| |
| |
| |
Bibliotheek
Literair proza
Paul Baekeland
De ontsnapping, uitg. Zuid & Noord, Hanebergstraat 75, 3581 Beverlo-Beringen, 1999, 210 × 145 mm, 126 blz., paperback 695 Bfr. - Paul Baekeland heeft een vreemd boek geschreven en ik weet niet of ik het wel een goed boek vind. Ik heb voortdurend de indruk dat ik het niet volledig begrijp en dat ik het daarom een tweede keer moet lezen. Helaas spreekt het mij niet voldoende aan om meteen met een nieuwe lectuur (lezing?) te beginnen. Laten we het verhaal eens bekijken. Na een lange werkdag heeft Bruno autopech. Hij is ver van de bewoonde wereld en het sneeuwt hevig. Bruno wordt opgemerkt door een hond die hem naar een bewusteloze zatlap leidt. Bruno voert de man naar een onbekende herberg en brengt er de nacht door. Letterlijk, want hij doet er alles, behalve slapen: hij speelt piccolo, tikt luidruchtig een brief op een aftandse schrijfmachine, observeert de twee mysterieuze kerels in de kamer naast hem. En op zijn kamer loopt het uurwerk langzaam maar zeker terug in de tijd. Tussendoor heeft Bruno ook nog een vrij ontregelend gesprek met de ontnuchterde zatlap. Daaruit blijkt dat de avonturen van de man parallel lopen met gebeurtenissen uit zijn eigen leven: ze hebben dezelfde vrouw gekend, verlangen allebei naar een drastische verandering van hun onvolmaakte leven (vandaar wellicht de titel van dit boek), hun namen - Bruno en Bruintje - lijken op elkaar... Maar er is ook verschil. Want de avonturen van de oude dronkaard dateren van veertig jaar geleden! Allebei willen ze ontsnappen aan de moderne maatschappij met te veel auto's, te veel economische opdringerigheid, te veel vervuiling. De auteur introduceert die thema's echter op een nogal geforceerde wijze in zijn boek. Vooral de toon waarop ze voorgesteld worden is vaak te negatief en te pessimistisch. En de verheerlijking van het verleden wekt de indruk dat het verleden enkel uit rozengeur en maneschijn bestond. Hoe echter ontsnappen uit deze wereld? Daarop geeft de auteur, in
tegenstelling tot wat de titel doet vermoeden, geen afdoend antwoord. Bruintje schrijft een boek over een nieuwe wereldorde, maar het wordt gestolen. Hij ontsnapt met een oude locomotief, op de vlucht voor de dreigende moderne wereldorde, die zijn woonwagen wil vernietigen. Hij ontsnapt zonder Bruno én zonder bestemming. En Bruno vertrekt met de wagen, heeft pech en stapt naar een afgelegen café waar hij na een lang gesprek met de waardin de nacht doorbrengt... Zo wordt de cirkel in De ontsnapping gesloten.
ft
| |
Maurice Gilliams
Ik ben Elias. Romans en verhalen, uitg. Meulenhoff Amsterdam, 2000, verspreid door Standaard Uitgeverij, Belgiëlei 147a, 2018 Antwerpen, 220 × 150 cm, 637 blz., gebonden 2290 Bfr. - Op 20 juli was het precies honderd jaar geleden dat de Antwerpse schrijver Maurice Gilliams geboren werd. Naar aanleiding daarvan verscheen bij Uitgeverij Meulenhoff, in samenwerking met de Stichting Vita Brevis, een bundeling van zijn romans en verhalen. Als titel werd een - later geschrapt - citaat uit De Man voor het venster gekozen: Ik ben Elias. Daarmee wordt de autobiografische inspiratie van zijn werk onderlijnd. Want Gilliams' schrijverschap is eerst en vooral: zichzelf uitdrukken in zijn schrijven. Zijn proza bestaat dan ook grotendeels uit jeugdherinneringen en dagboekbladzijden en introspectieve journaals. Dat ging met een ongeziene bedachtzaamheid gepaard. Schrijven en herschrijven zijn bij Maurice Gilliams onverbrekelijk verbonden. Bij elke nieuwe uitgave van zijn werk heeft Gilliams, zowel in zijn gedichten als in zijn prozawerk, geschrapt, herschikt en teksten naar de prullenmand verwezen. Ook van zijn verzameld werk, verschenen onder de titel Vita brevis, bestaan verschillende volledig herziene versies. Die kritische houding nam soms extreme vormen aan, getuige een brief uit 1980 aan Pierre H. Dubois: ‘Tijdens een zware depressie heb ik een hoop werk uit vele jaren vernietigd: twee grote plastic zakken vol.’ Gelukkig bleef er na zijn overlijden nog heel wat onuitgegeven materiaal achter. Zo is er de roman Gregoria of een huwelijk op Elseneur, de roman over zijn eerste huwelijk. Gilliams heeft er bijna 45 jaar aan geschreven en herschreven, en bij zijn overlijden in 1982 was het werk nog niet voltooid. Ook Elseneur of het noodweer der spreeuwen, dat wellicht een hoofdstuk is dat Gilliams niet goed kon inpassen in Gergoria
of een huwelijk op Elseneur, wordt hier als een afzonderlijk ‘verhaal’ opgenomen. Ik ben Elias bevat volgens de ondertitel alle romans en verhalen van Gilliams. Het zal duidelijk zijn dat bedoeld wordt: één versie van deze romans en verhalen. Ook voor Gilliams' beroemde roman Elias of het Gevecht met de Nachtegalen (1936) heeft de uitgever een keuze moeten maken. Een moeilijke keuze. Want oorspronkelijk bestond die roman uit twee delen. Uit onvrede heeft Gilliams dat tweede deel later in elke nieuwe druk volledig geschrapt. De eerste druk is daardoor een collectors item geworden. In deze nieuwe uitgave wordt dit tweede cahier voor het eerst sinds 1936 weer gepubliceerd. Dat maakt van Ik ben Elias iets bijzonders. Uit respect voor Gilliams' wens om Elias niet meer in oorspronkelijke versie te laten verschijnen, is het tweede cahier van Elias hier opgenomen als een soort aanhangsel. Het boek wordt afgerond met een toelichting en verantwoording bij Gregoria of een huwelijk op Elseneur van de hand van P.H. Dubois en een deskundige toelichting door Anne-Marie Musschoot, onder de titel ‘Eerherstel voor het tweede cahier van Elias?’. Ook Oefentocht in het luchtledige uit 1933, dat in 1937 werd uitgebreid met De man in de mist, en Winter te Antwerpen (1953) werden in deze verzamelbundel opgenomen. Maurice Gilliams heeft altijd veel belang gehecht aan de typografische verzorging van zijn werk. Ik ben Elias is dan ook, zoals het hoort, erg fraai uitgegeven. Zowel naar vorm als naar inhoud is dit een uitgave die de Gilliams-liefhebber niet zal willen missen.
gs
| |
Guido van Heulendonk
Buiten de wereld, uitg. De Arbeiderspers, Amsterdam, 2000, verspreid door Singel Uitgeverijen, Maarschalk Gérardstraat 2, 2000 Antwerpen, 220 × 145 mm, 274 blz., gebonden 799 Bfr. - Hoofdpersonage van dienst in Buiten de wereld, de nieuwe roman van Guido van Heulendonk is Up. Hij is opgegroeid in een landelijk dorp, Oudebeke. Up heeft psychologie gestudeerd, is gehuwd en heeft drie dochters. Up is opgeklommen tot diensthoofd bij een Dienst voor statistiek. De tweejaarlijkse reünie van Ups retorica komt er aan. De bijeenkomst gaat telkens gepaard met een voordracht door iemand uit de klasgroep. Deze keer wordt de draad van een oud televisieproject, dertig jaar na datum, weer opgenomen. Indertijd was het programma op het laatste nippertje afgevoerd. Up is één van de groep die voor de camera zal komen. Die bijeenkomsten vormen zowat de rode draad in het boek. Up blik erop terug, herinnert zich flarden van voordrachten... Het doet hem terugblikken op zijn kinder- en jeugdjaren... Af en toe zoekt hij de demente Hélène op. Zij heeft, toen hij klein was, voor Up gezorgd. Ook die bezoekjes roepen bij Up herinneringen aan het verleden op. Die herinneringen worden soms in een bijbels aandoende taal gegoten. Voor Up zijn die flashbacks ook aanleiding om naar de toekomst vooruit te blikken, temeer omdat het in 2000 zijn beurt zal zijn om op de retoricabijeenkomst te spreken. En af en toe sleutelt Up aan een referaat over de hiërarchie van de kunsten. Voor Up was 1988 een sleuteljaar. Hij heeft dan een ‘Sauluservaring’ gehad. Plots is hij tijdens de lunch overvallen door het inzicht dat zijn saaie leventje niet alles was. Dat er meer is. ‘Eigenlijk had hij het gevoelen dat het allemaal nog moest beginnen. Dat het Grote, het Allesvervullende, het Wereldverterende nog moest komen, ergens wachtte achter een hoek, in een straat die hij nog niet was gepasseerd.’
En Up werpt zich van dan af op de kunsten: schilderen en tekenen, gitaarspelen en componeren, schrijven. Op die dag heeft hij ook de naam Up gekozen: de opwaartse, de man die meer wil in het leven. Het boek besteedt veel aandacht aan een bezoek aan CERN, Conseil Européen pour la Recherche Nucléaire, een onderzoekscentrum in Zwitserland waar een makker uit zijn collegetijd werkt. Het laat Up toe filosofische beschouwingen te debiteren over de deeltjesfysica, waar hij een symbool in ziet voor de ongrijpbaarheid van het bestaan. Dat geen vat kunnen krijgen op het leven en het daarmee gepaard gevoel van absurditeit legt een sluier van melancholie over Buiten de wereld. Van Heulendonck speelt met de taal en bespeelt alle registers van humor, ernst en ontroering. Het levert prachtige passages op, dat wel. Maar de structuur van opeenvolgende, in de tijd heen en weer springende passages, bevredigt mij niet. De auteur slaagt er niet in de ‘rondspringende deeltjes’ tot een geheel te verwerken. Maar misschien was dat precies zijn bedoeling. Een boek dat mij minder kon bekoren dan Paarden zijn ook varkens, de roman waarvoor Van Heulendonck in 1996 met de Gouden uil voor fictie bekroond werd.
