Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 48
(1999)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 78]
| ||||||||||||||||||||
Charleroi: Musée Jules Destrée
Ter herdenking van de 100ste geboortedag van de vooral door zijn uitspraak: ‘Sire, il n'y a pas de Belges’ bekende Waalse politicus, Jules Destrée, verscheen op 16 november 1963 een postzegel van één frank met het onjuiste geboortejaar 1864.
Opmerkelijk detail: de oplage van de paarse Destréezegel lag met 3,6 miljoen exemplaren één derde hoger dan die van de tegelijkertijd uitgekomen groene zegel van één frank voor architect Henry Van de Velde (2,4 miljoen exemplaren). Destrée werd nog geportretteerd op Belgische zegels uit 1957 (samen met de volksopvoedkundige L. De Raedt, een zegel van 2 fr. plus 50 cent toeslag) en 1971 (samen met koning Albert I, een zegel van 7 fr.). | ||||||||||||||||||||
Jules Destrée (1863-1936), dichter, socialist, humanist, minister (voor kunsten en wetenschappen), man die het Waals bewustzijn wakker heeft geschud...Op de zolderverdieping van het Stadhuis in Charleroi wordt, in een keurig museumGa naar eindnoot1 hoog en droog onder de balken, de nagedachtenis aan Jules Destrée, de man van de legendarische brief aan koning Albert I, in ere gehouden. Aan de hand van voorwerpen (adreskaartjes, affiches, zijn briefopener en brilletje, zijn diploma en bureau, exlibrissen, identiteitskaarten), brieven (aan zijn broer, 18.06.1877, aan z'n moeder 16.01.1873), boeken, publicaties (‘Essai sur Diderot’), foto's, beelden en schilderijen (van Jef Lambeaux (Antwerpen, 1852 - Sint-Gillis, 1908), Constantin Meunier (Etterbeek, 1831 - Elsene, 1905), Pierre Paulus (Châtelet, 1881 - Brussel 1959) én via een chronologisch-thematisch parcours kan de bezoeker de historische context en de evolutie van Destrées ideeën behoorlijk volgen. Achtereenvolgens maakt hij immers kennis met de dichter (1863-1891), de socialist (1892-1905), de man die het Waals bewustzijn wakker heeft geschud (1906-1918), de minister voor Kunsten en Wetenschappen (1919-1921), de humanist (1922-1930) en de grondlegger van een idee (1931-1936).
Destrée - geboren op 21 augustus 1863 in Marcinelle, in de rue des Hauchies nr. 4 (thans rue Destrée) - was een man van honderd passies en duizend interesses, één van de kopstukken van de Waalse Beweging, wiens invloed nog steeds voelbaar is. Hij stamde uit een gegoede familie: samen met zijn broer Olivier-Georges, die vier jaar jonger was, kreeg Jules een christelijke opvoeding, waarin gedachten als ‘medelijden met de zwakken, liefde voor de schoonheid, afkeer voor onrecht’ centraal stonden. Vader Destrée was een chemisch ingenieur die in beschaafde, burgerlijke milieus thuis was. De jeugd van beide broers werd evenwel overschaduwd door de dood van hun aanbeden moeder, Clémentine Delafontaine. Door dit tragisch gebeuren raakte Jules van zijn geloof af, terwijl Georges in datzelfde geloof juist troost en soelaas vond (later werd hij onder de naam ‘dom Bruno’ benedictijn; ook hij schreef verzen en essays; hij stierf in 1920). Jules volgde aan de Université Libre de Bruxelles een studie in de rechten. In 1882 studeerde hij af en tijdens zijn stage bij advocaat Edmond Picard - cf. de levensloop van Camille Lemonnier - ontdekte hij het artistieke en literaire milieu van Brussel. Hij sloot zich aan bij ‘La Jeune Belgique’, een kring waar de moderne kunst in zijn grootste vrijheid werd verdedigd (kunst om de kunst, cf. het devies van de Tachtigers in Nederland), en raakte in contact met de kunstkring ‘l'Art Moderne’ en de vereniging ‘La Wallonie’. Na zijn kennismaking met beeldend kunstenaar Constantin Meunier en dichter Camille Lemonnier kreeg hij meer waardering voor de geëngageerde kunst, waarin het sociale thema centraal stond. Geleidelijk aan ging hij zich voor een andere wereld interesseren, die van de arbeiders. Getroffen door de miserie van de bevolking in de Borinage, begaf hij zich in de sociale strijd. Hij ijverde o.m. voor algemeen stemrecht, meer rechtvaardigheid voor werknemers, betere arbeidsvoorwaarden (werkdagen van acht uur, een wekelijkse rustdag en een ouderdomspensioen) en