwoorden, alle(n)..., hun/hen, voorzetsels...), Spelling, Leestekens en Opmaak (vormgeving van een pagina, tabellen, onderdelen van een brief...). M.i. zou dit boek het best systematisch als een schoolboek voor het vak Nederlands in de hoogste cyclus van het ASO en zeker in de taal-opleidingen aan hogescholen en universiteiten mogen/moeten gebruikt worden. Dan zouden we wellicht in de toekomst minder op taal- en stijlfouten in kranten, tijdschriften en andere media botsen. Een vrome wens? rd | ||||||||||
Walter VlassenbroeckMeertalige afkortingengids... en over het gebruik en misbruik van letterwoorden, uitg. Academia Press, Gent, 2002, verdeeld door Wetenschappelijke Boekhandel J. Story-Scientia, P. Van Duyseplein 8, 9000 Gent, 170 × 102 mm, 282 blz., ingenaaid € 13 - De auteur heeft inderdaad groot gelijk als hij in de inleiding beweert, dat afkortingen (die niet begrepen worden!) het lezen bemoeilijkt en ik ga ook met hem akkoord als hij zegt dat er ‘misbruik’ gemaakt wordt van afkortingen. In die zelfde inleiding is zijn uitleg over de soorten afkortingen echter niet te volgen. Hij maakt geen duidelijk onderscheid tussen bijvoorbeeld letterwoorden, verkortingen, acroniemen, initiaalwoorden... Bij hem is het allemaal één pot nat, hoewel er een duidelijk onderscheid tussen die begrippen (met gevolgen voor o.m. de spelling!) bestaat. Graag verwijs ik daarvoor de belangstellende lezer naar Jan Renkema, Schrijfwijzer, p. 375, Sdu, Den Haag. Dit heeft meteen voor gevolg dat de auteur geen rekening houdt met de geëigende spelling van die afkortingen: hij spelt ze alle met hoofdletters en zonder punten (vb. SABENA, waar Verschueren ‘Sabena’ spelt; UNESCO tgov. Unesco...). En mocht je de afkorting ‘tgov.’ niet begrijpen, dan moet je ook niet bij Vlassenbroeck zoeken: hij neemt ‘de taalkundige en aanverwante afkortingen’ niet op, ‘evenmin als de scheikundige en andere symbolen’, ‘de afkortingen die horen bij politieke partijen’, noch ‘de afkortingen die bij vele private ondernemingen (bv. ACEC, UCB...) gebruikt worden’. Daardoor verliest zijn ‘gids’ fel aan bruikbaarheid. Waarom de auteur onderscheid maakt tussen afkortingen die vooral in België (Nederlands en Frans) gebruikt worden (Tabel 1) en die ‘mbt (sic) Europa’ (Tabel 2) lijkt me een onnodige omslachtigheid. Waarom niet één lijst met per lemma de nodige uitleg (zelfs de ‘meertalige versies’ erbij!). Zo zou de ‘zoeker’ onmiddellijk kunnen achterhalen dat CIM meerdere betekenissen kan hebben: nu moet je in beide lijsten zoeken. Sinds jaar en dag gebruik ik de ‘Afkortingenlexicon’ van dr. C.G.L. Apeldoorn (Prisma-boeken nr. 1494) en de gids van Vlassenbroeck zal me niet van gedacht doen veranderen. Een gemiste kans om een upto-date en gebruiksvriendelijk naslagwerk van afkortingen op de markt te brengen. Wat ik wel interessant vind in het boekje, is inderdaad de ‘vertaling’ van de afkortingen in het Frans en het Engels (vb. VN-ONU-UNO; WGO-OMS-WHO...). rd | ||||||||||
PoëzieHet Beschrijf/Greet Ramael (samenstelling)Hij noemt alle boeken rozen, uitg. P., St.