gs
| |
Vic De Donder
Zonsverduistering boven Brugge, uitg. Davidsfonds/Literair, Blijde-Inkomststraat 79-81, 3000 Leuven, 225 × 150 mm, 444 blz., gebonden 1180 Bfr. - De zonsverduistering boven Brugge, waarvan sprake in de titel van de nieuwe roman van Vic De Donder, verwijst naar de moord op Karel de Goede, graaf van Vlaanderen, op 2 maart 1127 in de Sint-Donaaskerk van Brugge. Deze moord betekende immers een zware aderlating voor het graafschap Vlaanderen en een zwarte bladzijde in de geschiedenis. Karel van Denemarken, of zoals hij later genoemd werd, Karel de Goede genoot omwille van zijn wijs bestuur binnen én buiten Vlaanderen veel achting. Vic De Donder plaatst deze gebeurtenis centraal in zijn historische roman. Hij verweeft deze historische kern met een fictief, maar historisch verantwoord verhaal. Centraal personage is Robrecht van Brugge. Een historisch personage, waarover omzeggens niets bekend is. Dat gaf Vic De Donder de ruimte om er een eigen inkleuring aan te geven. Hij schetst in wat hij het eerste deel van een dubbelroman noemt vooral de jeugdjaren van Robrecht tegen de achtergrond van de moord op de graaf van Vlaanderen en de onlusten die ervan het gevolg zijn. In het vervolg op zijn roman wil de auteur de verdere lotgevallen van Robrecht schetsen ten tijde van de burgeroorlog in Vlaanderen en de troonsbestijging van graaf Diederik van de Elzas. Het middeleeuwse Brugge wordt kleurrijk en met zin voor detail neergezet. Zonsverduistering boven Brugge is een verhaal met vaart en combineert geweld met romantiek en ridderlijkheid met religieuze gevoelens. De personages - historische én fictieve - komen psychologisch geloofwaardig over. Enkel het taalgebruik in enkele dialogen kwam bij mij te modern over. De Donders boek getuigt overigens van een grondige studie en zin voor detail. Zijn hoofdbron is daarbij het historisch relaas van Galbertus van Brugge, ‘De multro, traditione, et occisione gloriosi Karoli
comitis Flandriarum’ (Over de verraderlijke moord op Karel, de glorieuze graaf van Vlaanderen). Het is een tekst van ongemeen groot historisch belang, maar die merkwaardig genoeg lange tijd vrijwel onbekend is gebleven bij een breder publiek. Dankzij Uitgeverij Davidsfonds is de opmerkelijke tekst van Galbertus sedert vorig jaar opnieuw op de markt. In zijn nawoord onderstreept de auteur de parallellen tussen het Vlaanderen van toen en nu: ook nu is het nog niet duidelijk welke richting Vlaanderen in de toekomst zal uitgaan. Persoonlijk vind ik die gelijkenis van minder belang. Dat belet niet dat Zonsverduistering boven Brugge een breed opgezette historische roman is, die ongetwijfeld een ruim publiek kan aanspreken.
gs
| |
| |
| |
Virginie Loveling
In oorlogstijd. Virginie Lovelings dagboek (1914-1918), uitg. Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, Koningstraat 18, 9000 Gent, 1999, bezorgd door Ludo Stynen en Sylvia Van Peteghem, 240 × 160 mm, 791 blz., paperback 1.654 Bfr. - ‘In 't Oosten woedt de oorlog. België mobiliseert’, schrijft Virginie Loveling op 29 juli 1914. Loveling is op dat moment 78 jaar oud. Zij is een bekend en gelauwerd schrijfster, auteur van een aantal belangrijke werken. Denk maar aan romans als De Twistappel, Een Revolverschot, het onlangs opnieuw gepubliceerde Sophie of Een dure Eed, waarvoor zij bekroond werd met de Vijfjaarlijkse Prijs voor Nederlandse Letterkunde. Vanaf de dag van de mobilisatie tot enkele dagen na de Duitse capitulatie in november 1918 blijft Virginie Loveling haast dag na dag haar indrukken noteren. Gezien de duur van de oorlog zijn haar notities uitgegroeid tot een erg omvangrijk werk. En zoals bij een auteur te verwachten valt, schrijft Loveling voor anderen en denkt aan publicatie. Zij verstopt haar notities in goed gekozen schuilplaatsen en is zich bewust van het belang van haar dagboek. Zo noteert ze op 15 september 1916: ‘De overtuiging, dat de indrukken van het dagelijks gebeurende, geziene, gehoorde, doorstane op een menschelijk gemoed gemaakt in oorlogstijd, bij thuiszittende neutralen een zekere belangstelling kunnen wekken, dat dient mij tot steun bij het volharden in mijn gevaarlijke taak. Mijn grootste vrees is de vernieling van mijn aantekeningen, (...). Mocht er toch een tijd aanbreken, waarop ik mijn verspreide materialen samenzoeken en tot een geheel ordenen en in 't licht geven kan, ongekunsteld, onverbeterd, onvervolledigd, enkel juist zoo gelijk ze in gevoelsopwellingen van het ogenblik geschreven zijn!’ De publicatie ervan heeft nog ruim tachtig jaar op zich laten wachten. In haar dagboek beschrijft zij het leven in oorlogstijd
in een provinciestad. Zij doet dat vanuit haar eigen standpunt. Haar notities bieden geen gedetailleerd overzicht van de gevechten aan het front. Verdun, de IJzer, de slagvelden komen wel aan bod, maar niet systematisch. Daarvoor was haar kijk, door de aanwezige censuur en het gebrek aan informatie en door de beperkte bewegingsvrijheid, te onvolledig. Wel tracht Virginie Loveling zich voortdurend te informerren. Haar dagboekbladzijden bieden een mengeling van feitelijke gegevens en persoonlijke ervaringen en van de verhalen en geruchten die zij van anderen opvangt. Zij beschrijft de schaarse verplaatsingen die zij maakt (o.a. naar Antwerpen, Lier en Leuven). Zij bekijkt het oorlogsgeweld en de gruwelen, de toenemende honger en armoede, de woekerprijzen, het gedrag van de mensen tijdens de bezetting, de troepenbewegingen, beschietingen en bombardementen, de opeisingen van goederen en van arbeidskrachten, de terechtstelling van mensen... Af en toe werkt zij een verhaal of anekdote uit tot wat zij een ‘oorlogsprentje’ en een enkele keer ‘klein beeldeken’ noemt.
Loveling vervalt daarbij niet in zwart-wit-denken. Zij onderhoudt contacten met de Duitse bezetter, laat ook die stem horen en drukt steeds haar twijfel uit over de waarheid van wat ze gehoord heeft. Ook besteedt Loveling veel aandacht aan het - materieel én geestelijk - overleven in oorlogstijd, aan hoe mensen zich al dan niet staande houden in de uitputtingsslag van de oorlog. In Oorlogsnood biedt een goed beeld van hoe iemand uit de gegoede burgerij Wereldoorlog I beleefd heeft. De Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde zij geprezen voor deze uitgave. Op die manier komt een interessante tekst binnen het bereik van een lezerspubliek. Loveling toont zich in dit boek trouwens, ondanks de herhalingen en haar stilistische beperktheid, een lezenswaardig auteur. Samen met andere oorlogsdagboeken zoals van Streuvels of Van de Woestijne en met werk als ‘De Groote Oorlog’ van Sophie de Schaepdrijver laat het ons toe ons beeld van de Eerste Wereldoorlog te verscherpen en te verlevendigen.
gs
| |
Virginie Loveling
Sophie, uitg. Liberaal Archief, Kramersplein 23, 9000 Gent, 1999, reeks ‘Herdrukken van het Liberaal Archief’ nr. 3, omgespeld door Sylvie Engels, ingeleid door Daniël Vanacker, 200 × 125 mm, 311 blz., paperback 695 Bfr. (+ 100 Bfr. portkosten - rek. nr. 000-1519870-74) - In 1865 publiceert Virginie Loveling Sophie, een geëngageerde roman of tendensroman. De auteur schetst er de ideologische strijd tussen liberalen en klerikalen tijdens de eerste schoolstrijd (1879-1884) in. Zij doet dat door de botsende ideeën gestalte te geven in concrete personages, in mensen van vlees en bloed. Lovelings roman speelt zich af in Zompelgem. De hoofdfiguur in het boek is Sophie Overmeire. Zij heeft na het overlijden van haar vader haar studie aan de normaalschool moeten stopzetten. Bij het uitbreken van de schoolstrijd zorgt de geestelijkheid van het dorp snel voor een nieuwe school. Een jonge onderpastoor, Angelman, wil zich niet verzetten tegen de nieuwe schoolwet. Hij verlaat het dorp. De oude en vrome gemeenteonderwijzer Ottevare wordt onder druk gezet om in de nieuwe school te komen werken. Maar Ottevare weigert. De morele druk en de banbliksems van de clerus zorgen ervoor dat hij op de eerste dag van het nieuwe schooljaar voor een lege klas staat. Ottevare wordt ziek van de klerikale boycot en sterft. Voor Sophie leidt deze geschiedenis geleidelijk aan tot een breuk met de kerk. Haar twijfel groeit wanneer de geestelijkheid Ottevare op zijn sterfbed probeert schuld te doen bekennen. Omdat Angelman de brave onderwijzer berecht, kan Ottevare toch kerkelijk begraven worden. Voor Sophie is dat het moment om de zijde van de gemeenteschool te kiezen. En stap voor stap drijft Sophie verder weg van de kerk, terwijl zij trouw blijft aan de waarden van het evangelie. Uiteindelijk werkt Sophie in de gemeenteschool en trouwt ze met de vrijzinnige onderwijzer. Het boek combineert op die manier twee elementen:
de politieke realiteit van de schoolstrijd en de geloofscrisis die het hoofdpersonage doormaakt. In de figuur van Sophie weerspiegelt zich de ontwikkeling die Virginie Loveling en velen uit de liberale kringen rondom haar hebben doorgemaakt: een geleidelijke, zich steeds sterker doorzettende vervreemding van kerk en geloof. Met het bijzonder negatief beeld dat in de roman van de dorpsgeestelijkheid geschetst wordt, wil Loveling de verstikkende klerikale sfeer op het Vlaamse land dik in de verf zetten. Als literair werk heeft Sophie voor de hedendaagse lezer veel aan kracht ingeboet. Wel blijft het voor de (literair-)historisch geïnteresseerde lezer een boeiend document. De uitgave werd verzorgd door het Liberaal Archief en bevat een uitstekende en uitvoerige inleiding van Daniël Vanacker waarin hij de roman situeert in het oeuvre van Virginie Loveling en aandacht besteedt aan de politieke achtergronden van betreffende periode.
