Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 45
(1996)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 306]
| |
In en om de kunstDe nooit rustende geest van Max Wildiers
| |
‘De geest rust nooit’Spiritus quiescit numquam: dat was het ‘ex libris’ van zijn hele bestaan. ‘De’ waarheid was voor hem nooit een verworvenheid, maar steeds een onbereikbaar streefdoel. Waarheid is geen definitief bezit. ‘Daarom is iedere theologie van natuur uit een voorlopige theologie, zoals ook alle wetenschappen het stempel der voorlopigheid dragen.’Ga naar eindnoot1 Wildiers' rusteloze, immer zoekende geest heeft, althans goeddeels, het lange, boeiende, kleurrijke verhaal geschreven dat zijn naam draagt. Dit verhaal met zoveel heerlijke bladzijden, af en toe onderbroken door een sombere passus, is nu voorbije geschiedenis. Een lijvig boek is het geworden, met zeer gevarieerde en toch sterk samenhangende hoofdstukken: de Vlaming - de theoloog - de cultuurfilosoof - de journalist - de mens; telkens met de passende adjectieven: de radicale Vlaming, de vernieuwende theoloog, de kritische cultuurfilosoof, de creatieve journalist, de in-goede, hartelijke, dienstvaardige mens. | |
De radicale VlamingMax Wildiers was een geboren en getogen flamingant, stammend uit een Antwerpse familie met Vlaams-nationalistische en daensistische traditie. Hij was de oudste van zes. Zijn vader Emiel Wildiers, een vooraanstaand advocaat, was kopman van de Antwerpse daensisten. Reeds voor de Eerste Wereldoorlog publiceerde hij een werk over vakverenigingen (met een voorwoord door Adolf Daens). In 1912 schreef hij een pleidooi voor de administratieve scheiding Vlaanderen-Wallonië. Geen wonder dat hij na de oorlog vervolgd werd als activist. Vlaamsgezindheid zou ook het hele bestaan van zoon Max tekenen, reeds in de studiejaren in Neerpelt (in die tijd het enige volledig Nederlandstalig college). Zo stapte hij mee op in de 11 Juli-betoging in Antwerpen in 1920 toen de student Herman van den Reeck door de politie werd neergekogeld. Zijn sociale gezindheid bleek eveneens bij de keuze van zijn religieuze roeping: zijn intrede in de volkse en democratische kapucijnenorde in 1923. Vreedzaam maar beslist, tolerant maar compromisloos zou Wildiers strijden voor de politieke, maatschappelijke en culturele ontvoogding van zijn volk: een doordacht engagement, gedragen door zijn rechtvaardigheidszin, zijn sociale bewogenheid en zijn vrijheidsdrang. Zijn Vlaamsgezindheid kwam vooral tot uiting in zijn geestelijke en materiële bijstand aan talloze vervolgden van die hatelijke Belgische na-oorlogse repressie (willekeurig en hemeltergend onrechtvaardig want op basis van terugwerkende strafwetten). Wildiers bezocht en steunde vervolgden zoals Felix Timmermans, Ernest Claes, Filip de Pillecijn, Jan Grauls en vele andere vrienden, ‘mensen waarvoor ik de grootste waardering heb en in ieder geval een veel grotere waardering dan voor hun rechters’, zo zou hij later getuigen.Ga naar eindnoot2 Ook was hij persoonlijk betrokken bij de organisatie van de Brusselse ‘Zilvermeeuwtjes’, de groep verweesde kinderen van gedetineerden (eigenlijk de stichting van de gebroeders Herman en Jef Vervaecke)Ga naar eindnoot3. Dag en nacht was hij in de weer om hulp te bieden. Terwijl de officiële kerk, op zeldzame priesters na, zich schandelijk afzijdig hield en kardinaal van Roey in alle talen laffelijk zweeg, erger nog, Wildiers op het matje riep en aan de priesters verbood hem te helpen en hun parochielokalen ter beschikking te stellenGa naar eindnoot4. Toen in 1950 het heilig jaar van de ‘Verzoening’ bij van Roey werd aangedrongen op te komen voor ‘amnestie’, was de reactie: ‘Ce n'est