verplicht onderwijs (in 1904 richtte Destrée de ‘Université Populaire de Marcinelle’ op, die de werkende klasse belangstelling voor cultuur moest bijbrengen). Als volksvertegenwoordiger - vanaf 1894 zetelde hij tot aan zijn dood in het parlement - is hij de inspirator geweest van tal van sociale wetten. Naast zijn sociale bewogenheid (cf. zijn studie Art et Socialisme, 1896) werd deze Henegouwse politicus gekenmerkt door een sterk Waalse bewustzijn. In 1911 organiseerde hij van mei tot november, in Charleroi, nadat hij maandenlang kerken, musea en particulieren had bezocht op zoek naar Waalse beeldhouwwerken en schilderijen, een grootse tentoonstelling: ‘Les Arts anciens du Hainaut. Salon d'Art moderne’. Hiermee hoopte hij de Waalse fierheid te bevorderen en aan te tonen dat er wel degelijk ook van een Waalse School kan worden gesproken. Hij schreef: ‘Wij, Walen, worden beetje bij beetje uit het gemeenschappelijk patrimonium uitgesloten. Stilaan is in ons land de idee gegroeid dat wij wel in staat zij om kolen te putten, glas en ijzer te produceren, maar helemaal niet kunstzinnig aangelegd zijn’. Volgens Destrée hebben Waalse schilders met elkaar gemeen dat ze erg poëtisch geaard zijn. Zij schilderen van de werkelijkheid weg. De Vlamingen en de Nederlanders zouden zeer realistisch schilderen. De tentoonstelling vond in heel Wallonië een enorme weerklank. Enkele jaren later - in 1919 - werd Jules Destrée minister voor Kunsten en Wetenschappen, een functie die 37 jaar lang in handen van de katholieken was geweest. Als dusdanig stichtte hij te Brussel trouwens de ‘Académie de Langue et de Littérature française’ (de Koninkijke Vlaamse Academie bestond al sinds 1886). In 1912 schreef hij aan koning Albert I zijn twintig bladzijden tellende brief: Lettre au roi sur la Séparation de la Wallonie et de la Flandre, waarvan hoofdstuk twee begon met de beroemd geworden zin: ‘Sire, laat mij u nu de waarheid zeggen, de grote en afschrikwekkende waarheid: er zijn geen Belgen’. Hij vervolgde: ‘Ik versta daaronder dat België | ||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| ||||||||||||||||||||
een politieke staat is, op een vrij kunstmatige wijze samengesteld weliswaar, maar geen natie. België dateert van 1830, wat wel bijzonder kort is. Ik weet dat België al vroeger bestond, in een latente toestand die bij voorbeeld onder de Bourgondiërs bijna in een werkelijkheid werd omgezet. Veel belangrijker is het echter om naar de feiten te kijken. Uit het feit dat twee fragmenten, een van de uiterste rand van het Germaanse rijk, een ander van de uiterste rand van het Franse koningsschap, afstand poogden te nemen van het verre gezag dat over hen heerste, en uit een aantal parallel lopende elementen uit hun geschiedenis, kan toch moeilijk de conclusie getrokken worden dat zij het gemeenschappelijke leven en de zeden en verzuchtingen van een volk delen....’ Verder somde Destrée de vele verschillen tussen Vlamingen en Walen op: ‘Wallonië is bebost, heuvelachtig, bezit een rotsachtige bodem. Vlaanderen is plat en zanderig. Een Kempense boer en een Waalse arbeider zijn twee verschillende soorten mensen. Vlaanderen is een landbouwland, Wallonië een industrieel gewest. De Vlaming is langzaam, koppig, geduldig en gezagsgetrouw. De Waal is levendig, onbestendig, eeuwig tegen het gezag in het verweer. In Vlaanderen is de grote massa katholiek. In Wallonië is het geloof niet meer dan een gewoonte en vindt men steeds meer vrijdenkers. Er bestaat echter nog een duidelijker en beslissender bewijs voor de fundamentele tweeledigheid van Uw rijk, en meer onbetwistbaar dan de bewijzen die worden afgeleid uit de grond, of het landschap, de activiteit, het temperament en het geloof: dat is de taal.’ Destrée stelde de koning deze oplossing voor: ‘Een België bestaande uit twee onafhankelijke en vrije volkeren, een unie aangegaan omwille van deze wederzijdse onafhankelijkheid, zou dat niet een oneindig steviger staat zijn dan een België waarin de ene helft zich altijd verdrukt voelt ten opzichte van de andere helft?’ (Cf. tevens zijn essay Wallons et Flamands. La Querelle linguistique en Belgique, 1923).