gs
| |
Margot de Waal (samenstelling)
Bij tij en ontij. 400 jaar zeeverhalen in de Nederlandse letteren, uitg. Contact, Amsterdam, 2000, verdeeld door uitg. Veen-Groep, Ternesselei 326, 2160 Wommelgem, 230 × 150 mm, 503 blz., paperback 1.190 Bfr. - De zee is voor kunstenaars altijd een dankbaar thema geweest. Het nummer van ons tijdschrift ‘Met zicht op zee’ is daar ten overvloede illustratie van. Margot de Waal, samensteller van de bloemlezing Bij tij en ontij. 400 jaar zeeverhalen in de Nederlandse letteren sluit zich daar bij aan. ‘De Nederlandse literatuur is rijk aan zeeverhalen’, stelt zij in het voorwoord van haar boek. En inderdaad, haar bloemlezing telt zo'n 500 bladzijden en bevat werk van 45 auteurs. Zij heeft bij haar keuze getracht de diversiteit van de zeeliteratuur tot haar recht te laten komen. Erg interessant zijn de scheepsjournalen uit de tijd van de Gouden Eeuw en de verhalen die erop gebaseerd zijn. Dat van Willem Ysbrandt Bontekoe is misschien wel het bekendste. Het harde leven van de zeelui staat erin centraal. De journalen vormen een onuitputtelijke bron van inspiratie voor latere schrijvers als Johan Fabricius met het bekende ‘De scheepsjongens van Bontekoe’ en - dichter bij ons - P.F. Thomése's ‘Zuidland’. Ander belangrijk thema in de bloemlezing is de reis over zee naar Nederlands-Indië. Er is de voorspoedig verlopen reis van de zusjes Lammens anno 1736, maar ook de overtochten met meer literaire allures van Couperus, Du Perron en Kousbroek. Verder bevat Bij tij en ontij naast werk van minder bekende schrijvers, ook fragmenten van coryfeeën als Nescio, Sauerhoff, Van Schendel, Den Doolaard, Mulisch, Aafjes en vele anderen. Af en toe gaat het om een verrassende brok jeugdsentiment. Hoeveel lezers hebben er vroeger niet genoten van de Ketelbinkie-trilogie van Anthony van Kampen? De Waal heeft alleszins een bijzonder boeiende bloemlezing
samengesteld. Toch heb ik twee bezwaren. Prozabloemlezingen bevatten dikwijls fragmenten. Dat geldt ook voor Bij tij en ontij. De onvermijdelijke onvolledigheid ervan zorgt bij mij altijd voor lichte wrevel. Het ergert mij dat de samensteller slechts één Vlaamse auteur - Bart Plouvier - opgenomen heeft in haar bloemlezing. Dat de oogst in Noord-Nederland groter is lijkt me logisch. Maar één op vijfenveertig is wel erg weinig. Vlaamse literatuur blijft helaas voor veel Nederlanders nog altijd een blinde vlek.
gs
| |
Stefan Brijs
Arend, uitg. Atlas, Amsterdam, 2000, verspreid door Veen-Groep, Ternesselei 326, 2160 Wommelgem, 210 × 135 mm, 270 blz., paperback 800 Bfr. - Arend, de tweede roman van Stefan Brijs, gaat over de obsessie van de gelijknamige hoofdfiguur om te kunnen vliegen. Van bij het begin legt Brijs de nadruk op de onwil van Arend om zich aan het leven aan te passen: hij ‘nam tegen wil en dank de vorm van een mens aan’ (p. 9), en bij de geboorte ‘leek het of Arend op dat ogenblik niet op de wereld kwam, maar de wereld op hem.’ (p. 13) De jongen, die wanstaltig dik is en na een kwade val verder al hinkend door het leven moet, gaat vergeefs op zoek naar begrip en liefde die alles toch nog enigszins draagbaar zouden kunnen maken. Zijn moeder Anna beschouwt hem als een overbodig stuk vuil en kan, terugdenkend aan het moment dat ze door haar vader werd misbruikt, geen enkel gevoel van liefde of aanhankelijkheid ten opzichte van haar kind opbrengen. Stefan Brijs heeft niet veel woorden nodig om de moeder-zoonrelatie voelbaar te maken. Een van de mooiste passages in het boek is die wanneer Anna, samen met Arend, voor het eerst na zoveel jaren haar vader, die stervende is, gaat opzoeken. Wie de oude man is waarmee hij willens nillens wordt geconfronteerd, of wat hem overkomt, begrijpt Arend niet. Wel is hij gefascineerd door de parkieten die zijn grootvader kweekte. Hij laat de vogels vrij, op een na die in de staaldraad is blijven hangen en dood achterblijft. De dood komt brutaal in Arends leven, net op het moment trouwens dat ook zijn opa sterft. Aan het slot van zijn roman heeft Brijs deze scène nog eens willen overdoen, zij het op een ietwat geforceerde manier. Hans, in wie Arend een vaderfiguur had gevonden, krijgt een fatale hartaanval, waarop Arend de vleugels die Hans voor hem had gemaakt, aantrekt en: ‘Hij opende het raam, plaatste een voet op de vensterbank, de andere voet, en zette zich
schrap. Vervolgens bewoog hij zijn vleugels tweemaal op en neer, en vloog op. Nooit had hij zich zo licht gevoeld.’ (p. 270) De figuur van Arend heeft met zijn obsessie voor het vliegen, veel gemeen met de schizofrene Birdy, de hoofdfiguur uit de gelijknamige (verfilmde) roman van William Wharton. Birdy en Arend: twee figuren die zich in hun zoektocht naar het geluk stoten aan de hardheid van de wereld.
jvh
| |
Arnon Grunberg
Fantoompijn, uitg. Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam, 2000, verdeeld door Singel Uitgeverijen, Maarschalk Gérardstraat 2, 2000 Antwerpen, 215 × 135 mm, 256 blz., paperback 799 Bfr. - ‘Fantoompijn’ is de al dan niet ingebeelde pijn die men voelt in een geamputeerd (of verlamd) lichaamsdeel. Met wat goede wil zou men kun- | |
| |
nen beweren dat het de pijn van het afwezige voorstelt of m.a.w. de knagende aanwezigheid van het gemis symboliseert. Dat thema bepaalt duidelijk het jongste boek van Grunberg. Eerst en vooral verhaalt het boek het leven van Robert G. Mehlman, een Nederlands schrijver die slechts één keer in zijn carrière succes gekend heeft met een boek over zijn grootvader, een mislukte tennisster. Sindsdien probeert hij vruchteloos dit succes te herhalen. De ijdele pogingen van Mehlman om toch maar een succesroman te schrijven lopen als een rode draad doorheen het boek. Uiteindelijk publiceert hij van lieverlee in een kookboek(!) de joods-poolse recepten van een oude dame. Opnieuw oogst hij er éénmalig gigantisch succes mee maar komt ten slotte toch tot het besef dat het magnum opus, waarover de lezer in feite niets te weten komt en waaraan hij zijn hele leven gewerkt heeft, nooit zal gepubliceerd krijgen. Daarnaast gaat dit boek tevens over een gebrek aan liefde. Relaties en avontuurtjes bij de vleet; warmte en geborgenheid nooit. Mehlman is niet in staat die gevoelens te ontwikkelen of ontmoet mensen die er geen behoefte aan hebben. Zelfs de zoon uit zijn ‘mariage de raison’ blijft voor hem een vreemde. De afloop van het verhaal onthullen zou een gedeelte van de charme van het boek voor de lezer wegnemen. Grunberg verstaat de kunst om de lezer geboeid bij het boek te houden. Ofschoon de personages in hun karakterschets niet echt diep zijn uitgetekend komen we toch heel wat te weten en krijgen we een behoorlijk beeld van ze in de talrijke en erg vlot
geschreven dialogen: de auteur suggereert een portret van zijn romanfiguren door hen te laten reageren op of handelen na die veelvuldige gesprekken eerder dan door ze uitvoerig in lange volzinnen te beschrijven. Kortom: Fantoompijn is een roman met vaart, geschreven voor een breed publiek.
ft
| |
Poezie
Toon Vanlaere
Notaris van de kleine akker, Uitg. P, St.-Antoniusberg 5, 3000 Leuven, 2000, 210 × 130 mm, 48 blz., genaaid 395 Bfr. - Vooraan in Notaris van de kleine akker, de debuutbundel van Toon Vanlaere (1946), staat een plattegrond afgedrukt van de site van Troje, de ‘Verdwenen stad’ uit het openingsgedicht van de bundel. Het gedicht is duidelijk programmatisch: Vanlaere heeft het over ‘Grond met zwijgplicht. / Geschiedenis zoekt een vlakte / om eeuwen niet / meer van zich te laten horen.’ Schrijvend, nauwgezet registrerend als de ‘notaris van de kleine akker’, gaat de dichter op zijn tocht langs beroemde archeologische vindplaatsen (Troje, Pompeji, het oude Mesopotamië, Etruskische voorwerpen uit het Vaticaans Museum...) de confrontatie aan met de tijd: ‘“Wij blijven u herinneren”, schrijven wij, / terwijl de wind alles slijt en uitwist’ (uit: Opgravingen 3). Hij wil Uren afkrabben (de titel van de eerste afdeling in de bundel), het verleden laten herleven, weliswaar vanuit het besef dat het hier gaat om ‘zoveel leven / dat het niet uithoudt onder ons’ (uit: Graver): ‘Langzaam uit aarde losgewikkeld / kan de vondst / het ijle luchtruim / nauwelijks / aan.’ (uit: Archeoloog). In ogenschijnlijk onbeduidende voorwerpen hertekent Vanlaere een breed gamma van doorleefde emoties: de startblok voor de loopwedstrijden, de schraper waarmee atleten de massageolie van het lichaam afkrabden, het paardenbit (‘Mondstuk merkte de maat van het briesen’). Of neem dit heel mooie gedicht ‘Vrouwenvertrekken 1’:
Gehurkt was er weinig plaats
voor de schoot. De ellebogen zochten
Wat zij ziften is hen ongelogen
Met scherpte van nagels krasten de weeën
Was werd in teilen van alle blaam ontdaan.’
‘Notaris van de kleine akker’ bevat krachtige gedichten, die in een spaarzame en uitgepuurde taal de onvatbaarheid van het bestaan oproepen. Hoe de wentelgang van de tijd alles en iedereen in zijn greep houdt, maakt Vanlaere ook duidelijk door de bedachte compositie van zijn bundel. Het openingsgedicht Verdwenen stad bijv. resoneert in het afsluitende gedicht Polis, dat veelzeggend eindigt met de verzen: ‘Ook zonder geeuwen / wil elke plek / cirkelend verdwijnen.’
jvh
| |
Rob Schouten
Infauste dienstprognose, uitg. De Arbeiderspers, Amsterdam, 2000, verspreid door Singel Uitgeverijen, Maarschalk Gérardstraat 2, 2000 Antwerpen, 210 × 130 mm, 64 blz., genaaid 599 Bfr. - Eenvoudiger wordt de poëzie van Rob Schouten er niet op. Ze heeft een eigen tonaliteit. Dat is uiteraard positief, ware het niet dat de lezer veel inzet moet opbrengen om de soms duistere sporen die de dichter trekt te kunnen blijven volgen. Anderzijds mag toch ook worden gesteld dat de moeite van de lezer ook wel eens ruim wordt beloond. De bundel bevat immers gedichten die na een grondige en diepe inleving, voorbij de limieten van het schijnbaar cerebrale, een wereld omsluiten en ontsluiten waarin de natuur van de mens in een meervoudigheid van gevoelens en gedachten, van verlangens en uitzichten ruim aan bod komt. Zelfs zeer vaak in een meerzinnige context. En dat biedt de lezer de vrijheid van een eigen invulling, van een eigen beleving. Schouten presenteert dat alles echter ook meermaals als een sterk rationeel bepaalde dichter die een uitweg zoekt naar het emotioneel bewogene en die meent te vinden in een overdadig aanbod van beelden; dermate overdadig dat de lezer er wel eens aan onderuit gaat of alleszins dreigt te gaan. Het mag allicht ook worden gezegd dat deze dichter wel eens gebruik maakt van gezochte beeldcombinaties, van ‘modernismen’ die mede worden bepaald door veeleer negatieve invalshoeken, door leegte en heilloosheid. Maar ook dat is moeilijk te volgen en bezwaarlijk nauwkeurig te duiden.