-Antoniusberg 9, 3000 Leuven, 2002, geïllustreerd met reproducties van tekeningen van rozen, 210 × 160 mm, 64 blz., ingenaaid € 15 - Veel dichters hebben doorheen alle tijden in de roos een beeld gevonden van liefde en schoonheid, van vergankelijkheid, zelfs van de dood die echter zelden een bruusk verbreken is. Nu eens figureren rozen in het gedicht als fiorituren in een wijdere zang die van het leven wordt gegeven, elders staan ze centraal en dragen ze in het ruimere geheel mogelijke variërende en te nuanceren aspecten van de uitgedrukte ervaring. Elk gedicht en de twee poëtische prozateksten (van Hans Christian Andersen en van Oscar Wilde) worden door de roos en haar symbolische meerwaarde bijgekleurd. De bloemlezing bevat oude gedichten en teksten, o.a. van Horatius, de Ronsard, Mallarmé, Blake, Rilke, Eliot, Gorter, Marsman... Maar ook hedendaagse dichters schreven ‘rozengedichten’ voor deze bundel: Benno Bernard, Paul Bogaert, Johan de Boose, Stefan Hertmans, Roland Joris en Peter Verhelst. In het boek staan ook fraaie ‘rozentekeningen’ van zeven kunstenaars, illustraties die zuiver en verrijkend aansluiten bij de geest van deze uitgave. De zorgvuldige en afgewogen keuze, de variatie van thema's om en rond het beeld van de roos geven het boek een bijzonder karakter. Het is bovendien boeiend en opvallend dat in oude, oudere en recente verzen bij het beeldgebruik van de roos en de ervaringen waarvoor ze beeldend fungeert vergelijkingspunten te vinden zijn, wellicht zelfs vergelijkingsperspectieven. Doorheen de hele bloemlezing, zowel in oudere als recentere verzen blijft voelbaar wat in een vers van Omar Khayyan wordt uitgedrukt: ‘zie hoe de roos volmaakt te bloeien staat:/ ‘ik schenk’, zegt zij, ‘de wereld mijn gelaat, tot zij haar schat achteloos laat vallen’. Een bijkomende waarde van de bloemlezing bestaat erin dat de keuze van vertalingen mede wordt bepaald door een alert aanvoelen van het taalgebruik en de versificatie die met respect voor de originele teksten werd gerealiseerd. gg | ||||||||||
Marc DugardinHovenieren in vergetelheid, uitg. P., St.-Antoniusberg 9, 3000 Leuven, 2002, gekozen, uitgeleid en vertaald door Stefaan van den Bremt, 240 × 170 mm, 72 blz., ingenaaid € 15 - Hier wordt de integrale vertaling van Dugardins ‘La peur la plénitude’ gepresenteerd, en een keuze van vertaalde gedichten uit twee andere dichtbundels van deze Franstalige Belgische dichter. Ze worden voorafgegaan door twee fraaie poëtische prozateksten die een eerste duiding geven van de diepere zin die de dichter in en door zijn ervaringen, poëtisch vorm geeft: een wegglijden in vergetelheid dat een kort ogenblik volstrekte aanwezigheid kan zijn, waarin al het overige wegzinkt of wordt opgevangen. In een nawoord stelt vertaler-samensteller Stefaan van den Bremt dat in de poëtica van Dugardin eerder negatieve begrippen als afwezigheid, gemis, vergetelheid, leegte... worden ‘opgewaardeerd tot grondwaarden van een “andere” levenshouding die poëzie weer mogelijk maakt’. In de vermelde titel is daarvan allicht reeds een eerste aanduiding te vinden en ongetwijfeld ook in veel werk van de dichter. In één van die gedichten spreekt hij over ‘de gastvrijheid van de vergetelheid’. Die werkt bevrijdend, uitzuiverend, maar niet volledig vervullend. Heimwee blijft, verlangen kan nooit volledig worden geneutraliseerd. Al wat is, heeft een evasief karakter, krijgt nooit een definitieve confirmatie. Reveleert de dichter geen profetische boodschap in verzen als ‘...terwijl de vogel een open plek zingt / maar zijn lied / het gemis / dat ons ter wereld brengt / laat duren’. Een open plek? Of een lege, afwezige, vergeten plek? Maar waar alleszins het lied van het gemis blijft duren, nooit afbreekt. Bergt dat duurzame gemis dan ook geen openheid naar heimwee, naar verlangen, naar de mogelijkheid van een telkens | ||||||||||
[pagina 263]
| ||||||||||