pas encore le moment’. Het ontgoochelende antwoord van de Belgicist was in 't Frans. Maar Wildiers' ‘Vlaamse’ geest zou rusten noch berusten en integendeel blijven ijveren voor de meest hopeloze zaak, waarvoor in dit land kan worden geijverd: ‘amnestie’. Ontroerend is zijn getuigenis, een halve eeuw later opgeschreven in zijn ‘Laatste vaarwel’, door familieleden na zijn dood gevonden: ‘mijn grootste vreugde is geweest dat ik velen heb kunnen helpen, die door een barbaarse repressie werden getroffen. Er is toen groot onrecht gebeurd dat na 50 jaar nog niet hersteld werd. Ik denk met afschuw aan een staat die dergelijk onrecht heeft geduld en zo weinig bewust is van de eigen schuld.’ Vlaams-nationalist is hij heel zijn leven gebleven. Vijand van het staats-nationalisme, maar pleitbezorger van het volks-nationalisme. Zo zei hij in 1969: ‘Wij hebben een verklaring van de rechten van de mens, misschien moet er vroeg of laat een verklaring komen van de rechten van de volkeren. Het lijkt mij daarom fout twee totaal verschillende kultuurgemeenschappen in een unitaire staat te willen samenpersen. Daarom ben ik een voorstander geweest van een zo ver mogelijk doorgedreven federalisme.’Ga naar eindnoot5 | |
De vernieuwende theoloogFlamingant maar hoffelijk, tolerant en zonder zweem van provincialistische bekrompenheid. Fiere Vlaming, niet alleen om | |
[pagina 307]
| |
Europeër, maar vooral om wereldburger te worden. Grensoverschrijdend was zijn nooit rustende geest. Zijn professoraat aan de universiteit van San Francisco-California (van 1964 tot 74), zijn colleges aan de Grand Theological Union van Berkeley, aan de universiteiten van Chicago en Alberta Edmonton (Canada), aan de Engelstalige sectie van de Leuvense theologische faculteit (1969-74) gaven Wildiers de mogelijkheid tot mondiale uitstraling van zijn gedachtengoed. Uiteraard gebeurde dit ook via zijn publikaties waarvan vele werden vertaald. Zo is sinds decennia de naam Wildiers verbonden met deze van Teilhard. Dat uitgerekend de Vlaamse franciscaan Wildiers de euvele moed moest opbrengen om de door het Vaticaan verboden werk van de Franse jezuïet Teilhard de Chardin te publiceren, is wel frappant. Wildiers heeft Teilhard nooit persoonlijk ontmoet. Hij had zijn ideeën leren kennen via zijn vriend, de Vlaamse jezuïet Maurice Claeys-Bouùaert (die zich ook sterk had ingezet voor de repressieslachtoffers). In zijn enig mooi portret verschenen in De Standaard daags na Wildiers' overlijden schrijft Guido Van Hoof over het eerste contact met Teilhard: ‘Op een straathoek in Leuven vestigde professor Albert Dondeyne, een van de stille weldoeners tijdens Wildiers’ bedeltochten voor ‘de zwarten’, zijn aandacht op de Revue des Questions Scientifiques: de bijdrage van een Franse jezuïet, de paleontoloog Pierre Teilhard de Chardin, zou hem beslist interesseren. In het zoeken van Max Wildiers werd dat een keerpunt. Hij spoorde naar Parijs en miste er net pater Teilhard die op bevel van de generaal, en natuurlijk op verzoek van het Heilig-Officie, was verbannen naar New York. (‘Je me sens terriblement seul’ schreef hij naar zijn fan in Sint-Job).’Ga naar eindnoot6 Het was eigenlijk via het secretariaat van Teilhard in de rue Abbé Grégoire in Parijs dat het contact er gekomen was. De prompte reactie van Teilhard luidde: Enfin un théologien qui s'intéresse à mes écrits. En meteen kreeg Wildiers toegang tot het archief van de beroemde paleontoloog en filosoof. Wanneer in november 1955 Le Phénomène humain verscheen was het met een voorwoord van Wildiers. Hij zou voor elk van de afzonderlijke boekdelen een inleiding schrijven. In 1960 verscheen zijn boek Het wereldbeeld van Pierre