gg
| |
Herman Leenders
Speelgoed. Gedichten, uitg. De Arbeiderspers, Amsterdam, 2000, verspreid door Singel Uitgeverijen, Maarschalk Gérardstraat 2, 2000 Antwerpen, 210 × 130 mm, 60 blz., genaaid 599 Bfr. - Een dichter die naarstig verderwerkt aan een weloverwogen thema en oeuvre, is Herman Leenders (1960). Hij werd overigens voor zijn poëzie meermaals met prestigieuze onderscheidingen bekroond: de Hugues C. Pernathprijs, de C. Buddingh'prijs en de prijs van de provincie West-Vlaanderen. De uitspraak van Herman de Coninck in De Morgen, dat Leenders ‘een volmaakte zin kan neerschrijven’ en dat hij schrijft ‘vanuit een prachtige visualiteit’, blijft hem evenwel al jaren achtervolgen. Ze wordt steevast geciteerd in recensies en in flapteksten, en dat gaat op de duur vervelen. Het blijft echter steeds een op zijn gedichten toepasselijke waarheid. Centraal in Leenders' nieuwe bundel Speelgoed, is ook nu weer de waarneming van menselijke relaties en de overweging dat individuen het speelgoed van God zijn. Zijn spel relativeert het bestaan enerzijds, maar reveleert anderzijds de wreedheid ervan. Al spelende houdt de mens zich staande en het behoedt hem voor determinerende en pijnigende existentiële vragen en antwoorden. In hun eenvoud zijn de gedichten uit deze bundel sterk qua zeggingskracht, vaak heel expliciet maar tegelijk vormen ze ook steeds weer de aanleiding voor dieperliggende inhouden en vragen die vaak zonder antwoord moeten blijven.
svdb
| |
Anna Enquist
De gedichten 1991-2000, uitg. De Arbeiderspers, Amsterdam, 2000, verspreid door Singel Uitgeverijen, Maarschalk Gérardstraat 2, 2000 Antwerpen, 205 × 130 mm, 260 blz., paperback 699 Bfr. - Liefhebbers van de poëzie van Anna Enquist kunnen zich dezer dagen verheugen over de verzameling van haar tot nu - tussen 1991 en 2000 - verschenen dichtbundels. In De gedichten worden de vier eerder verschenen bundels Soldatenliederen (1991), Jachtscènes (1992), Een nieuw afscheid (1994) en Klaarlichte dag (1996) in een handzame editie samengebracht. Dat waren stuk voor stuk bundels die verschillende herdrukken vlot hebben verteerd. Anna Enquist is een veelgelezen en ook vaak bekroonde dichteres van op het eerste gezicht anekdotische en werkelijkheidsgetrouwe verzen. Een en ander vindt echter een toegevoegde dimensie in de eigenzinnige en beeldrijke taal die een andere, meer mythische realiteit genereert. Die dieperliggende werkelijkheid wordt in de gedichten met een meer emotionele laag verbonden en met een heftig vrouwelijk temperament. Herkenbare vormen, een rijke waaier metaforen, intrigerende zienwijzen en vloeiende, vrouwelijke handelingen waarin verzachtende klemtonen worden gelegd: het maakt voor een groot deel het succes uit van deze poëzie.
svdb
| |
Jozef Deleu
Hazen troepen samen. Gedichten, uitg. Van Halewyck, Diestsesteenweg 71A, 3010 Leuven, 2000, 200 × 125 mm, 43 blz., gebonden 498 Bfr. - Jozef Deleu (1937) toont in zijn gedichten altijd de andere zijde van de gedreven publicist, hoofdredacteur van Ons Erfdeel en spreker. Gedichten schrijven is voor de dichter Deleu een noodzakelijk tegengewicht, dat de persoon met zichzelf confronteert. De gedichten in zijn jongste bundel Hazen troepen samen zijn ook nu weer fragiele, melancholisch ogende teksten die ondanks alles stand willen houden in een door vergankelijkheid en verlies gedomineerde werkelijkheid. De zegging van de verzen is eenvoudig, parlando en nooit opdringerig. De dichter stelt vast, en poneert zijn op liefde en dood gebaseerde inhouden in een quasi vrijblijvend verband van rustige, uitgebalanceerde verzen. Daarin bepalen gesteltenissen als tederheid maar ook weerzin tegenover het voorthollende bestaan een decor van schraalheid en elementaire taferelen en handelingen. Redding hieruit, mocht die al gewild zijn, kan door een verdwaaltocht in het landschap gebracht worden, en dat wordt bepaald door externe elementen als tegenstellingen tussen aarde en water of zee en bergen, maar dat tegelijkertijd ook een verinnerlijkt landschap is dat meer dan ooit gepersonifieerde contouren krijgt. Deleu schreef met zijn bundel een aantal mooie, versoberde en in hun schraalheid toch veelzeggende gedichten samen.
svdb
| |
Jean Schalekamp (vertaling)
Woorden die de nacht herbergt. Chileense poëzie, uitg. Point vzw, Halsesteenweg 31-33, 9402 Meerbeke-Ninove, 2000, Point 56, 210 × 145 mm, 63 blz., (los nummer) genaaid 350 Bfr. - De uitgaven van Point bieden vaak boeiende voorbeelden van een poëzie die de doorsneelezer minder vertrouwd is. In dit boekje moderne Chileense poëzie, een kleine verzameling gedichten met andere auteurs dan de internationaal gekende Pablo Neruda en Gabriela Mistral. Ook die ‘andere auteurs’ bieden waardevolle en aansprekende verzen. De voorbeelden in deze uitgaven getuigen daarvan onmiskenbaar. In een introductie biedt Oscar Hahn, die de selectie maakte, een duidelijk overzicht van vier generaties dichters na Neruda: die van 1938, van 1950, van de jaren zestig en tachtig. Het komt me voor dat die selectie een indringend beeld geeft van mundiale, allicht zelfs uitgesproken Europese inspirerende krachten die inwerkten op Chileense culturele eigenwaarden, maar ze nooit verdrongen. Het komt me zelfs voor dat die laatste altijd predominant aanwezig blijven. En dat lijkt me een belangrijke waarde van deze poëzie, van deze bundel. Het verloop doorheen de vier generaties, doorheen de decennia toont op een evidente wijze aan dat de dichters gevoelig openstonden voor wat zich maatschappelijk en cultureel aanbood. Die gevoeligheid kan zich uiteraard ook manifesteren in de afwijzing van bepaalde aspecten ervan. Dat betekent dus dat de lezer, de poëziegenieter ook een beeld krijgt van een wereld die in beweging is, van dichters die een eigen profiel zoekend trachten te verwerven. Zoals telkens bij Point biedt de bundel de origi- | |
| |
nele teksten en de vertaling. Ook in deze bundel lijkt me de opname van de originele teksten zeer positief. Ondanks het feit dat mijn kennis van het Chileens zo goed als nihil is, kan ik toch ergens vergelijken. Ik heb de indruk dat de vertalingen iets missen van de
oorspronkelijke muzikaliteit. Ik neem aan dat dat moeilijk anders kan. Toch lijkt me die muzikaliteit een aantrekkelijk aspect. Op basis van de vertaling heb ik echter wel de indruk dat vele verzen een zekere nuchterheid inhouden, een aandacht voor wat zich reëel aandient. Die realiteit vervluchtigt echter in de erkenning van de relativiteit der dingen of ze wordt met een monkellach of vrij scherp kritisch benaderd of ze wordt opgetild in een luciditeit die de realiteit achter zich laat of... Een muzikale verwoording daarvan lijkt me een meerwaarde te zijn. Een menselijke en eigen poëzie die aanspreekt!
gg
| |
Vlaamse discotheek
Christmas time is here
Jeugdkoor Scala o.l.v. Stijn Kolacny, John Wright (tenor), Steven Kolacny (piano) en instrumentaal ensemble; UNIVERSAL 4616962; DDD; tekstboekje N-F-E, 14 p. - Onder impuls van de gebroeders Stijn en Steven Kolacny groeide het jonge jeugdkoor Scala uit Aarschot, opgericht in 1996, snel uit tot één van de betere koren van ons land. Hun reputatie reikt nu al tot heel ver over de landsgrenzen. Terecht. Zij musiceren mooi en precies, met een zwier en een enthousiasme die bijzonder aanstekelijk werken. Voor de samenstelling van deze nieuwe kerst-cd werd niet meteen in het platgetreden repertoire gegrasduind. Op één stukje na, een compositie van Ottorino Respighi voor piano-vierhandig (Natale, natale!), komen alle opgenomen liederen uit de Engelstalige liederenschat. Een gevarieerde waaier van bekende en minder bekende, oude en minder oude liederen, solo of begeleid met diverse instrumentale ensembles. Sfeervol, rustgevend, maar ook swingend en jazzy. Voor wie dezer dagen eens wat anders wil dan Stille nacht of Nu syt wellecome.
jvh
| |
Bach meets jazz again
Marc Matthys (piano) en Toots Thielemans (featuring), uitg. Maestro Music Productions, Marktstraat 11, 3680 Maaseik, distr. Baltic, MMP 010, DDD, informatief inlegboekje (N-E-D), 15 blz., 775 Bfr. - Met deze opname confronteert Marc Matthys (1956) in de eerste zeven nummers het barokgenie Johann-Sebastian Bach (1685-1750) aan de hand van een selectie authentieke preludia uit ‘Das wohltemperirte Clavier’ I (1722) met eigen improvisaties (1, 2) en composities (3, 7), ‘L'autunno’ van Antonio Vivaldi (1678-1741) (4) en songs van Kurt Weill (1900-1950) (5) en George Gershwin (1898-1937) (6). In de overige nummers interpreteert hij uit het oeuvre van Dirk Brossé (1960) (8), opnieuw Gershwin (triptiek) (10) en recreëert hij Eddy Daniels (12), Toots Thielemans (1922) (13) en eigen werk (9, 11). Het is verbazingwekkend vast te stellen hoe hij er in een persoonlijk klankidioom in slaagt een fusie te bereiken tussen het Bachmateriaal, dat met alle respect uitgevoerd wordt, en de jazzstandards en -themata. Het is een revelerende cd geworden, onder te brengen bij hetgeen men gemeenzaam ‘cross-over’ is gaan noemen. Daarbij zorgt T. Thielemans voor een kleurrijke toegevoegde waarde door zijn mondharmonica-interventies in de nummers 8 en 11. Bij 1 en 2 blijven de harmonische schemata, zoals het hoort, volkomen herkenbaar, terwijl van 3 tot en met 7 de diverse karakters van de preludes ook bij de confrontatie aangehouden blijven. Een specimen daarvan is het nummer 7 waarin de aangrijpende ingetogen melancholie verder verweven blijft in het niettemin ergens hoopvolle ‘Morning star’, een afscheid van een jonge vriend, Ivan Carlier (1955-2000), in leven leraar slagwerk aan het Kortrijkse conservatorium, waarvan M. Matthys directeur is. De pianist-componist-jazzdocent aan het Koninklijk Conservatorium in Gent, die een oerdegelijke volledige klassieke muziekopleiding paart aan een
intrinsiek jazzgevoel en -liefde, weet met deze cd het ernstige van de muziek te mixen met het badinerende en diverterende ervan. Aan te bevelen aan wie op een hoogstaand niveau de uitdaging van een codevermenging wil aangaan!