nieuwe, hernieuwende aanzet? De thematiek van de laatste vertaalde verzen uit de bundel ‘L'écoute infiniment’ (1999) sluit beslist aan bij die van alle voorafgaande verzen. Maar ze krijgen een additief accent, een additieve nuancering: een vorm van beleven naar het andere toe, naar anderen toe, zelfs ‘naar de stilte / van de doden die liggen te luisteren’. Daarnaast ook naar de natuur, naar de vrouw waarin en waarbij eenzaamheid kan oplossen. De dichter slaagt erin om op een gevoelig constructieve en aansprekende wijze dat fijnzinnige, genuanceerde en rijke beleven in korte vormen uit te drukken. Hij heeft daartoe niet veel woorden nodig, geen zwaar beladen beeldgebruik. In de eenvoud van de versificatie ligt de kracht van deze evocerende poëzie. Geen exuberantie in deze bundel, maar wel intieme pracht. Zoals gebruikelijk in deze reeks zijn de originele teksten ook opgenomen. Een vergelijking tussen de beide versies dwingt bewondering af voor de rustig indringende poëtische bewogenheid van de vertaler. gg | ||||||||||
Patty ScholtenSlapen zonder weerga. Gedichten, uitg. Atlas, Amsterdam, 2002, verdeeld door Veen Bosch & Keuning Uitgevers nv, Ternesselei 326, 2160 Wommelgem, 195 × 120 mm, 56 blz., paperback € 14,90 - In deze bundel van Patty Scholten staan hoofdzakelijk netjes verzorgde sonnetten, zonder opvallend verfraaiende opsmuk en juist daardoor op een verrukkelijke wijze aansprekend. Net zoals in andere bundels van haar verbeeldt zij ook hier de tegenstellingen waarin wat wezenlijk is oplicht, of hanteert ze een ironiserend omkeren en een subtiel transformeren dat resulteert in een alluderend allegorische duiding. Een dichtkunst met een open en rijke zeggingskracht, soms met een verfijnd kinderlijke toets, dan weer met de tintelende verwoording van een humoristisch begrijpende én relativerende inleving, en gekenmerkt door een opvallende, zelfs sprankelende beeldtechniek. Uiteraard biedt deze openheid vele ervaringskansen meer. Wellicht zijn deze gedichten ontstaan vanuit zeer concrete belevingen die tot een ruimere vormgeving van mogelijke menselijke ervaringen worden getransponeerd, waarin toch telkens het eigen beperktere werkzaam blijft. Dat persoonlijke is voortdurend voelbaar aanwezig, maar nergens echt opdringerig. De titel van het eerste deel is ‘Smakelijk’. En dat appetijtelijke kan in zowat alle eetgelegenheden met de waardigheid of de ernst die vereist is, maar telkens oplost in een relativerende glimlach, soms misschien zelfs net geen grimlach. In mineur leeft toch ook de hunker naar meelevende hartelijkheid. Het tweede deel draagt als titel ‘Noem mij dier’. Ook hier staat - typisch voor deze dichteres - het dier centraal. Ze benadert het als een voor haar reëel, herkenbaar gegeven, getekend in vormen van eindigheid en vergankelijkheid. Het krachtige, het mooie, het intens levende loopt uit op het stille, soms zelfs doodstille, op het wachten, op het luisteren. Maar nergens spreken deze verzen over een eindigheid. De bundel groeit uit naar het derde deel: ‘Verschuivend leven’. Die ‘verschuiving’ is karakteristiek voor de hele bundel. Ze gebeurt zowel bij kleine, vluchtige momenten, maar kan ook zeer ingrijpend zijn. Hoe dan ook, in alle gedichten - zeker van dit onderdeel - licht het leven finaal toch even op. Vanuit een ‘wandering position’ benadert de dichteres een werkelijkheid die ze meent te constateren en die trouwens nauw aansluit bij de werkelijkheid. In alle vrijheid geeft ze zich daarbij over aan een verbeeldingsspel waardoor die reële gegevens transformaties ondergaan die een duidende betekenis krijgen voor de werkelijkheid. Tussen die werkelijkheid en haar verbeelding leeft een zekere spanning. Maar die leidt nooit en nergens tot zwaarwichtigheid. Ze zou de charme van deze verzen enkel maar aantasten. gg | ||||||||||