Teilhard de Chardin, in 1963 gevolgd door een tweede monografie Teilhard de Chardin. Een inleiding in zijn denken. In die essays, zoals in zijn duizenden colleges en voordrachten in Europa en Amerika heeft Wildiers Teilhards visie uiteengezet en toegelicht niet als afstandelijke buitenstaander en neutrale verslaggever, doch als overtuigde, zij het niet onkritische verdediger. Zoals Teilhard was het ook Wildiers vooral te doen om, uitgaande van de resultaten van de positieve wetenschappen, de eenheidsstructuur van het heelal te ontdekken en inzicht te krijgen in het metafysische probleem van de relatie ‘geest-stof’. Een gedurfde methode en opzet die leidden tot de vaststelling van de wet van de ‘voorschrijdende complexiteit en het groeiende bewustzijn’, en tot het besef van de historische dimensie van het universum. Toch was deze werkwijze niet zo gloednieuw, alleen de invulling ervan was verre van klassiek. Ook de scholastische filosofie vertrok immers van een eigentijdse kosmologie. Maar deze was geocentrisch, hiërarchisch en statisch, sinds Copernicus, Galilei, Newton, Kepler, Lamarck, Mendel, Darwin e.a. volkomen en onherroepelijk voorbijgestreefd. Vandaar de onvermijdelijke kortsluiting niet alleen met de fundamentalistische bijbel-exegese en de neoscholastiek, maar ook met het kerkelijke leergezag. Zelf was Wildiers in de loop der jaren sterk geëvolueerd. Hij wist vanwaar hij kwam, theologische opgevoed als hij was aan de Gregoriana in Rome. Beter dan wie ook kan ik mij de lange weg voorstellen die hij is moeten gaan, gezien ikzelf ongeveer een kwarteeuw later aan hetzelfde Romeinse instituut mijn theologische opleiding (of indoctrinatie?) heb gekregen en, althans voor de helft, nog met dezelfde professoren en hun nauwelijks herwerkte handboeken: neo-scholastisch, thomistisch en uitsluitend in het Latijn. Van deze wereldvreemde scholastiek heeft Wildiers, van 1932 tot 1940 professor aan het theologicum van zijn orde in Izegem, geleidelijk afstand genomen (mede onder invloed van de Franse ‘nouvelle théologie’ van H. de Lubac e.a.). In 1940 verhuisde hij naar Leuven waar hij biologische vakken kon volgen. Ondertussen doceerde hij aan de Katholieke Hogeschool voor Vrouwen in Antwerpen en aan de Sociale School in Heverlee. Hoe langer hoe meer werd hij geboeid door het impact van het evolutionisme op onze cultuur, getuige zijn essay van 1952: Evolutionisme en wereldbeschouwing. Zijn leven lang, tot in zijn hoge ouderdom, zou Wildiers blijven lezen, studeren, schrijven, doceren, niet alleen omdat hij zo begaan was met de confrontatie geloof-wetenschap, maar ook omdat het onverpoosde zoeken naar de waarheid hem lag, trouw aan zijn devies spiritus quiescit numquam. Zijn kritische geest was wars van ieder dogmatisme en van slaafse kerkelijke gehoorzaamheid. Zijn intellectuele eerlijkheid verbood het hem de kant te kiezen van het conservatieve kerkelijk establishment. Vooral het Romeinse centralisme ergerde hem. Authentiek christelijk geloof was hem belangrijker dan de tijdgebonden dogmatische formuleringen. Van meet af aan was het hem evident dat zonder academische vrijheid de theoloog zijn taak niet kan vervullen, m.n. ‘de evangelische boodschap te vertalen in de taal en denkwereld van de huidige mens.’Ga naar eindnoot7 Wildiers kon vaardige tolk zijn niet alleen vanwege zijn uitzonderlijke taalvaardigheid en zijn gedegen kennis van de geschiedenis van kerk en theologie, maar ook vanwege zijn eigen geestesstructuur. Spiritus quiescit numquam: zijn nooit rustende geest dreef hem naar de wereld in volle evolutie. Dat zijn volgehouden inspanningen om het geloof eigentijds te hertalen hem door het kerk-instituut niet