jm
| |
Beethoven
Piano Sonatas, 10 volumes, André De Groote, uitg. Distrisound, H. Deleerstraat 34, 1070 Brussel, 2000, DDD, referentienummers Naxos 8.554684 (Volume 1) t/m 8.554693 (Volume 10), met telkens een geïll. infoboekje (N-F-E). - De klaviermuziek van Beethoven is een universum op zich. In nauwe samenhang met de snelle ontwikkeling in de instrumentenbouw ten tijde van de componist, is ze a.h.w. een laboratorium voor compositorische vernieuwing, voor tot symfonische dimensies opgedreven klankvorming, waarin enerzijds pianistieke virtuositeit tot een extreem hoogtepunt opgevoerd wordt, maar ook de expressieve en poëtische mogelijkheden van het instrument tot de uiterste grenzen afgetast worden. André De Groote, laureaat van o.m. de Tsjaikovski- en de Koningin Elisabethwedstrijd, speelde de eerste volledige cyclus van de 32 sonates voor het eerst in ‘La Maison de la Musique’ in Brussel, 1972. Sedertdien vertolkte hij de hele reeks nog meer dan eens in binnen- en buitenland. Gewapend met een bijna dertigjarige ervaring en dus met een zeer sterke affiniteit met dit repertoire, kwam deze integrale opname tot stand. Het is niet alleen zomaar de realisatie van een lang gekoesterde droom geworden, maar zonder meer ook de kroon op het werk. Viriliteit, virtuositeit, heroïek, dramatiek, monumentaliteit, intimiteit, zangerigheid, melancholie, dromerigheid, elegantie, speelse lichtheid en nog zoveel meer... alles wat de componist in zijn werk legde weet André De Groote raak te treffen. Een verbluffende technische beheersing, een bijzonder gevoel voor timing, fijngevoeligheid, transparantie, subtiele nuances en anderzijds ook heel scherpe contrasten verlenen de vertolking een ongemeen grote expressieve kracht. Tien cd's die in één ruk door beluisterd kunnen worden zonder ook maar één moment verveling op te wekken, ware het niet dat dit fysiek nauwelijks haalbaar
is.
jvh
| |
Muziek
Boudewijn Buckinx & Yves Knockaert
1900-2000. Muziek uit de voorbije eeuw, uitg. Alamire Muziekuitgeverij, PB 45, 3990 Peer, 1999, 200 × 140 mm, 259 blz., paperback 650 Bfr. - Los van elkaar, in veertien essays, behandelen Boudewijn Buckinx en Yves Knockaert - beiden componist en publicist, beiden gewapend met een meer dan grondige kennis van zaken - uiteenlopende aspecten van het muziekleven uit de voorbije eeuw en dus ook uit een zeer recent verleden, met de blik voortdurend gericht op de toekomst. Ieder van de veertien ‘dubbele’ hoofdstukken wordt voorafgegaan door een inleiding, een situatieschets, een vraagstelling waarop beide auteurs hun antwoord, hun mening geven. Hoe zal de muziekgeschiedenis van de twintigste eeuw te boek gesteld worden? Commercieel en origineel: een tegenspraak? Kan een kunstenaar liegen? Wil de luisteraar wel opgevoed worden? Zou het mogelijk zijn met tonnen reclame ook klassieke muziek als verse broodjes te slijten? Heeft de muziekkritiek enige invloed? Gaan we naar een fusie van alle genres? Vragen en nog eens vragen. Ook in de antwoorden. De confrontatie van twee meningen en twee persoonlijkheden is ongemeen verhelderend en verrijkend. Een merkwaardig maar boeiend geheel van wetenschappelijke ernst en grondigheid, diepzinnige filosofische bevraging, ontwapenend relativerende uitspraken, resolute stellingnames en ook een vleugje humor. Geschreven met voelbaar engagement, vanuit een geloof in de toekomst waarin ‘de onbeperkte communicatie van alle volkeren over de hele wereld een “Musik der Welt” zal uitlokken’; gedreven, open en eerlijk. Neen, échte kunstenaars kunnen niet liegen.
jvh
| |
Beeldende kunsten
P. Huys Janssen, M. De Beyer, A. Heinrich en H. Vlieghe
Meesters van het Zuiden, uitg. Noordbrabants Museum, Verwersstraat 41, 's Hertogenbosch, 2000, kleuren- en zw.-w.-illustraties, 270 × 220 mm, 166 blz., gebonden ca. 1000 Bfr. - Dit boek is de catalogus bij de tentoonstelling ‘Meesters van het Zuiden. Barokschilders rondom Rubens’, die in het voorjaar van 2000 in het Noordbrabants Museum liep. Verschillende musea leenden voor de kunstvolle expositie meesterwerken van Rubens, Jordaens en Van Dijck, maar ook van hun leerlingen en tijdgenoten, zoals Abraham van Diepenbeek, Theodoor van Thulden en Thomas Willeboirts Bosschaert uit. Het zijn schilders uit Noord-Brabant afkomstig, maar die in Antwerpen carrière maakten. We kennen natuurlijk wel die baroktijd met zwierige en kleurrijke doeken, geschilderd met veel pathos, dramatiek, emotie en symboliek. Door vooral aandacht te vragen voor de hierboven aangehaalde meesters kijken we nu vanuit een andere gezichtshoek naar deze tijd. De rijk geïllustreerde catalogus geeft ons daarbij niet alleen een beeld van de zeventiende-eeuwse schilderkunst in Vlaanderen, maar bezorgt ons meteen uitgebreide studies over Abraham van Diepenbeek, Theodoor van Thulden en Thomas Willeboirts Bosschaert, telkens met een beschrijving van de tentoongestelde schilderijen en prenten. Lange tijd leefden ze in de schaduw van de Vlaamse grootmeesters, nu werden ze terecht even in het licht gezet.
jlm
| |
Constantin Ekonomidès e.a.
Guillaume Vogels (1836-1896), catalogus van de gelijknamige tentoonstelling in het Sted. Museum voor Schone Kunsten van de Stad Oostende, uitg. Pandora, Indiëstraat 21, 2000 Antwerpen, 2000, kleuren- en zw.-w.-illustraties, 295 × 250 mm, 189 blz., gebonden. - Tijdens de zomermaanden 2000 liep in het Stedelijk Museum voor Schone Kunsten van de Stad Oostende de retrospectieve tentoonstelling ‘Guillaume Vogels (1836-1896)’. In feite was dezelfde tentoonstelling tussen 3 maart en 3 juni al te zien in het Museum Charlier in Brussel. Dat de werken van deze Brusselaar ook aan de Vlaamse kust konden worden bewonderd, vinden we alleen maar positief. De rijk geïllustreerde en fraai uitgegeven catalogus bevat enkel artikels in het Frans van Constantin Ekonomidès, waarbij we ons de vraag stellen waarom dat (ook) niet in het Nederlands kan? Ze geven een boeiend beeld van het leven en het oeuvre van de kunstschilder. Guillaume Vogels groeit op in een arm arbeidersgezin, hoofdzakelijk in de Marollenwijk. Op veertienjarige leeftijd volgt hij lessen in de Academie voor Schone Kunsten van Brussel en later bij de gebroeders Bellis.
Guillaume Vogels (1836-1896), Zeegezicht, Noordzee.
| |
| |
Hij maakt er kennis met de Romantiek en vervolgens met het Belgisch Realisme. Vanaf zijn veertigste bereikt hij zijn hoogtepunt. Zijn werken sluiten aan bij het Naturalisme, wel vrijer geborsteld. Daarom experimenteert hij met nieuwe technieken, doet afstand van het academische en van de klassieke kunst. De stad, de natuur en de zee worden zijn voornaamste onderwerpen. Het zijn echter geen statische postkaarten, wel levendige beelden met mensen, met het grillige klimaat, met de woeste golven... zijn oeuvre boeit en zijn doeken blijven ongetwijfeld aangename kijkstukken. De samengebrachte werken op de geciteerde tentoonstelling en de vierhonderd vermelde en in zwart-wit afgebeelde schilderijen in het tweede deel van de catalogus bewijzen dit. Vermelden we nog dat hij ook heel wat tekeningen en gravures naliet en ook werkzaam was als decorateur.
jlm
| |
Liliane Masschelein-Kleiner e.a.
50 jaar/ans 1948-1998. Bulletin 27 - 1996-1998, uitg. KIK/IRPA, Jubelpark 1, 1000 Brussel, 2000, geïllustreerd met kleuren- en zw.-w.-foto's, 297 × 210 mm, 336 blz., genaaid. - Op geregelde tijdstippen publiceert het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium terecht jaarboeken die zijn werking weergeven. Het laatst verschenen boek werd als een hulde-album uitgegeven ter gelegenheid van vijftig jaar werking: 1948-1998. De volumineuze en rijkelijk geïllustreerde uitgave bezorgt ons natuurlijk een overzicht van de geschiedenis van deze instelling en van de werking ervan (fotografische inventaris van het kunstpatrimonium, de vele restauraties van allerlei kunstwerken...). We kunnen dit instituut alleen maar feliciteren met zijn jarenlange zorgvuldige werking in dienst van de kunst.
jlm
| |
Van Dirk Martens tot Pieter Coecke van Aelst
Catalogus van de gelijknamige tentoonstelling, Aalst, 2000, geïll. met kleuren- en zw.-w.-foto's, 300 × 290 mm, 72 blz., geniet. Bestellen Het Sted. Museum Oud-Hospitaal, Oude Vismarkt 13, 9300 Aalst. - Tussen 23 juni en 17 september 2000 liep in het Stedelijk Museum Oud-Hospitaal van Aalst in het kader van de vieringen rond de vijfhonderdste verjaardag van Keizer Karel (1500-2000) een tentoonstelling onder titel ‘Van Dirk Martens tot Pieter Coecke van Aelst (1450-1550)’. Hierbij poogden de organisatoren een beeld op te hangen van de zestiende eeuw, waarin twee voorname inwoners van Aalst leefden: drukker Dirk Martens (ca. 1446-1534) en kunstenaar Pieter Coecke van Aelst (1450-1550). Beiden waren met hun eigen mogelijkheden niet zonder belang. Vooral Pieter Coecke heeft op het gebied van de kunst een wezenlijke bijdrage tot de Renaissance in Vlaanderen geleverd. Vergeten we ten andere niet dat deze Aalstenaar naast schilderijen ook heel wat glasraamontwerpen en kartons voor tapijten heeft ontworpen. Misschien was hij eveneens bedrijvig als architect. In elk geval werd hij hofschilder van Keizer Karel en van Maria van Hongarije. Dirk Martens gaat dan weer door als de invoerder van de drukkunst in de Zuidelijke Nederlanden en tevens als de wegbereider van het humanisme in Vlaanderen. De sober uitgegeven catalogus bevat naast een opsomming van de tentoongestelde objecten en kunstwerken ook enkele korte bijdragen over deze figuren.
jlm
| |
Carol Vandoorne, Joost De Geest e.a.