Beeldende kunstAndrew Graham-DixonRenaissance, Teleacnot & Kosmos-Z&K Uitgevers, Utrecht, 2002, verdeeld door Veen Uitgeversgroep, Ternesselei 326, 2160 Wommelgem, geïll. met kleuren- en zw.-w.-foto's, 245 × 180 mm, 336 blz., gebonden € 29,99 - Wie zich wil inleiden in de Renaissance, wie een samenhangend beeld over deze periode op het gebied van de kunst wil hebben, wie een overzicht wil lezen over deze tijd met veel artistieke en sociale veranderingen, moet dit boek van kunsthistoricus Andrew Graham-Dixon lezen. Logischerwijze vertrekt hij vanuit de Middeleeuwen en behandelt vervolgens chronologisch de grote momenten uit de Renaissance, wel bijna uitsluitend in Italië. Natuurlijk komen de grote figuren met hun oeuvre aan bod en hangt daaraan zijn verhaal vast. Toch bezorgt hij ons soms een originele kijk op dit kunstpatrimonium en weet in onderhoudende beschrijvingen ook aandacht te vragen voor de sociale, politieke en godsdienstige achtergrond van die tijd. Het handig formaat en de kleurenillustraties zorgen voor een aangenaam leesbaar geheel. jlm | ||||||||||
Hélène Mund & Curiel StrooEarly Netherlandish Painting (1400-1500). A Bibliography (1984-1998), uitg. Internationaal Studiecentrum voor de Middeleeuwse Schilderkunst in het Schelde- en Maasbekken, Jubelpark 1, 1000 Brussel, 1998, reeks Contributions to fifteenth-century Painting in the Southern Netherlands and the Proncipality of Liège deel 8, 300 × 225 mm, 385 blz., genaaid € 23,55 - De interesse voor de Vlaamse Primitieven is de laatste jaren zeker niet verminderd. Geregeld vinden niet alleen studiedagen, colloquia en andere samenkomsten plaats die als thema de middeleeuwse kunst hebben, maar ook de belangstelling voor tentoonstellingen in dit verband neemt toe. Een positief gevolg van dit alles is eveneens de toename van publicaties daarover. Traditioneel verschijnen hoog wetenschappelijke studies, aangename leesboeken en handige gidsen, zowel voor volwassenen als voor kinderen. Alleen het bijhouden van deze uitvoerige literatuur is niet zo evident, omdat vele interessante artikels in binnen- en buitenlandse tijdschriften verschijnen. Enkele jaren geleden schreef M. Comblen-Sonkes een ‘Bibliographic Guide for Early Netherlandish Painting’, nu overliepen Hélène Mund en Cyriel Stroo wat er over de Vlaamse Primitieven tussen 1984 en 1998 is gepubliceerd en bundelden dit in een volumineuze uitgave. Het werd uiteraard geen leesboek, wel een goed gebundelde bibliografie als noodzakelijk naslagwerk. De eerste bladzijden bundelen de algemene werken, publicaties over techniek, iconografie en tekenen. Het grootste deel van het boek bezorgt ons een overzicht van de publicaties per alfabetisch gerangschikte kunstenaar (eerst algemeen en vervolgens per schilderij alfabetisch per stad en bewaarplaats). Het werd in elk geval een onmisbaar instrument voor diegenen die zich willen verdiepen in de studie van de Vlaamse Primitieven. jlm | ||||||||||