in dank werd afgenomen is algemeen geweten. Het wantrouwen dateerde reeds uit de tijd van zijn Teilhardpublikaties en was nog gegroeid in de jaren zestig met zijn pleidooi voor grondige kerkvernieuwing: De kerk in de wereld van morgen (1966). Het was nochtans slechts een consequent doordenken van de geest van het tweede Vaticaans concilie (helaas op velerlei gebied ‘sans lendemain’). In dit weliswaar uitdagend, maar goed gefundeerd essay werden drie thema's behandeld: de houding van de kerk tegenover de natuurwetenschappen, tegenover de democratie, tegenover het pluralisme en de gewetensvrijheid. Wildiers kwam op voor een wereldnabije, democratische, tolerante kerk. Onverbloemd en zonder omwegen. Tijdens zijn jarenlang verblijf in de U.S.A. leerde hij het process-denken kennen van Alfred North Whitehead en de Anglicaanse theoloog Charles Hartshorne. Deze filosofie met als centraal begrip ‘gebeuren’ (‘event’), i.p.v. ‘ding’, ‘substantie’, en met volle aandacht | |
[pagina 308]
| |
voor de creativiteit en de relativiteit van het universum, i.p.v. ‘orde’, leverde een uitstekend instrumentarium om het biologisch en kosmologisch evolutionisme wijsgerig verder te denken. Wildiers heeft er ook dankbaar gebruik van gemaakt. In Amerika werkte hij ook volop aan zijn meesterwerk Wereldbeeld en theologie. Van de middeleeuwen tot vandaag, dat in 1974 het licht zag. In dit lijvige boek wordt aangetoond hoezeer de kosmologische voorstellingen die men zich in de loop der tijden heeft gevormd, het religieuze denken en de speculatieve theologie hebben beïnvloed. De gunstige receptie van deze magistrale studie was hoopgevendGa naar eindnoot8. Op overtuigende wijze werd hier de onderlinge afhankelijkheid van Godsbeeld, mensbeeld en wereldbeeld aangetoond. Deze zijn historisch geconditioneerde produkten van de menselijke geest door de eigentijdse cultuur gedragen en getekend. Zo was de middeleeuwse theologie afhankelijk van het middeleeuwse wereldbeeld dat teruggaat op dat van Plato en Aristoteles. Denk aan de theologie van Thomas van Aquino en Bonaventura gebouwd op het geocentrische wereldbeeld. Het ‘orde’ begrip doorvaart hun hele theologie, zowel de christologie als de sacramentenleer, de scheppingsleer en de moraal. Daartegenover staat de moderne theologie die aanleunt bij de wetenschappelijke opvatting van een dynamisch, historisch evoluerend universum. Deze heeft ‘als eerste taak Christus en zijn werk te bevrijden uit de greep van een verouderde theologie om op een nieuwe grondslag zijn waarachtige en blijvende betekenis voor het zedelijk en religieuze leven der mensheid zichtbaar te maken’Ga naar eindnoot9. In het latere essay Theologie op nieuwe wegen (1985) worden de twee wegen beschreven die de theoloog kan volgen bij het vertalen van de boodschap in de taal en de denkwereld van de moderne mens: deze van de menswetenschappen en deze van de natuurwetenschappen. Nadien komen aan de orde: de antropologische theologie, de bevrijdingstheologie, de kosmologische theologie. Wildiers pleit voor het samengaan van enerzijds de sociaal-ethisch gemotiveerde en politiek gekleurde bevrijdingstheologie en anderzijds de Whiteheadiaans gedachte kosmologische theologie. Maar beide moeten oog hebben voor de gemeenschappelijke wortel: de historische Jezus van Nazaret; m.a.w. theologie is christologisch of ze is niet christelijk. | |