Jozef Coene en zijn vrienden, catalogus van de gelijknamige tentoonstelling in Vinkem-Beauvoorde, 2000, geïllustreerd met kleurenkaft en acht kleurenfoto's, 250 × 210 mm, 28 blz., geniet 200 Bfr. - Tijdens de zomermaanden 2000 organiseerde ‘Opbouwwerk IJzerstreek’ in de kerk van Vinkem (Veurne) voor de 26ste maal een kunsttentoonstelling, dit keer over ‘Jozef Coene en vrienden’. Bij die tentoonstelling hoorde een sobere maar interessante catalogus, die ons - zoals de titel het zegt - de figuur van Jozef Coene (o1875) als schilder en mecenas schetst. Het basisartikel werd geschreven door Joost De Geest, die ook de artistieke leiding van deze tentoonstelling had. Vooral in zijn geboortestreek, Kortrijk en omgeving, verwierf Jozef Coene grote bekendheid, misschien vooral als bedrijfsleider van een meubelfabriek met vrij internationale allure. Hij is bijvoorbeeld de uitvinder van de triplexplaat. De organisatoren stellen hem niet in dit verband in het daglicht, wel als kunstenaar en cultureel mecenas. Hij was namelijk ook bevriend met vele kunstschilders, zowel uit Vlaanderen als uit Noord-Frankrijk, van wie heel wat werk was tentoongesteld. Ook met schrijvers, zoals Stijn Streuvels, Herman Teirlinck, Gerard Walschap... had hij vriendschapsbanden. Enkele keren organiseerde hij boottochten op de Leie met bevriende kunstenaars. Met enkelen (zoals kunstschilder Albert Saverys, architect Jozef en Emmanuel Viérin, pottenbakker Jozef Laigneil, meubelontwerper Victor Acke...) kwamen ze vanaf de jaren twintig wekelijks samen op maandagavond bij Arthur Deleu. Coene en een aantal vrienden konden ook voorkomen dat het Kotrijkse stadsbestuur het hallentorentje op de Markt liet afbreken. Hij stond aan de basis van de oprichting van de drukkerij ‘De Eikelaar’, waar Stijn Streuvels enkele mooie boekuitgaven bracht. Na het vermelde basisartikel (vertaald in het Frans) volgt de
catalogus van de tentoongestelde schilderijen en documenten.
jlm
| |
Tony Calabrese
George Morren (1868-1941), catalogus van de gelijknamige tentoonstelling in het Sted. Museum voor Schone Kunsten van de Stad Oostende, uitg. Pandora, Indiëstraat 21, 2000 Antwerpen, 2000, kleuren- en zw.-w.-illustraties, 295 × 245 mm, 272 blz., paperback. - In het Stedelijk Museum voor Schone Kunsten van de Stad Oostende liep deze zomer naast de retrospectieve tentoonstelling over ‘Guillaume Vogels (1836-1896)’ ook een overzichtstentoonstelling over George Morren (1868-1941). Die laatste expositie was al tussen 8 april en 18 juni 2000 te bewonderen in het Provinciaal Museum Félicien Rops in Namen. Ter gelegenheid van deze tentoonstelling verscheen een uitgebreide monografie met beredeneerde catalogus. Alle teksten en catalogusnotities werden zowel in het Frans als in het Nederlands afgedrukt. George Morren (1868-1941), afkomstig uit Antwerpen, behoort tot de minder bekende Vlaamse kunstenaars. Zijn oeuvre laat zich het gemakkelijkst als impressionistisch betitelen. Het getuigt van levensvreugde, frisheid en optimisme. Naast stillevens, naakten en landschappen, schilderde hij ook interieurs en portretten. Het boek bevat drie delen. Het grootste handelt over het leven en het werk van George Morren en werd chronologisch opgebouwd. De tekst bewijst dat de auteur de kunstenaar grondig heeft bestudeerd, want hij volgt hem in details jaar na jaar. Ook het catalogusgedeelte getuigt van een wetenschappelijke accuraatheid. De toevoeging van een bibliografie en een index onderstreept
George Morren (1868-1941), Jour de lessive, 1890, pastel op papier, 41 × 53,5 cm.
[Foto: Lux Schrobiltgen]
onze uitspraak. Deze uitgave kan in elk geval niet meer ontbreken op de boekenplank van hen die zich bezighouden met de studie van het Vlaamse impressionisme.
jlm
| |
Steven Jacobs e.a.
Tweebronnen. De reconversie van de Technische School van Henry van de Velde tot archief en bibliotheek van Leuven, uitg. P, St.-Arnoldusberg 5, 3000 Leuven, 2000, geïll. met zw.-w.-foto's en technische plannen, 225 × 245 mm, 96 blz., genaaid 595 Bfr. - Het oeuvre van de internationaal gerenommeerde architect Henry van de Velde (1863-1957) in België is erg klein en situeert zich in de jaren dertig. Zijn meesterwerk is ongetwijfeld de imposante bibliotheek en boekentoren in Gent. Van het stadsbestuur van Leuven kreeg hij in 1936 de opdracht ‘eene beroepsschool voor jongens’ te ontwerpen. De bouw van de RITO-school werd pas in 1942 voltooid. De imposante voorgevel, een evenwicht tussen beglazing en massieve terracottaplaten, is beeldbepalend in de Rijschoolstraat. Aan het interieur gaf Henry van de Velde een grote openheid door gebruik te maken van veel beglaasde wanden. Het vorig stadsbestuur wou dit complex slopen. Onder impuls van Luc Verpoest werd een internationale petitie gelanceerd om het gebouw te redden. In 1990 werd het geheel op de monumentenlijst geplaatst. Uiteindelijk werd het idee van een nieuwbouw opgeborgen en besliste het stadsbestuur het RITO-gebouw een tweede leven te geven als Openbare Bibliotheek. Met deze nieuwe infrastructuur, die de naam kreeg van ‘Tweebronnen’, heeft Leuven een volwaardig cultuurinstrument. De naam verwijst naar het feit dat de 16de-eeuwse humanist Vives, die het Grieks en het Latijn beschouwde als de twee polen van de humanistische geleerdheid, ooit in dat huis gewoond heeft. Deze tweeledigheid slaat nu op de nieuwe bestemming. Naast de bibliotheek biedt het complex ook onderdak aan het stadsarchief. De vele getuigenissen van een rijk verleden zijn samen gehuisvest met het huidig aanbod aan literatuur en informatie. Naar aanleiding van de ingebruikname verscheen onderhavige publicatie. Het mooie boek bevat ook innemende foto's van het gebouw, genomen door
Paul Laes, Steven Massart en Annemie Vandermotte. Foto's met een persoonlijke kijk op het gebouw en de reconversie. Steven Jacobs situeert het werk van Van de Velde in de jaren '30. Luc Verpoest analyseert het gebouw in Leuven en vervolgens gaan Jacobs en Yves Schoonjans in op de reconversie. Georges Baines, de architect die reeds het Le Corbusierhuis in Antwerpen vakkundig heeft gerenoveerd, kreeg de renovatieopdracht. Tot slot geeft de hoofdbibliothecaris Jan Van Vaerenbergh in het mooi uitgegeven boek een paar beschouwingen bij het hergebruik van deze voormalige ‘vakschool’.
md
| |
Jeugdliteratuur
Margo Lanagan
Zweeflessen, uitg. Houtekiet/Fontein, Vrijheidstraat 33, 2000 Antwerpen, 2000, 210 × 130 mm, 221 blz., paperback, 595 Bfr. - De vriendschap tussen de achttienjarige meisjes Chloë en Janey is ongewoon maar bijzonder sterk. Chloë is eerder verlegen en ze komt uit een warm gezin met twee broers en tolerante ouders. De extravagante Janey komt uit een marginaal gezin waarin ze heeft moeten standhouden ondanks gebrek aan affectie. Janey, met haar voortdurende ups en downs, is op Chloë en haar familie aangewezen. Ze is wild, belust op seks en soms compleet onvoorspelbaar, maar ze heeft ook tedere kanten en artistiek talent. Janey gaat zelfstandig wonen en wil een eigen leven opbouwen maar haar agressieve broer blijft haar achtervolgen. Ze komt op een gewelddadige manier aan haar eind. De beschrijving van deze vriendschapsrelatie met een dramatische climax beslaat de eerste helft van het boek, getiteld ‘nu’. Onder de titel ‘daarna’ volgt een beschrijving van het verwerkingsproces dat
| |
| |
Chloë doormaakt, doorspekt met herinneringen aan vroeger. Janey nam zoveel ruimte in het leven van Chloë in beslag dat ze nu een immense leegte achterlaat. Het leven van Chloë wordt stuurloos en afwisselende gevoelens van verdriet, angst, schuldgevoel, machteloosheid en woede overweldigen haar. Allerlei herinneringen aan belevenissen met Janey helpen haar het verdriet te verwerken. Tegelijk geven ze de lezer inzicht in het ontstaan van hun vriendschap en in de levensomstandigheden van Janey die misbruikt werd door haar vader en broer en een zoontje op de wereld zette. Dankzij de ondersteunende rol van haar familieleden krijgt Chloë stilaan weer vaste grond onder de voeten en is er opnieuw hoop voor de toekomst. De Australische auteur beschrijft de gebeurtenissen in deze adolescentenroman op een intrigerende, suggestieve manier. Ze vervalt niet in clichés maar verwoordt gevoelens authentiek en vaak in originele formuleringen. De taal is scherp en accuraat, maar af en toe ook beeldrijk. De vakkundige vertaling door Bea de Koster leest uiterst vlot. Het verhaal is knap geconstrueerd met een jachtig, vitaal eerste deel en een tweede deel met meer reflecterende passages. De flashbacks, dromen en herinneringen in cursieve druk passen naadloos in het verhaal. De auteur is sterk in het opbouwen van een psychologisch portret van haar hoofdpersonages maar ook de nevenpersonages zijn goed geprofileerd. Janey en Chloë zijn als twee contrasterende types knap getypeerd. Het verhaal is soms hard en ongenadig maar ook gevoelig en ontroerend. Het schetst een mooi beeld van een boeiende vriendschap en van een moeizaam, intens verwerkingsproces van de plotse dood van een vriendin. Deze adolescentenroman beschrijft onverbloemd het echte leven van enkele moderne jongeren.