Franck Ferrand & Christian SarramonBrugge. Ontdekken en beleven, uitg. Lannoo, Kasteelstraat 97, 8700 Tielt, 2002, geïll. met kleurenfoto's van Christian Sarramon, 218 × 218 mm, 156 blz., gebonden € 24,95 - Over Brugge en omgeving verschenen in het verleden al tienduizenden boeken en artikels. Deze stroom aan publicaties is met 2002 niet verminderd, in tegendeel. Sedert een paar decennia worden er bijna jaarlijks nu ook fotoboeken over deze stad gepubliceerd. Blijkbaar moet iedere uitgeverij zijn naam waardigzo'n werk in haar fonds bezitten. In het kader van ‘Brugge culturele hoofdstad van Europa’ liet de uitgeverij Lannoo ook zo'n handig boek in Italië drukken. We kennen het systeem: een min of meer gerenommeerde fotograaf trekt gewapend met toestel en statief door de straten en zoekt leuke, pittoreske en interessante plaatsjes op en legt die op de gevoelige plaat vast en intussen probeert een min of meer bekende auteur er zijn bedenkingen bij neer te schrijven. Dit boek is niet anders. Het resultaat kunnen we smaken, zowel sommige foto's als de literaire tekst. Toch kunnen we ons niet van de indruk ontdoen dat de teksten niet altijd (kunst)historisch volledig correct zijn, ze herkauwen wat al zo dikwijls is gezegd, ze zijn teveel een ode zonder de werkelijkheid te benaderen en dat de foto's - dikwijls genomen met ochtend- of valavondlicht, in de herfst of winter - soms onwezenlijk en zelfs getrukeerd zijn. Waarom? In Brugge is de lucht meestal niet helder hemels- of donkerblauw. In Brugge sneeuwt het ook soms. In Brugge leven ook meer mensen. jlm | ||||||||||
Geert SetolaVerloren Brood. Drukkerij Heintjens, Stein, 1999-2002, Hondjesreeks nr. 2, Uitg. Eigen Beheer, Dorpstraat 41, NL 6438 JS Oirsbeek, 160 × 240 mm, 56 blz. - Geert Setola is de zoon van Albert (1916-1981), de veelzijdige kunstenaar en schrijver, die menig cover van het tijdschrift ‘Vlaanderen’ ontwierp en binnenin om de haverklap lezersbrieven en vrije tribunes neerschreef, meestal tegen alle kunstkritiek en vooral over het kunstonderwijs. Dit fris en origineel uitgegeven boek bevat Nederlandse en Franse gedichten, ook enkele haiku's, en tekeningen en foto's van Geert Setola, die de voortreffelijke vormgeving bezorgde. Er zijn ook zeer lezenswaardige prozastukken opgenomen. In ‘Toespraak 1’, uitgesproken voor het Plantijngenootschap in Antwerpen, klaagt hij over de verwording van de typografie. Hij beschrijft de aloude letterontwerpers ‘met lood in de schoenen’ die zich bekeerden tot het fotografisch zetten en nu naar een volgend stenen tijdperk evolueren, het digitale. ‘Typografie bestaat niet, besluit hij. Ze wordt elke dag opnieuw geboren uit het voelen, het denken en het handelen van de typograaf’. ‘Toespraak 2’ is Setola's inleiding bij de opening van de tentoonstelling van Baer Cornet in het Museum van Bommel van Dam in Venlo. Hij plaatst Cornets werk binnen het ‘Zwitserse constructivisme’, want deze kunst ‘verzacht de eeuwige professionele twijfel die ons zo dierbaar is - en dat weten we zeker - ons nooit zal verlaten’. Het derde prozastuk blijft over uit een scrabbel- en lettergrapje: ‘De Tombe van Dante’ of ‘De Tante van Dombe’ of uiteindelijk ‘De Bende van Tomat’; een synopsis waarin Setola onder meer terugdenkt aan zijn geboorteplaats Brugge ‘daar ligt mijn jeugd te wachten op de wederopstanding’. Niet alleen een bijzonder aantrekkelijk en gevarieerd kijk- en voelboek, maar als literair en artistiek werkstuk het bekijken, het lezen en vooral het overwegen overwaard. fb | ||||||||||
Christoph Ruys e.a.Standbeeld-Standpunt, uitg. P., St.-Antoniusberg 9, 3000 Leuven, 2002, 140 × 160 mm, 64 blz., ingenaaid € 15 - Zeer verzorgd uitgegeven plakette over fotografie van standbeelden in de stad Leuven. Jan Baetens vertrekt voor zijn essay van het boek Statues de Bruxelles van Marcel Broodthaers en Julien Coulomnier, straatfotografie van levenloze dubbelgangers van de mens, de standbeelden. Hij leidt Christoph Ruys in, fotograaf en hoofdredacteur van het fotografietijdschrift Obscuur. Van fotograaf Ruys volgt een aantal foto's: puin, aspecten van de verloederde stad, zeer veel fietsen alom, figuratieve en abstracte standbeel- | ||||||||||