De kritische cultuurfilosoofMet de jaren was Wildiers, die zich sterk afzette tegen de neo-scholastiek en het daarbij aanleunende kerkelijk dogmatisme, zichzelf meer en meer als cultuurfilosoof gaan beschouwen. Typisch is b.v. dat de in 1988 herwerkte uitgave van Wereldbeeld en theologie een andere titel krijgt: Kosmologie in de Westerse kultuur. De nieuwe trend is merkbaar in latere publikaties zoals Muziek der sferen. Vier opstellen over wereldbeeld en cultuur (1983). ‘Afscheid van Los Alamos. Notities uit het nucleaire tijdvak (1987) beschrijft de doorernstige gevaren die ons bedreigen in dit atoomtijdperk en waarvoor Robert Oppenheimer heeft gewaarschuwd bij zijn afscheid van de laboratoria in Los Alamos in 1945. Hierbij aansluitend stelt Wildiers dat het voortleven van de mensheid belangrijker is dan de vooruitgang van wetenschap en techniek. Zijn kritiek is niet alleen gericht tegen het misbruik van de techniek, maar ook en vooral tegen de exclusiviteit van het ‘paradigma van de macht’. Ons heil ligt in ‘de rationaliteit van de schoonheid’, die oog heeft voor de esthetische, ethische en religieuze waarden zonder dewelke ons bestaan verschraalt. Het paradigma van de macht moet overwonnen worden door het paradigma van de schoonheid, de harmonie en het spel. Zo kan onze ‘age of anxiety’ via een grondige mentaliteitswijziging en via een nieuwe ethiek omgetoverd worden tot een ‘age of harmony and peace’. Het essay Het verborgen leven van de cultuur (1988) gaat in dezelfde zin verder. Na een poging tot verheldering van het moeilijke begrip ‘cultuur’ wordt het Westerse cultuurproject geschetst en kritisch beoordeeld. De dominantie van de technologie vormt het kernprobleem. Wildiers' oordeel is genuanceerd: ‘Wij moeten ons verzetten tegen alle doemdenken dat de levensmoed ondermijnt,maar evenzeer tegen utopische visies die ons blind maken voor de problemen van het ogenblik. De technologie heeft een verhoogde macht in onze handen gelegd, maar een verhoogde macht impliceert een verhoogde verantwoordelijkheid.’Ga naar eindnoot10 Interessant is ook de in 1995 verschenen bundeling van her en der gepubliceerde cultuurfilosofische opstellen, onder de titel De vijf vreugden van de geest. Bedoeld worden de geestelijke aspecten van het culturele leven: religie - wetenschap - geschiedenis - filosofie - esthetica. Dat het vooral gaat om de betekenis van o.m. Teilhard, Whitehead, Popper... is niet te verwonderen. Maar ook Gezelle, Ruusbroec, en vele anderen uit de literaire wereld krijgen de nodige aandacht. | |
De creatieve journalistWildiers' intellectuele arbeid had niet alleen te maken met zijn aangeboren kennisen vrijheidsdrang, maar was ook sociaal gemotiveerd. Het ging hem ook om de culturele verheffing van zijn volksgenoten alsmede om de geloofsverdieping van zijn medechristenen. Hij was allesbehalve een wereldvreemde kamergeleerde. Hij kon zijn wetenschappelijk gefundeerde inzichten verstaanbaar en aangenaam vertolken voor het brede publiek. Hij was een uitzonderlijk welbespraakte redenaar en een zeer gewaardeerde docent. Hij gaf colleges en voordrachten in het Frans en in het Engels met dezelfde ‘aisance’ en taalrijkdom als in het Nederlands. Ik weet het uit ervaring. Geregeld nodigde ik hem uit om in het kader van de scheppingsleer lezingen te | |
[pagina 309]
| |
geven aan mijn studenten. Hij kon boeiend vertellen, zoals b.v. in zijn twee recente werkjes: over zijn briefwisseling met Gerard Walschap en over zijn ontmoeting met Eugène IonescoGa naar eindnoot12. Zijn vulgarisatietalent is ook gebleken uit zijn vele artikels in tijdschriften als Kultuurleven en Dietsche Warande en Belfort. Maar vooral uit zijn talloze bijdragen in De Standaard, de krant die hij na de oorlog mee had helpen heroprichten, waarin hij als ‘Scrutator’ 2 tot 3 maal per week ‘standpunten’ schreef (bijna 2.000 in totaal). In 1952 ontstond onder zijn impuls de wekelijkse bijlage De Standaard der letteren, waarin talloze boekrecensies van zijn hand verschenen. Een dertigtal ervan werden gebundeld in De eeuw der onwetendheid (1985). | |
