zwerfstenen, neogotische kruisen, sobere rechtopstaande naamplaten op het gras van een Amerikaanse begraafplaats of geüniformiseerde grafzerken zijn courante grafaanduidingen die illustreren dat de monoliet als het ware een funeraire metafoor geworden is in onze cultuurgeschiedenis.
Ook inscripties op deze stenen hebben hierbij een fundamenteel semantische waarde. Inscripties op een grafsteen houden steeds verband met de wens om de begraven persoon te identificeren, te individualiseren,
te herdenken en te vereren.
Deze epigrafie heeft vaak een dubbele dimensie: men wil de naam en de faam van de overledene voor het aardse nageslacht bewaren en via de oproep tot een gebed tevens blijvend toevertrouwen aan het eeuwig leven. Allerlei wereldse symbolen (beroepskentekens, heraldische emblemen, de tria nomina bij de Romeinen e.a.) projecteren in het grafmonument de sociale status van de dode en verraden de zelfverheerlijking van een bepaalde sociale klasse. Diverse religieuze symbolen daarentegen (de apocalyptische letters alfa en omega, het Christusmonogram, de vis, het kruis) suggereren een spirituele eeuwigheidsdimensie en zien de dood als de dies natalis van het echte leven. Terzelfder tijd wendt men soms allerlei symbolen aan die de vergankelijkheid van het aardse leven illustreren: de afgebroken zuil, de zeis, de zandloper, de asurn. Deze drie groepen picturale attributen zijn elementen die het eigenlijke grafopschrift, inclusief een eventueel grafgedicht of mogelijke grafspreuk, kunnen ondersteunen of decoreren. Zo ontstaan ook op sarcofagen en grafstenen een semiotische spanning tussen de gekapte of gegraveerde lettervormen en de aangebrachte decoratieve motieven.
Ook de typografie van de gebeitelde tekst is van artistiek belang. In een modern design zoals
Stèle voor Quinten (1994) van Nicole Martinot bijvoorbeeld is de naam van de overledene verticaal over de hele lengte van de rechter steunpoot aangebracht: zo wordt deze steen stijlvol en bijzonder discreet gepersonaliseerd. De Romeinse kapitalen die de Brugse schriftbeeldhouwer Pieter-Hein Boudens op de
kleine monolieten van zijn kindergraven gebruikt, zijn prominenter op het leesvlak aanwezig. Aspecten als spatiëring, schrijflijn en algemene inkadering zijn hierbij structurerende elementen. De wisselende lichtinval geeft ook hier een bijkomende, warme schakering aan de opvallend strakke ontwerpen.
Deze twee fundamentele componenten van het grafmonument (de monoliet en de inscriptie) hebben doorheen verschillende cultuurhistorische fasen en vanuit diverse invalshoeken steeds wisselende accenten meegekregen. In de christelijke traditie is de opstaande steen vaak uitgewerkt in een symbolische kruisvorm. De laatste decennia echter is deze christelijke vormentaal aan erosie onderhevig, zodat
Amerikaanse begraafplaatsen zijn gekenmerkt door hun soberheid: eenvoudige monolieten ingeplant in gras. Begraafplaats van Amherst, Massachusetts waar de dichteres Emily Dickinson begraven ligt.
[Foto: J.V.]
Mark Delrue in zijn reflectief artikel nagaat hoe het moderne grafontwerp vanuit een interne christelijke bezieling toch intens én bijzonder vernieuwend kan zijn. Robert Nouwen en Jean Luc Meulemeester schetsen in een dubbel luik de grote lijnen van de geschiedenis van het westerse grafmonument. In de bijdrage over de grafcultuur tijdens de Gallo-Romeinse tijd wordt specifiek gefocust op het belang van de grafstèles die met hun rijkversierde scènes uit het dagelijks leven en met hun vele antieke opschriften
De staande monoliet met magisch-religieuze inscripties is een constante metafoor in de funeraire kunst. 1. Dolmen met Oudgermaanse runeninscripties, Moesgaard, Højbjerg, Denemarken. 2. Basrelief op Meso-Amerikaanse stèle, Mexico. 3. King Doniert's Stone, Bodmin Moor, Cornwall, U.K
[Foto's: J.V.]
hulde brachten aan de geromaniseerde elite uit onze gewesten. In het tweede luik van dit overzicht behandelt Jean Luc Meulemeester enkele hoogtepunten van de latere historische grafcultuur.
De inscripties op monolieten en monumenten kregen soms ook een literaire meerwaarde wanneer men in een lovend gedicht de overledene bezong. In een afzonderlijk hoofdstuk staan we dan ook stil bij een opmerkelijk en toch verwaarloosd genre uit de literatuur. De ‘ars poëtica’ van het epitaaf of grafgedicht heeft vanuit de mediterrane beschaving ook in ons middeleeuws en renaissancistisch erfgoed duidelijk nagewerkt. Marleen Struye en Jan Esther brengen, vanuit hun betrokkenheid bij de zorg voor het Brugse funeraire erf-