[pagina 264]
| ||||||||||
den, dranghekken, oude bomen, trappen, toiletten. Dit alles volgens het adagio ‘Het fotografisch beeld moet deel uitmaken van een ruimer maatschappelijk project’. Kunsthistoricus Steven Jacobs onderstreept, in dezelfde geest, met een koele korte tekst over ‘Hoe steden en monumenten elkaar vergeten’. Een frisse benadering van een probleem dat voor alle steden leeft. fb | ||||||||||
Dieter Roelstraete55 Minuten voor Bart Vandevijvere, Uitg. Art Concern, Kortrijk, 2002, 210 × 210 mm, 48 blz. - Deze publicatie verscheen als catalogus bij de tentoonstelling Dilemmania, schilderijen van de jonge kunstenaar Bart Vandevijvere (1961), in de galerie Art Concern in Kortrijk. Een fraaie uitgave waarin Dieter Roelstraete de figuur en de kunst van Vandevijvere treffend beschrijft. De schilder werkt in de sfeer van ‘muzikale compositiefenomenen’ en zoekt derhalve verbanden tussen beweging, beloop en traagheid, vertaald in improvisatie, toeval en accident. Hij wordt ‘metafysische dimensies’ aangemeten. Hij transcendeert met name de aardse fysica van het loutere schilderen. Dit wordt hier getoond met 21 kleurenillustraties, waarvan in eerste instantie het verticalisme van de verfstroken opvalt. We zien delicate kleurcombinaties en schraperige borstelhalen, die een bewuste onvoldragen inspanning verraden. Een degelijk essay over een boeiende kunstenaar. fb | ||||||||||
Marc Antrop e.a.Van Mercator tot computerkaart. Een geschiedenis van de cartografie, uitg. Brepols (Begijnhof 67, 2300 Turnhout) en de stad Sint-Niklaas, 2002, geïll. met 30 zw.-w.- en 54 kleurenillustraties, 290 × 210 mm, 138 blz., gebonden € 25,72 - Sinds zijn bestaan worstelt de mens met de vraag hoe de wereld rondom zich en verder weg van hem bestaat. In dit verhaal speelt cartografie een belangrijke rol. Deze wetenschap heeft ongetwijfeld een lange weg afgelegd. Vlaamse kaartmakers en instituten spelen hierin geen onaardige rol. Alleen de vermelding van de figuur van Gerard Mercator (1512-1594) is hier voldoende als bewijsmateriaal. Nu verscheen een boeiend boek dat ons een goed overzicht biedt van de geschiedenis en de evolutie van de cartografie door de eeuwen heen. Het verhaalt ons hoe cartografen in het verleden en in het heden problemen in dit verband oplosten en hoe de hedendaagse kaarten worden gemaakt. Het vertelt ons over astrolabia en satellieten, over wereldbollen en antipoden, over beroemde cartografen en het GIS-systeem. Dit boek, dat rijkelijk is geïllustreerd, is zeker een goede inleiding voor hen die iets meer willen vernemen over de kaarten in het algemeen. jlm | ||||||||||
GeschiedenisMartin de Bruijn & Charlotte BroerVolc te voet. Gevolgen van de Guldensporenslag voor de opkomst van de Burgerij in de Noordelijke Nederlanden, uitg. Nederlands Centrum voor Volkscultuur, Postbus 13113, 3507 LC Utrecht, 2002, geïll. met zw.-w.