rds
| |
David Macaulay
Het kasteel van Aberwyvern. Over de bouw, de bewoners en de verdediging, uitg. Ploegsma, Amsterdam, 2000, verdeeld door C. de Vries-Brouwer, Haantjeslei 80, 2018 Antwerpen, geïll. door de auteur, 265 × 190 mm, 83 blz., gebonden 698 Bfr. - De schrijver-tekenaar David Macaulay kreeg in de jaren zeventig grote bekendheid door zijn boeken over het ontstaan van een kathedraal, een stad, een piramide en een metro. In de jaren tachtig voegde hij daar nog het schitterende boek Over de werking van de kurketrekker en andere machines aan toe. In deze herwerkte versie van een boek dat oorspronkelijk in 1977 verscheen, schetst de auteur het ontstaan van een middeleeuwse burcht met de groei van een stad errond. Het kasteel wordt op het einde van de dertiende eeuw gebouwd aan de kust in Wales. We volgen de werkzaamheden gedurende een vijftal jaren stap voor stap. De technische kant van het ontwerpen en het bouwen van zo'n kasteel staat voorop. Ook aanvals- en verdedigingstechnieken komen gedetailleerd aan bod. De auteur heeft eveneens oog voor de politieke en sociale context van het kasteel nl. het is een bolwerk van de Engelsen in hun poging om de inwoners van Wales te onderwerpen en het heeft het ontstaan van een nederzetting en later van een stad tot gevolg. De fijne pentekeningen geven de evolutie van de bouwwerken weer en tonen afbeeldingen van bepaalde werktuigen en technieken. De vrij uitvoerige doorlopende tekst beschrijft de vorderingen van de werkzaamheden en geeft technische uitleg. Dit eerder sobere boek oogt minder flitsend dan veel recente informatieve boeken. Het vraagt ook enige concentratie bij het lezen, omdat niet met korte blokjes tekst wordt gewerkt waarbij de lezer kan zappen. Het boek is goed te begrijpen door tienjarigen die er heel wat informatie kunnen uit opsteken.
rds
| |
Michael Morpurgo
De indringer, uitg. Ploegsma, Amsterdam, 2000, verdeeld door C. de Vries-Brouwer, Haantjeslei 80, 2018 Antwerpen, illustraties van René Pullens, 220 × 128 blz., gebonden 570 Bfr. - Kort voor zijn twaalfde verjaardag verdwijnt de ikfiguur Michael. Hij valt met zijn hond van het schip waarmee hij met zijn ouders om de wereld vaart. Hij komt terecht op een eiland ten noordoosten van Australië. Naast de gibbons en de orangoetangs is er nog een bewoner: de oude Japanner Kensuki. Hij zorgt ervoor dat Michael in leven blijft, maar hij bewaart afstand en verhindert dat Michael vuur aansteekt om de aandacht te trekken van voorbijvarende schepen. Wanneer Kensuki zijn leven redt, leren ze elkaar beter kennen. Stilaan ontstaat er vriendschap tussen de twee en Michael komt uiteindelijk te weten hoe de man op het eiland is beland. Wanneer Michael terug kan keren, blijft Kensuki op zijn eiland. In dit overlevingsverhaal gaat de aandacht vooral naar de gevoelens van de ikfiguur en naar de relatie met Kensuki. De twee hoofdpersonages zijn genuanceerd getypeerd. Zonder te vervallen in melodramatiek of heroïsche beschrijvingen vertelt de auteur hoe de jongen een aantal maanden op een tropisch eiland overleeft. Met veel inlevingsvermogen beschrijft hij de hoop, de moedeloosheid, de boosheid en de dankbaarheid van Michael. Deze robinsonade krijgt een goede afloop maar de auteur laat zijn informatie slechts met mondjesmaat los, zodat het verhaal niet voorspelbaar wordt. Thema's die we vaker in de boeken van Michael Morpurgo aantreffen, duiken hier ook op: de oorlog met een vredesboodschap eraan gekoppeld en aandacht voor de natuur.
De beschrijvingen van het eiland en de dieren die er leven zijn heel visueel en met oog voor details. Kinderen van tien en ouder zullen dit avontuurlijke, vlot vertelde verhaal weten te waarderen.
rds
| |
Sylvia Vanden Heede
Vos en Haas op het eiland, uitg. Lannoo, Kasteelstraat 97, 8700 Tielt, 2000, met tekeningen van Thé Tjong-Khing, 245 × 155 mm, 112 blz., gebonden 565 Bfr. - Vos en Haas brengen de winter door op een warm eiland in het zuiden. Ze slaan er hun tentje op en trekken op ontdekking. Het strand en de zee zijn mooi en de sterrenhemel is er prachtig, maar toch knaagt het heimwee al vlug bij Haas. Zee Rob komt elke dag met zijn bootje langs en biedt allerlei spullen te koop aan. Zelfs tegen heimwee heeft hij iets: een mobiele telefoon, waarmee Haas kan bellen naar de achterblijvers. Het duo amuseert zich op het eiland maar als het boek van Haas uit is en als Rob vertrekt om te trouwen met Meermin, is het tijd om de koffers te pakken. Thuis wacht hen een warm onthaal. Dit is het derde en laatste boek over Vos en Haas. De eerder verschenen boeken Vos en Haas (bekroond met de Boekenleeuw en de Jonge Gouden Uil) en Tot kijk, Vos en Haas werden alom gunstig onthaald. Naast de twee hoofdfiguren komen in dit boek ook nieuwe personages voor: Rob die een vreemde ruilhandel met schelpen drijft en de geheimzinnige Meermin. De dieren zijn opnieuw levendig getypeerd, met hun eigen trekjes en gevoeligheden. Vos en Haas hebben alles voor elkaar over, maar ze maken ook wel eens ruzie of zijn het oneens. Ondanks al hun menselijke eigenschappen blijven ze hun typisch dierlijke trekjes behouden. Humor en woordspelingen zorgen voor een luchtige toon. De lay-out is zoals in de vorige boeken heel aantrekkelijk. De speelse, warme illustraties van Thé Tjong Khing bepalen mee de sfeer van het verhaal.
Ook nu is de bladspiegel gevarieerd met af en toe woorden in een groter letterkorps. Na een half jaar tot een jaar leesonderwijs kunnen kinderen het boek zelfstandig lezen. De vlotte dialogen en het verrassend spelen met figuurlijk taalgebruik bewijzen het vakmanschap van de auteur die knap weet om te gaan met de leestechnische beperkingen voor jonge lezers. Het boek bevat minder dramatische situaties dan de vorige verhalen en is daardoor iets minder spannend. Voor de fans van Vos en Haas biedt dit boek een nieuwe portie leesplezier van hoog niveau.
In de reeks VWS-Cahiers verscheen een monografie over Sylvia Vanden Heede door Jan van Coillie. Hij bespreekt haar dierenboeken, haar historische verhalen, haar boeken voor eerste lezers en Sporen, een boek voor adolescenten. Van Coillie waardeert de scherpe observaties, de bijzondere sfeerschepping, de doordachte opbouw van de verhalen en de suggestieve, poëtische taal. Sfeer en gevoelens zijn de basisingrediënten in het werk van Sylvia Vanden Heede die sterk in de emotionele kracht van verhalen gelooft. De monografie bevat ook nog een bloemlezing en een uitvoerige bibliografie.
rds
| |
Marita de Sterck
Wild vlees, uitg. Querido, Amsterdam, 2000, verdeeld door Singel Uitgeverijen, Maarschalk Gérardstraat 2, 2000 Antwerpen, 215 × 135 mm, 170 blz., paperback 599 Bfr. - Max is met een groepje vrienden op bergtocht wanneer zijn grootvader verongelukt. Hij is onbereikbaar en het nieuws komt bij zijn terugkeer als een mokerslag aan. Hij begint op zijn manier aan een verwerkingsproces. Minutieus gaat hij na wat er met zijn grootvader gebeurde, wie hem nog gezien heeft, hoe hij begraven werd. Het is een zoektocht die hij alleen moet doen en waarbij hij elk meevoelen afwijst, ook dat van zijn beste vriendin Linde. Er is niet alleen het uitgestelde afscheid van zijn grootvader maar ook het afscheid van het huis en de bijhorende appelboomgaard waaraan Max zoveel herinneringen heeft. De relatie tussen Max en zijn grootvader is exemplarisch voor de band tussen generaties. Via een associatief procédé gaat de auteur terug naar de relaties tussen Max' ouders, grootouders en betovergrootouders. Ten slotte, als de wonden letterlijk en figuurlijk geheeld zijn, kan Max een relatie met Linde aangaan. Het verhaal is strak opgebouwd, met gedateerde hoofdstukken, zodat de lezer in de tijd het verwerkingsproces van Max volgt. Er is een voortdurende slingerbeweging tussen heden en verleden, tussen het moeilijke verwerkingsproces van Max en de herinneringen aan vroeger. De goede, warme herinneringen komen eerst naar voren maar daarna volgen ook de scherpe kantjes en de onuitgesproken gevoelens. Diverse motieven doorkruisen het verhaal, waaronder dat van de tijd en de verhalen van vroeger die generaties met elkaar verbinden.
Grootvader was de appelman die zijn boomgaard koesterde als waren het levende wezens. Het motief van appels, verbonden met sensuele smaken, huiselijkheid en geluk, duikt dan ook geregeld op. Daarnaast is er het thema van wild vlees dat rond wonden ontstaat, als uiterlijk litteken dat overeenkomt met innerlijke pijn. Via de mensen die grootvader zagen vanaf het ongeluk tot zijn begrafenis, wordt de dood soms klinisch en koel geobserveerd en beschreven. Tussendoor borrelen emoties op, schuldgevoelens en herinneringen die in een beeldrijke en passievolle taal zijn verwoord. De dood van zijn grootvader confronteert Max met zijn familie en met zichzelf. Hij komt er gesterkt uit en hij kan nu als een echo van wat er met zijn ouders en voorouders gebeurde, een eigen leven opbouwen met Linde. Deze psychologische roman voor adolescenten brengt een indringend portret van een groeiproces waarin dood en pijn verbonden zijn met leven en liefde.
rds
| |
David Almond
De wildernis, uitg. Querido Amsterdam, 2000, verspreid door Singel Uitgeverijen, Maarschalk Gérardstraat 2, 2000 Antwerpen, 215 × 135 mm, 183 blz., paperback 570 Bfr. - Kit Watson is met zijn ouders en opa naar Stoneygate komen wonen.