De ingoede, hartelijke, dienstvaardige manEen groot geleerde, een veelgelezen en invloedrijk schrijver, een gezaghebbende figuur - als Vlaming, als theoloog, als cultuurfilosoof, als journalist -, en toch een zo bescheiden, innemende, gedienstige, joviale man. Nee, je ontmoet ze niet zo vaak. Uren kunnen zijn intieme vrienden en zijn naaste familieleden erover vertellen. Hij was zo graag gezien. Gerard Bodifée sprak in dat verband van ‘de zesde vreugde van de geest’ in het leven van Wildiers: de vriendschapGa naar eindnoot11. Dat vijfde hoofdstuk ‘de mens Max Wildiers’ staat niet los van de vier vorige. Zijn sociale zin en christelijke geloofsovertuiging hadden immers te maken met de onbaatzuchtige, volgehouden inzet van de
(Keuze van de teksten Gerard Bodifée)
Vlaming, de theoloog, de cultuurfilosoof, de journalist. Christen humanist uit één stuk. Diep gelovig. Uitgerekend omdat hij zo gehecht was aan Jezus van Nazaret en zijn hoopgevend evangelie had hij het lastig met het huidige kerk-instituut. De ondankbaarheid en het wantrouwen van de kerkelijke autoriteiten moeten hem wel gegriefd hebben. Goddank kon hij zich verheugen over de vele blijken van waardering en erkentelijkheid vanwege andere ‘overheden’ (ere-doctoraten, officiële prijzen) en vooral vanwege vele zoekenden aan de basis. Terecht heeft de goegemeente zich geërgerd aan de totale afwezigheid van de officiële kerk bij zijn uitvaart op 22 augustus 1996, in tegenstelling met de politieke, academische en culturele instellingen die wel behoorlijk vertegenwoordigd waren. Max Wildiers was sinds jaren in Vlaanderen een begrip. Een houvast voor velen, vooral voor flaminganten en voor progressieve christenen; misschien nog het meest voor diegenen die tegelijk tot deze beide groepen behoren. Zijn afscheid laat een leegte na. Zij die treuren om zijn heengaan kunnen zich laten be-geest-eren door de vruchten van zijn rusteloze geest. Zij kunnen wellicht sterkte vinden in zijn werken, vooral in teksten als deze: ‘Het is het lot van de mens dat ook de vreugden van de geest geen onverdeelde vreugden zijn. Op elk gebied wordt hij gekweld door de begrensdheid van zijn weten en kunnen. Maar de ware levenskunst bestaat erin niet te treuren over deze begrensdheid en zich veeleer te verheugen over de overvloed waaraan hij deelachtig werd en te bedenken dat onze vreugde iedere dag kan aangroeien en nieuwe hoogten bereiken.’Ga naar eindnoot12 | |
Vlaamse muziek op CD
| |
[pagina 310]
| |
een volledig overzicht te geven van het aanbod aan Vlaamse muziek op CD. We kunnen slechts een selectie bieden, een opgave en/of bespreking van een reeks om diverse redenen in-het-oor-springende CD's uit de voorbije maanden en jaren. Componisten die hun naam niet vermeld vinden, zullen zich tekort gedaan voelen: ze hebben gelijk. Uitvoerders die hun produkt niet besproken vinden, zullen zich tekort gedaan voelen: ook zij hebben gelijk... onze selectie is onvermijdelijk subjectief. | |
PolyfonieOngetwijfeld de meest prestigieuze produktie is de reeks De Vlaamse Polyfonie uitgebracht door eufoda; een reeks van 10 CD's die dit hoogtepunt uit de muziekgeschiedenis toont in al zijn facetten: Adriaan Willaert en Italië (eufoda 1160); Philippe Rogier en Spanje (1161); Orlandus Lassus (1162); Liederen en dansen uit Vlaanderen (1163); Philippus De Monte en de Habsburgers (1164); Nicolaas Gombert en het hof van Keizer Karel (1165); Isaac, Obrecht, en de la Rue (1166); Josquin Des Prez (1167); Johannes Ockeghem en Frankrijk (1168) en ten slotte Guillaume Dufay en Bourgondië (1169). Ignace Bossuyt schreef een