| |
| |
| |
Transit
In deze rubriek publiceren we ‘literaire’ vertalingen in het Nederlands van goede gedichten uit andere talen Het is o.m. de bedoeling het vertalen van gedichten te stimuleren en daarom kunnen vertalingen ter selectie ingestuurd worden naar het redactiesecretariaat leder vertaald gedicht moet vergezeld worden van een fotokopte van het oorspronkelijke gedicht en van de bibliografische gegevens van de bundel of het boek waaruit het genomen werd.
| |
Seeing things
Once upon a time my undrowned father
Walked into our yard. He had gone to spray
Potatoes in a field on the riverbank
And wouldn'd bring me with him. The horsesprayer
Was too big and new-fangled, bluestone might
Burn me in the eyes, the horse was fresh, I
Might scare the horse, and so on. I threw stones
At a bird on the shed roof, as much for
The clatter of the stones as anything,
But when he came back, I was inside the house
And saw him out the window, scatter-eyed
And daunted, strange without his hat,
His step unguided, his ghosthood immanent.
When he was turning on the riverbank,
The horse had rusted and reared up and pitched
Cart and sprayer and everything off balance
So the whole rig went over into a deep
Whirlpool, hoofs, chains, shafts, cartwheels, barrel
And tackle, all tumbling off the world,
And the hat already merrily swept along
The quieter reaches. That afternoon
I saw him face to face, he came to me
With his damp footprints out of the river,
And there was nothing between us there
That might not still be happily ever after.
from ‘Seeing things’, 1991
| |
Clearances
In Memoriam M.K.H., 1911-1984
When all the others were away at Mass
I was all hers as we peeled potatoes.
They broke the silence, let fall one by one
Like solder weeping off the soldering iron:
Cold comforts set between us, things to share
Gleaming in a bucket of clean water.
And again let fall. Little pleasant splashes
From each other's work would bring us to our senses.
So while the parish priest at her bedside
Went hammer and tongs at the prayers for the dying
And some were responding and some crying
I remembered her head bent towards my head,
Her breath in mine, our fluent dipping knives -
Never closer the whole rest of our lives.
from ‘The How Latern’, 1987
| |
Dingen zien
Op een keer kwam mijn niet verdronken vader
ons erf opgelopen. Hij was de aardappelen
gaan besproeien in een veld bij de rivieroever
en had niet gewild dat ik meeging. De sproeimachine
was te groot en te nieuwerwets, kopervirtriool kon
mijn ogen verbranden, het paard was nieuw, ik
zou het wellicht laten schrikken, en ga zo maar door.
Ik bekogelde een vogel op het dak van de schuur,
vooral om het gekletter van de stenen te horen,
maar toen hij terugkeerde, zat ik al in huis
en ik zag hem door het raam, met verwilderde blik
en opgeschrikt, vreemd zonder zijn hoed,
met stuurloze passen, als was hij een spook.
Toen hij op de rivieroever omkeerde,
was het paard verkeerd gestapt, het had gesteigerd
en kar, sproeier en al uit balans gebracht
zodat het hele span was gekanteld in een diepe
draaikolk, hoeven, kettingen, assen, wielen, vat
en tuig waren van de wereld afgetuimeld,
en zijn hoed deinde al een eind verderop
in rustiger stroming. Die middag zag ik hem
van gezicht tot gezicht, hij kwam naar me toe
met zijn natte voetspoor recht uit de rivier,
en daar was er toen niets tussen ons
dat ook later niet altijd gelukkig zou zijn.
Vertaling: Willy Spillebeen
| |
Ophelderingen
Terwijl alle anderen weg waren naar de Mis,
Was ik geheel de hare, we schilden aardappels.
Ze verbraken de stilte, ze vielen een na een
Zoals de tranen soldeersel van de bout;
Een koel elkaar moed geven, gedeelde dingen
Die in een emmer proper water gingen glimmen.
En daar viel er weer een. De vrolijke spatjes
Van elkaars werk brachten ons dan tot bezinning.
Toen de parochiepriester bij haar sterfbed
Hemel en aarde bewoog met zijn gebed
En de enen meebaden en de anderen huilden
Herinnerde ik me haar hoofd dat boog naar mijn hoofd,
Haar adem in de mijne, onze messen die vloeiend sneden -
Nooit zo dicht meer bijeen in ons hele later leven.
Vertaling: Willy Spillebeen
Seamus Heaney (1939), Nobelprijswinnaar 1994. Samen met W.B. Yeats (1865-1939), Nobelprijswinnaar 1923, is hij de belangrijkste dichter van Ierland. In zijn gedichten combineert hij moeiteloos en helder het landelijke (hij is een katholieke boerenzoon uit County Derry), de geschiedenis en de sprookjes en sagen van Ierland, de Noord-Ierse politieke problemen en zijn diepgravende preoccupaties met de (Engelse) taal en het dichten zelf.
|
|