-foto's, 295 × 210 mm, 64 blz., paperback € 16 - Dat de interesse voor de Gulden Sporenslag in 2002 (plots) zou toenemen, kon iedereen verwachten. Er vonden inderdaad allerlei evenementen plaats, studiedagen en tentoonstellingen. Dat meteen een reeds publicaties, van hoog wetenschappelijke tot aangename leesboeken, werden uitgegeven, lag eveneens voor de hand. Leuk was ook dat onze Noorderburen aandacht aan dit eeuwfeest besteden. Zo vond niet alleen in het Archeologisch Museum van Aardenburg daarover tijdens de zomermaanden 2002 een kleine tentoonstelling plaats met historische evocatie, maar op 11 juni 2002 werd de slag in het Provinciehuis van 's-Hertogenbosch met een academische zitting herdacht. Bij die gelegenheid verscheen een uitgebreid en vlot leesbaar boek dat de gevolgen van de Guldensporenslag voor de opkomst van de burgerij in de Noordelijke Nederlanden beschrijft. De rechtshistorici Martin de Bruijn en Charlotte Broer beschrijven de doorwerking van de geciteerde slag in een aantal Nederlandse steden (Utrecht, 's-Hertogenbosch en Groningen). Zeker een nuttige aanvulling in het vooral Vlaamse verhaal. jlm | ||||||||||
Josef Kirmeier, Bernd Schneidmüller, Stefan Weinfurter en Evamaria BrockhoffKaiser Heinrich II.1002 1024, uitg. Der Bayerischen Geschichte, Halderstrasse 21-V, D-86150 Augsburg, 2002, 297 × 205 mm, kleuren- en zw.-w.-illustraties, 440 blz. - paperback - Tijdens de zomermaanden 2002 was de Duitse stad Bamberg volledig in de ban van keizer Hendrik II, omdat die zo'n duizend jaar geleden de macht in handen had genomen. Het hoogtepunt van deze historische herdenking was een uitgebreide tentoonstelling die in een drietal instellingen in het centrum van deze stad plaatsvond. De Staatsbibliothek pronkte met een unieke verzameling handschriften die in het begin van de elfde eeuw waren vervaardigd, het Diözesanmuseum mocht een schitterende collectie liturgische paramenten en vaatwerk presenteren en in de hofburg werd iedereen ingewijd in de biografie en de tijd waarin deze keizer leefde. Hier kwamen ook de architectuur, de beeldhouwkunst en het militaire aan bod. Bij zo'n uitgebreide en goed voorbereide tentoonstelling hoort natuurlijk een degelijk standaardboek, dat met Duitse Gründlichkeit werd samengesteld. Terwijl de tentoonstelling op een hedendaagse manier werd opgesteld, kreeg deze volumineuze catalogus eerder een traditioneel uitzicht met een reeks artikels over diverse aspecten van de Duitse samenleving uit het begin van de elfde eeuw en een opsomming met uitvoerige bespreking van de tentoongestelde objecten, gaande van edelsmeedwerk over schilderijen, maquettes over handschriften, sculpturen, over zeldzaam bewaard gebleven dagdagelijkse voorwerpen. Voor hen die zich bezighouden met de Duitse geschiedenis zeker een must om zich dit meer dan degelijk boek aan te schaffen. jlm | ||||||||||
PartiturenPaul C. De Baere7 Misverstanden tussen 2 fluiten, uitg. ‘Fluitspel voor de XXo eeuw’, Zwarte Leertouwersstraat 47, 8000 Brugge, 2001, 290 × 210 mm, 8 blz., geniet € 8,05 - t Zonnetje schijnt... divertimento voor 2 fluiten, uitg. ‘Fluitspel voor de XXo eeuw’, Zwarte Leertouwersstraat 47, 8000 Brugge, 2001, 290 × 210 mm, 8 blz., geniet € 15,49 - P.C. De Baere is artistiek actief op vele terreinen: hij is uitvoerend musicus, componist, tekenaar, schilder, dichter. Als componist schreef en schrijft hij uitsluitend voor ‘zijn’ instrument: de dwarsfluit. In beide voorliggende composities gaat het om een verzameling van korte karakterstukjes. De ondertitels spreken in beide gevallen boekdelen. In 7 Misverstanden zijn dat bijv. Voorwaarts, mars!, Jij bent ook altijd tegendraads en Wees nu eens lief; in 't Zonnetje schijnt, een reeks van 12 variaties op het bekende kinderliedje, staan voortdurend aanwijzingen als schalks, pensieroso, giocoso, plagerij... Harmonisch zijn ze afwisselend tonaal en vrij tonaal geschreven. Beide werken zijn vooral didactisch van aard. Door de soms snel tussen beide partijen verspringende korte motieven, door tegentijden, verschillende maatsoorten in beide partijen, canonische passages, veelvuldige tempowisselingen en dynamische aanwijzingen, onregelmatige maatsoorten en recitatieven, bieden ze heel wat mogelijkheden om verfijnd te leren samenspelen. jvh | ||||||||||