boeiende luistergids bij deze reeks: een schitterend geïllustreerd geschenkboek. Het project werd prompt bedacht met de titel van Cultureel Ambassadeur van Vlaanderen! Toch stond het niet boven alle kritiek. Gelaakt werd vooral het feit dat de praktische realisatie ervan uitsluitend toevertrouwd werd aan de Capella Sancta Michaelis en het Currende Consort o.l.v. Erik Van Nevel, terwijl Vlaanderen toch over nog andere op dat terrein onderlegde ensembles beschikt. Niet helemaal onterecht vond men dat hierdoor een vrij eenzijdige visie werd verspreid - vooral de over-instrumentatie stond onder vuur - op een moment dat de uitvoeringspraktijk op basis van steeds verder spittend muziekwetenschappelijk onderzoek meer dan ooit ter discussie staat. Dat het ook anders kan bewees de Capilla Flamenca met haar jongste CD (Missa Alleluia. Muziek aan het Bourgondische hof; eufoda 1232). Het betreft een opname van de Missa Alleluia van de la Rue, aangevuld met motetten van Pipelare, Desprez en Obrecht. De uitvoeringen van de Capilla Flamenca worden steeds geschraagd door grondige musicologische bronnenstudie. Zo werden op deze opname, na uitgebreid experimenteren met de zgn. musica ficta (het verhogen en verlagen van bepaalde noten volgens welbepaalde regels), een aantal wringende dwarsstanden bewust niet uit de weg gegaan. Er werd geopteerd voor een ‘Frans-Vlaamse’ uitspraak van het Latijn (even wennen, maar geen onoverkomelijke hindernis) en bij de cantus firmuszettingen worden de ontleende melodieën gezongen op de oorspronkelijke tekst. Dit laatste schaadt de verstaanbaarheid (altijd al problematisch bij polyfonie!), maar biedt de meerwaarde van de symboliek. Opvallend is ook dat voor de motetten de mannenstemmen aangevuld werden met enkele knapenstemmen (gerecruteerd uit de Schola Cantorum Cantate Domino uit Aalst) i.p.v. de gebruikelijke vrouwenstemmen, waarbij niet uitdrukkelijk gestreefd werd naar een homogene samenklank, maar naar een met elkaar confronteren van individuele stemmen. Interessant, boeiend en mooi. | |
17de-18de eeuwIn de discografie zijn de twee eeuwen volgend op de bloei van de polyfonie eerder karig vertegenwoordigd. Enerzijds heeft dat te maken met een zekere terugval van de muziekbeoefening in onze contreien na de gewelddadige splitsing van de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden, maar er is beslist ook het feit dat de studie van die periode nog in de kinderschoenen staat. Toch gaat ook in dit ‘zwart gat’ uit ons muziekpatrimonium stilaan enig licht schijnen. O.m. met de eufoda-CD's 1133, 1152, 1173 en 1206 waarop orkestrale muziek van o.a. de Fesch, Kennis, van Helmont en van Maldere, gespeeld door het Collegium Instrumentale Brugense o.l.v. P. Peire. Dat voor de barokperiode enkele opnames voorhanden zijn met orgelmuziek is niet zo verwonderlijk: Vlaanderen bleef, ook in periodes van minder eminente muziekproduktie, een tot ver buiten zijn grenzen gekend centrum van instrumentenbouw, m.n. van clavecimbels, orgels en beiaarden. Vooral het label r. gailly maakt zich verdienstelijk inzake opnames met orgel- en beiaardmuziek (en zeker niet alleen uit de barok); muziek van Pieter Cornet tot Jaak Nicolaas Lemmens en Flor Peeters, van Vanden Gheyn tot Oscar Depuydt, Kristiaan Van Ingelgem en Stanislas Deriemaeker voor orgel (CD 87.110, 88.800-88.802, 88.804, 88.806-88.808); van Boutmy tot Peter Benoit, Jos en Geert D'Hollander, Frans Geysen en Wilfried Westerlinck voor beiaard (CD 88.901-88.904). | |