Zijn familie woonde er vroeger en werkte er in de mijnen. Het voormalige mijnterrein is nu een wildernis die de kinderen onweerstaanbaar aantrekt. In het hol van John Askew komt een groepje jongeren samen om het spel van de dood te spelen. Het is een luguber spel waarin ze dood, duisternis en angst tarten. Als de club ontdekt wordt, moet Askew van school af. Hij verdwijnt en gaat in de wildernis leven. Kit ziet hoe zijn opa in de war raakt en stilaan elke greep op de werkelijkheid verliest. Hij zoekt steun in zijn vriendschap met de levenslustige Allie en in het schrijven van verhalen over het verleden. Askew laat Kit evenwel niet los. In een spannende climax vloeien heden en verleden, realiteit en fictie door elkaar.
| |
| |
De band tussen generaties, de erfenis uit het verleden vormt de samenhang van dit verhaal. Via hun familie, hun karaktertrekken, hun vroegere naamgenoten en verhalen over vroeger, maar ook via materiële dingen en de plaats waar ze leven, zijn de personages verbonden met het verleden. Daarnaast is de symboliek van de duisternis dominant aanwezig: de diepe duisternis van de mijnen waarin de voorouders werkten, de donkere en koude wintertijd, de dementerende opa, de sombere Askew met zijn macabere spelletjes, het toneelstuk over de kille ijskoningin, de aantrekkingskracht van het duistere op Kit. Nevenelementen in het verhaal zijn in functie hiervan geschreven, wat maakt dat de symboliek soms heel expliciet naar voren komt. Het verhaal speelt zich vooral af in de wildernis, een stuk land aan de rand van de maatschappij waar alles mogelijk is. De auteur liet zich inspireren door zijn geboortestreek in Noord-Engeland. De personages zijn allen dertien jaar en leven in een kleine dorpsgemeenschap waar de sociale controle groot is. De ikfiguur Kit, zijn vriendin Allie en de raadselachtige John Askew komen goed uit de verf. Ze breken uit en zoeken elk op hun manier een eigen weg die leidt naar een groeiproces tot volwassene. Kit is dol op de verhalen van zijn opa en hij verzint zelf ook verhalen. De magie en de kracht ervan spelen in het boek een belangrijke rol. Het boek start met een kort dramatisch fragment, dat pas door het het erop volgend verhaal zijn betekenis krijgt. Voor twaalfplussers is dit een spannend en mysterieus geladen boek.
rds
| |
Geert Spillebeen
Age 14, uitg. Altiora Averbode, Postbus 54, 3271 Averbode, 2000, 200 × 125 mm, 128 blz., paperback 395 Bfr. - Patrick Condon, alias John Condon, was wellicht de jongste soldaat die in de eerste wereldoorlog stierf. Hij was net geen veertien jaar toen hij nabij Ieper tijdens een gasaanval sneuvelde. Journalist Geert Spillebeen reconstrueerde het leven van deze Ierse straatjongen en schreef er een boeiend faction-verhaal voor 13-plussers over. Patrick Condon is amper 10 jaar oud als hij voor het eerst uit werken gaat. Omdat hij groot en pezig is kan hij zich voor een veertienjarige laten doorgaan. Hij doet allerlei klusjes maar zijn grote droom is soldaat worden. Hij trekt stiekem naar een naburige kazerne en wordt parttime soldaat. Om zich te kunnen inschrijven gebruikt hij de naam van zijn oudere broer John en geeft hij zich als twaalfjarige uit voor een zeventienjarige. Hij wil een echte soldaat worden en laat zich inlijven bij het beroepsleger als ‘private John Condon’. Wanneer de oorlog uitbreekt wordt hij gemobiliseerd en speciaal getraind. In het voorjaar van 1915 trekt hij samen met een oudere vriend en een dorpsgenoot naar het front aan de IJzer. John had grote verwachtingen over de oorlog maar in de loopgraven komt stilaan de ontnuchtering. De Duitsers gebruiken een nieuw dodelijk wapen: chloorgaswolken. John sneuvelt tijdens een gasaanval, samen met zijn vrienden. Zijn lichaam wordt in 1923 ontdekt in een massagraf en bijgezet op het Britse kerkhof in Poelkapelle. Patrick wordt raak getypeerd als een Zuid-Ierse volksjongen die van school afwil en zich wil onderscheiden van zijn leeftijdsgenoten in het dorp. Hij slaagt erin zich ouder voor te doen dan hij is, maar mentaal blijft hij vaak toch nog een kind. Doorheen het verhaal is dit contrast tussen de grotemensenwereld waarin hij vertoeft en zijn soms kinderlijke, naïeve kijk op wat rondom hem gebeurt, geloofwaardig uitgewerkt. In de loopgraven ervaart hij de
verschrikkingen van de oorlog, maar hij blijft heldhaftig geloven in de goede zaak. Zijn oudere vriend Thomas Carthy is zich van hun hachelijke situatie bewust en probeert een soort vaderfiguur voor hem te zijn. Het boek heeft een heldere opbouw, met korte hoofdstukken waarin telkens een bepaalde scène wordt uitgewerkt. Het verhaal bevat heel wat gedoseerde achtergrondinformatie over het smeulende onafhankelijkheidsverlangen in Ierland, over het frontleven nabij Ieper, over Fritz Haber die het chloorgas ontwikkelde. Door de directe en levendige stijl leest het boek heel vlot.
rds
| |
Varia
Provincie Oost-Vlaanderen
Cultureel Jaarboek 1998, uitg. Bestendige Deputatie van de provincieraad van Oost-Vlaanderen, Prov. Administratief Centrum Het Zuid, W. Wilsonplein 2, 9000 Gent, 2000, 52ste jaargang, geïll. met kleuren- en zw.-w.-foto's, 296 × 210 mm, 190 blz., genaaid. - Eind september 2000 viel op de redactie het ‘Cultureel jaarboek 1998’ van de provincie Oost-Vlaanderen binnen. Het keurig uitgegeven boek bevat, naar jaarlijkse traditie, een overzicht van een jaar werken. Na een administratief gedeelte bestaat de inhoud van het werk uit de diverse cultuurfacetten waarin de provincie actief was: taal en letterkunde, bibliotheekwezen, podiumkunsten, muziek, beeldende kunst en vormgeving, geschiedenis, volksontwikkeling, gemeentelijk cultureel werk en museumwezen. Zo vernemen we gegevens over de subsidiëring, maar ook over het nieuwe Provinciaal Centrum voor Kunst en Cultuur dat in het vroegere karmelietenklooster in Gent werd ingericht. Bij het overzicht van de ‘In memoriam’ vermelden we speciaal Anton van Wilderode als ere-deken van het C.V.K.V.
jlm
| |
Ulrich Wegner
Santiago de Compostela. Geschiedenis - Reizen - Kunst - Muziek - Bezinning - Cultuur, uitg. Lannoo, Tielt & Kok, Kampen, 2000, oorspronkelijke uitg. EMB, Luzern, vertaling van Jan Bos, geïll. met kleuren- en zw.-w.-foto's, 280 × 215 mm, 264 blz., gebonden 1.495 Bfr. - Wie aan pelgrimeren denkt, denkt aan Santiago de Compostela. Op geregelde tijdstippen verschijnen fotoboeken over dit bedevaartsoord, reisgidsen in allerlei formaten en prijzen en uiterst wetenschappelijke bijdragen. Nog steeds is deze bestemming in trek bij zorgeloze vakantiegangers, gelovige pelgrims en boetedoeners en bij cultuur-historisch geïnteresseerden.
(We verwijzen hierbij ook graag naar het nr. 279 van dit tijdschrift, ‘Pelgrims(w)oorden’, dat aan pelgrimeren is gewijd.) Vooral de reis ernaartoe, met de vele stopplaatsen waar voorbeelden van Romaanse kunst zo voor het rapen liggen, is niet onbelangrijk. In het nu pas verschenen vrij luxueus uitgegeven boek behandelt de auteur heel wat diverse facetten. We krijgen een historisch overzicht, uitleg over de bedoeling van de pelgrim, de weerklank van het bedevaartsoord, gegevens nopens de tocht en de bezienswaardigheden, vooral in Spanje, een weergave van het uitzonderlijk aanbod van kunst. Er wordt ook aandacht gevraagd voor de mirakels, legenden en verhalen; we kunnen meemusiceren en -zingen met het overzicht van de liederen; genieten mee van het eten; brengen een bezoek aan de meest interessante plaatsen; maken kennis met de gewoonten... De vele kleurenfoto's maken de tekst aantrekkelijk en zorgen ervoor dat het bladeren in het boek ook aangenaam wordt. Een beknopte bibliografie en een register sluiten het boek af.
jlm
| |
Guido Burggraeve & Misjel Decleer
Het Zwin. Tussen Knokke, Damme en Sluis, uitg. Davidsfonds, Blijde-Inkomststraat 79-81, 3000 Leuven, 2000, geïll. met kleurenfoto's en kaartjes, 285 × 230 mm, 176 blz., gebonden 1.495 Bfr. - Met conservator Guido Burggraeve als ervaren gids maken we uitvoerig kennis met dit unieke stukje natuur op de grens van België en Nederland. Hij voert ons blindelings door het steeds wisselende landschap en leert ons kennis maken met de rijke fauna en flora van dit gebied. Deze weelderige plantengroei en de vele vogelsoorten komen in dit boek tot leven door de fraaie foto's van de gereputeerde fotograaf Misjel Decleer. Hij boeit ons niet alleen met beelden van dieren en bloemen, maar evenzeer met die van landschappen genomen aan het strand, in de duinen en in de polder. Het zijn soms unieke plaatjes met sublieme lichtinvallen. We worden deelgenoot van hun kijk op de natuur. Het vlot leesbare verhaal vormt terecht de basis en ook voor hen die minder over natuur weten blijven de teksten boeien. Het boek biedt echter nog meer. Guido Burggraeve schreef in deze uitgave ook enkele historische teksten waarin Sluis en Damme en de dijken, wallen en dorpen specifiek worden behandeld. In het eerste hoofdstuk besteedt hij uiteraard aandacht aan de geschiedenis van de Zwinstreek. Blijkbaar heeft hij de nieuwe geologische inzichten daaromtrent (cfr. Met zicht op zee in Vlaanderen, IL, 3, mei-juni 2000) nog niet verwerkt. Ook een index was welgekomen. Dit doet echter niets af van het knappe fotowerk en de boeiende teksten over de natuur in al zijn facetten.
jlm
| |
Mark Nelissen
De bril van Darwin. Op zoek naar de wortels van ons gedrag, uitg. Lannoo, Kasteelstraat 97, 8700 Tielt,
240 × 155 mm, 355 blz., paperback 895 Bfr. - De gedragsbioloog Nelissen biedt aan de hand van tientallen voorbeelden en verwijzingen naar allerhande gevalstudies een overzicht van de vele aspecten van het menselijk gedrag. De achterliggende theorie van het evolutionisme wordt op een heel concrete en boeiende manier geïllustreerd. Zo schetst de auteur de motiverende achtergronden van de seksualiteit, partnerkeuze, overspel en jaloezie; conflictgedrag, agressie en oorlogsvoering; communicatiekanalen en taalgedrag. Opmerkelijk is wel dat het esthetische als aparte categorie (kunst, literatuur, schoonheid) opvallend afwezig is, afgezien van enkele paragrafen over het symboolkarakter van de taal. Ook de overlevingswaarde van bepaalde culturele entiteiten (de culturele overdracht) had duidelijker, meer genuanceerd en concreter geïllustreerd mogen worden. Of is dit precies het domein waar de gedragsbiologie nog het minst ontwikkeld is?
jv
De recensies werden geschreven door:
ft: Frank Tubex |
gg: Guido Goedemé |
gs: Geert Swaenepoel |
jlm: Jean Luc Meulemeester |
jm: Jaak Maertens |
jv: Julien Vermeulen |
jvh: Jooris van Hulle |
jvh: Jaak Van Holen |
md: Marc Dubois |
rds: Ria de Schepper |
svdb: Stefan van den Bossche |
|
|