Mede ten gevolge van zijn ijveren werd de eerste Waalse feestdag op 28 september 1913 in alle grote steden gevierd, ook in Brussel. Als vlag werd gekozen voor een rode haan op een geel veld, afgezoomd met de Belgische nationale kleuren. Het wapenschild bestond uit een rode stappende haan op een veld van goud met de kreet: ‘Liberté’ en het devies ‘Wallons toujours’. Tijdens W.O.I beschikte Destrée over een diplomatiek paspoort waarmee hij naar Londen en Le Havre reisde en vervolgens heel Italië - zijn geestelijk vaderland - doorkruiste en in de winter van 1917 - in volle revolutietijd - in Sint-Petersburg aankwam. Over zijn contacten met de regering van Kerenski en later met die van Lenin, Trotski en Stalin was hij ontgoocheld. Daarom stuurde de Belgische regering hem via de Transsiberische spoorweg naar Peking. In november 1918 verliet hij China en via Marseille kon hij eindelijk naar zijn geliefde Wallonië terugkeren. Omdat de gezinswoning bij een Engels bombardement gedeeltelijk vernield was geraakt, besloot Destrée zich met zijn vrouw - kinderen hadden ze niet - in de buurt van het Brusselse Justitiepaleis te vestigen - de balie had hij immers nooit verwaarloosd.
Bij het neerleggen van zijn ambt als minister - op 20 oktober 1921 - brachten talrijke kunstenaars en intellectuelen een ontroerende hulde aan Destrée en betuigden zij hem hun bewondering. James Ensor verklaarde: ‘Wij houden van u, edele Destrée...’ Nog rustte Destrée niet: hij schreef zijn memoires, publiceerde allerhande studies, o.m. een lijvig werk in twee delen: Roger de la Pasture-Van der Weyden, waarin hij bewees dat deze schilder die bij de Vlaamse Primitieven wordt gerangschikt, in werkelijkheid een Waals kunstenaar was. Aan de balie van Brussel bleef hij actief. Op 20 december 1935 voerde hij - in Bergen - voor de laatste keer het woord in het openbaar. Twee weken later overleed hij. Op zijn bureau lag nog een bijdrage voor de krant Le Soir. Overeenkomstig zijn wens werd Jules Destrée in Marcinelle begraven. Een ontroerde menigte (opvallend veel mijnwerkers, glas- en metaalbewerkers) bracht een laatste hulde aan de man die de arbeidersrechten zo lang en zo vurig had verdedigd. Enkele jaren later overleed ook zijn vrouw Marie Destrée-Danse, dochter van graveur Auguste Danse, | ||||||||||||||||||||
Zijn wandelstok hangt met gebogen hoofd aan een haakje...Ik bezoek graag woningen waarin kunstenaars hebben geleefd. Als ik ergens kom waar geboortehuizen, ateliers of cafés van artiesten tot musea werden omgevormd, ten einde hun nagedachtenis te eren, het toerisme te bevorderen en de middenstand te dienen, dan kan je mij niet tegenhouden. Ik rén erheen. Ik koop de catalogus en de prentkaarten, luister naar de uitleg van de huisbewaarder en schuifel ingetogen naar de kamers. Daar vind ik, naast de ‘Verzamelde Werken’, de brieven van de Meester, de medailles, de erelinten, de diploma's, de krantenknipsels, de pijp en de tabakspot. Daartussen en daaronder de meubels, de tapijten, de vele grote en kleine dingen uit het dagelijkse leven die mee doodgaan als hun zingever sterft. Zijn pantoffels verzetten geen voet meer, zijn wandelstok hangt met gebogen hoofd aan een haakje, zijn reiskoffer die eenmaal zijn hemden en zijn zondags kostuum over de wereld mocht dragen, staat nu naast de kleerkast met zwarte plekken op zijn bruine bast. Daar word ik lekker weemoedig van. Er is ook de pen. Ik vind het altijd ontroerend een pen te zien liggen, met haar oude oog vol gedroogde inkt, dwars over een half beschreven papier, vruchteloos hopend dat zij haar avonturen ooit nog eens voort kan zetten. Pennen hebben iets dat andere dingen niet zo hebben. Er zit nog iets in van al wat er is uitgekomen. Maar het meest boeien mij de foto's, de schimmen van het verleden, zeker als zij nog ‘lichtdrukmalen’ mogen heten. Ik kijk graag naar oude foto's, van vreemden zowel als van bekenden. Ik zie graag mensen voor de camera. Door de lens kijken zij de eeuwigheid in. Eer zij verdwijnen, laten zij een glimp achter van zichzelf en hun wereld. Zij staren mij aan alsof zij mij iets te zeggen hebben. En daar raad ik dan naar.
Gaston Durnez (Itegem) met wie Jules op 10 augustus 1889 in de collegiale kerk van Sint-Waldetrudis in Mons was getrouwd. Op hun graf staat te lezen: ‘Eén in het leven, verenigd in de dood’.
Luc Decorte | ||||||||||||||||||||
Literatuur
|
|