DiscotheekDick van der HarstNineteen Books with Songs and Dances, uitg. Het Muziek Lod, Pelikaanstraat 25, 9000 Gent, 2002, i.s.m. Klara, verspreid door Codaex, 1 cd CX 4007, met geïllustreerd infoboekje/(E), 8 blz. - Het draaiorgel behoort vanouds tot het toeristische plaatje van de lage landen bij de zee. Helaas heeft de opkomst van nieuwe vormen van muziekreproductie deze cultuuruiting sterk naar de achtergrond verdrongen en is het draaiorgel voor velen niet meer dan een nostalgische herinnering. Om de betovering van het draaiorgelgeluid tot nieuw leven te wekken, bouwde Herman De Roover in 1992 een chromatisch draaiorgel voor Dick van der Harst. Sindsdien werd dit instrument met verschillende registers uitgebreid. In de voorbije jaren schreef Van der Harst zelf een aantal composities voor dat draaiorgel en maakte hij talloze arrangementen (van Bach, Poulenc, Chick Corea...) die hij nootje voor nootje in hard karton vastlegde, ‘kapte’ zoals dat in vakjargon heet. Een aantal van die bewerkingen zijn nu op CD gezet. Het geheel is een muzikale reis door tijd en ruimte, van volkslied tot polyfonie, van de veertiende eeuw tot James Ensor. Een boeiende ontdekkingstocht, want de bewerkingen van Van der Harst zijn stuk voor stuk gekenmerkt door een verbluffende muzikale verbeelding. jvh | ||||||||||
Antonio VivaldiConcerti per la Pièta, Il Gardellino; MMP 020, infoboekje (N-E-F), 18 blz. - Het is opmerkelijk hoeveel instrumentale muziek Vivaldi schreef in een land waar het publiek steeds meer in de ban raakte van opera en vocale religieuze muziek. Het is even opmerkelijk hoeveel concerti voor blazers hij schreef in hét vioolland bij uitstek. Zijn productie is gigantisch. Ondanks het veelvuldig herschrijven van eigen werk voor andere bezettingen en een zekere standardisering bezitten zijn concerti een grote beeldende en expressieve kracht. Veel van deze werken schreef hij voor de ‘Ospedali de la Pièta’, een meisjesweeshuis ontstaan uit de herbergen voor pelgrims ten tijde van de kruistochten en nog later uitgegroeid tot opleidingscentra voor adellijke dochters. Te oordelen naar Vivaldi's concerti moet de muzikale opleiding er hoge toppen hebben gehaald. De op deze CD samengebrachte concerti voor kleine bezettingen zijn er het perfecte bewijs van. De vertolking door solisten Ruth Van Killegem (blokfluit), Marcel Ponseele en An Vanlancker (hobo), Jan de Winne (traverso) samen met Il Gardellino is van een uitmuntend gehalte: heerlijke sonoriteit, zwier, poëzie, technisch gaaf, geïnspireerd, contrastrijk, meeslepend... een lust voor het oor! jvh
De recensies werden geschreven door:
| ||||||||||
ZoekertjeTe koop: de volledige reeks ‘West-Vlaanderen’ en ‘Vlaanderen’, vanaf de 2de jaargang tot op heden. Ludo Scharpé, Schaliehoevelaan 34, 2530 Boechout (Antwerpen). Tel. 03-455 47 34 | ||||||||||
Attentie! Attentie!Op woensdag 26 maart 2003 vindt in Brugge de voorstelling plaats van het themanummer Vlaanderen-Toscane (2003/1). Dit gebeurt met een grandioos banket in de Hotel- en Toerismeschool Spermalie. Iedereen kan hierbij aanzitten. In het volgend nummer vindt u een uitnodiging. |
|