riode voor de kolonie. Omstreeks 1800 waren er zowat zeshonderd plantages. Naast suiker werden ook katoen, koffie en cacao verbouwd.
Om de plantages beter te kunnen beschermen tegen buitenlandse invallen werd in 1745 het Fort Nieuw-Amsterdam aangelegd bij de samenvloeiing van de Suriname- en de Commewijnerivier. Hierdoor werd het ook mogelijk om het gebied aan de benedenloop van deze rivieren in cultuur te brengen. Toen door aanvallen van
In 1667, het jaar waarin Engeland dankzij deze zeldzame beschrijving van George Warren kon kennis nemen van dit nieuwe Engelse gewest op de kust van Guyana, werd het land door Abraham Crijnssen voor Zeeland veroverd en begon de ‘eeuwige omstrengeling’ met Nederland.
de Marrons (weggelopen slaven, die vanuit hun woonplaatsen in het binnenland aanvallen deden op de plantages) en door uitputting van de bodem vele plantages aan de bovenloop van de rivieren verlaten werden en het kustgebied volbebouwd raakte, werd het cultuurareaal uitgebreid door de aanleg van plantages aan de Nickerierivier, aan de Saramaccarivier en aan de zeekust (het huidige district Coronie). De arbeid werd verricht door slaven, die werden aangevoerd uit Afrika. Na aankomst in Suriname werden zij op de veiling verkocht om dan te worden ingezet bij de aanleg en de exploitatie van plantages.
Vooral het aanleggen van nieuwe plantages en de verbouw van suiker was zwaar. Op de katoen-, koffie- en cacaobedrijven was het werk minder zwaar, terwijl de slaven die werkten in de houtsector een ruime mate van vrijheid hadden.
Door het Koloniaal Gouvernement werden vaak expedities uitgerust tegen de Marrons, maar de resultaten waren teleurstellend, terwijl de kosten van de expedities hoog waren.
Daarom besloot het Gouvernement om een pact te sluiten met de Marrons. De eerste blijvende vrede werd afgekondigd in 1760 met de Djoeka's, twee jaar later gevolgd door die met de Saramaccaners.
Maar reeds in de jaren 1860 ontstond er een nieuwe groep aan de Cotticarivier. Zij hadden uitstekende aanvoerders en een vesting - Boekoe - in een vrijwel ontoegankelijk gebied.
Na het inzetten van een speciaal uit Europa voor dat doel aangevoerd leger en van een legercorps bestaande uit vrijgekochte slaven - het Korps Zwarte Jagers of Redi Moesoe's - lukte het om de Cotticanegers te verslaan en ze over de grens naar Frans-Guyana te verdrijven.
De nakomelingen van de Djoeka's en de Saramaccaners wonen nog altijd in de binnenlanden van Suriname, waar zij met de Paramaccaners, de Aloekoe's, de Matuariërs en de Kwinti's bekend staan als Bosnegers, Boslandcreolen of Marrons.
Ook de Indianen wonen voor het grootste deel in het binnenland en zij zijn verdeeld over verschillende stammen, w.o. de Caraiben, de Arowakken, de Trio's, de Wayana's en de Akoerro's.
De kolonisten die zich in de 17de eeuw en in de eerste helft van de 18de eeuw in Suriname vestigden, waren blijvers en hun nakomelingen zijn een integraal deel van de huidige Surinaamse bevolking.
Omstreeks 1770 trad er echter een belangrijke wijziging op. De meeste plantages kwamen toen in handen van personen die in het buitenland woonden en daarmee begon voor Suriname de periode van het Absenteïsme.
De mensen die nu naar Suriname kwamen, hadden geen ander doel, dan zo gauw mogelijk rijk worden en dan terugkeren naar Europa. Dit leidde tot roofbouw, ook op mensen, en uiteindelijk tot achteruitgang van Suriname.
Dit proces van achteruitgang werd versterkt door concurrentie van bietsuiker van Europa, suiker uit Indië en katoen uit de U.S.A.
Ook de afschaffing van de slavernij heeft voor het plantagewezen in Suriname funeste gevolgen gehad. Niet alleen door het gebrek aan arbeidskrachten, maar ook door het gebrek aan vertrouwen in de toekomst bij de planters.
Kort voor de afschaffing van de slavernij werd ook een poging ondernomen tot vestiging van Nederlandse boeren in Suriname. Vooral door de slechte voorbereiding werd dit één grote mislukking en stierf de helft van de kolonisten. De nakomelingen van de overlevenden zijn nu echter nog een aanwijsbaar deel van de huidige Surinaamse bevolking, waarin zij volkomen zijn opgegaan.
In 1995 hebben die nakomelingen nog feestelijk het feit herdacht van de komst van hun voorouders naar Suriname, 150 jaar geleden.
Om te voorzien in het verwachte tekort aan werkkrachten voor de plantages werd besloten om immigranten als contract-arbeiders
Titelprent uit één van de vele beschrijvingen van de Surinaamse plantagewereld: het klassieke werk van Herlein uit 1718, dat verscheen na een halve eeuw Nederlandse kolonisatie.
naar Suriname te halen.
De eerste pogingen betroffen Chinezen en Portugezen, maar het succes van die pogingen was niet groot. De Portugezen zijn na hun contract vrijwel allen teruggekeerd, maar de Chinezen vormen nu nog een belangrijk deel van de Surinaamse bevolking.
In 1863 was inmiddels de slavernij afgeschaft. Om de plantages niet abrupt te beroven van hun arbeidskrachten en ook om de vrijverklaarden te wennen aan geregelde arbeid, moesten zij nog tien jaar onder contract ergens aan het werk blijven. Na afloop van deze periode trokken de meesten van de plantages weg, om zich te vestigen op een eigen kostgrondje of in Paramaribo, waar ze soms ambachtslui werden en van waaruit zij spoedig de binnenlanden zouden intrekken als goudzoekers.
In het jaar waarop er een eind kwam aan het Staatstoezicht op de vrijverklaar-