1800-1950Krijgt de oude muziek veel aandacht van wetenschappelijke centra en uitvoerders uit binnen- en buitenland, geniet ook de hedendaagse muziek terecht vrij ruime belangstelling en enige subsidiëring van overheidswege, de muziek van 1800 tot 1950 (noch oud noch nieuw) kent deze belangstelling weinig of niet. In tal van bibliotheken, archieven en privéverzamelingen liggen stapels partituren, waaronder ongetwijfeld een hele reeks kapitale werken, te wachten op uitgave en dus op uitvoering en opname. Heel wat materiaal is moeilijk terug te vinden, slecht bewaard, niet eens geïnventariseerd. Een beschamend krankzinnige situatie. Over de vroege 19de eeuw bijvoorbeeld zijn we, wat opnames betreft, zo goed als uitgepraat met 2 vergeten vioolconcerti (uit 1812 en 1836) van 2 vergeten Vlamingen, resp. de in Antwerpen geboren, maar vooral in Gent als orgelbouwer werkzame Pieter Jan De Volder en de Gentenaar Karel Lodewijk Hanssens (PKP - Paul Klinck Productions - 008 en 006; PKP-symfonieorkest o.l.v. Daniel Gazon met solist Paul Klinck). Al lijkt misschien de hiernavolgende opgave van beschikbare opnames met muziek uit de periode 1850-1950 (opgave die verre van volledig is) vrij uitgebreid en gediversifieerd, al bij al stelt ze niet meer voor dan een splinter uit de gigantische muziekproduktie van toen. Vanouds is het BRTN-Filharmonisch Orkest, ongeacht wie haar vaste dirigent was, fervent pleitbezorger van de eigen symfonische muziek geweest. Alleen al in die context zou het opdoeken van het orkest - die plannen mogen dan voorlopig opgeborgen zijn, voorlopig is toch nog altijd maar voorlopig | |
[pagina 311]
| |
- de meest onvoorstelbare en meest onverantwoorde blunder zijn die een terzake bevoegd minister ooit zou kunnen begaan. Het orkest realiseerde logischerwijze ook enkele mooie CD's. Een kleine greep eruit: Salve Antverpia (werk van Mortelmans, Alpaerts, Van Hoof, Blockx en Sternefeld o.l.v. Alexander Rahbari - discover, DICD 920.100); Vlaamse Romantische Muziek van Poot, Blockx, de Boeck, Mortelmans, Meulemans en Gilson o.l.v. Rahbari (naxos 8.550.584); De Zee van Paul Gilson en de Symfonie in G van August de Boeck o.l.v. Karl-Anton Rickenbacher (discover, DICD 920.126); symfonisch werk van Daniël Sternefeld (bespreking: zie Vlaanderen nr. 262, p. 255); samen met tenor Donald George en verschillende Vlaamse koren, o.l.v. Rahbari: de Hoogmis van Peter Benoit (discover, DICD 920.178)... Bijzonder opmerkelijk is de in het voorjaar uitgebrachte 5-CD-box Vlaamse Muziek, het 1ste deel nog maar van een geheel van 20 CD's waarmee dirigent Frédéric Devreese, i.o.v. platenlabel naxos, een caleidoscopisch beeld wil brengen van de Vlaamse muziek. Deze eerste reeks is als volgt samengesteld: Fluitconcerto op.43a, Ouverture Elzenkoning, Pianoconcerto op.43b van Benoit (Luc Devos, piano; Gaby Van Riet, fluit; Koninklijk Filharmonisch Orkest van Vlaanderen - naxos 8.553.601); De Zee, Mélodies Ecossaises, Prelude Alvar en 3de Symfonische Ouverture van Gilson (Symfonieorkest van Moskou - 8.553.602); Pianoconcerti 1 en 2 van Arthur De Greef (André de Groote, piano; Symfonieorkest van Moskou - 8.553.603); de Symfonie in G, het Vioolconcerto en de Dahomese Rapsodie van de Boeck (Guido De Neve, viool; Koninklijk Filharmonisch Orkest van Vlaanderen - 8.533.604); Tombelène, Vioolconcerto nr. 1 en Celloconcertino van Godfried (vader van Frédéric) Devreese (Guido De Neve, viool; Viviane Spanoghe, cello; BRTN-Filharmonisch Orkest - 8.533.605). Een schitterend initiatief, al vinden wij bijv. de concerti vanBenoit met hun overdadig passagewerk niet tot het allerbeste van zijn oeuvre behoren (we verkiezen zeer zeker zijn Strijkkwartet in D op.10; phaedra 92.001; hierop ook het Klein kwartet in C en de Nietigheden voor strijkkwartet van Jef Van Hoof; schitterende vertolking door het Gaggini-kwartet! Terloops: liederen van Van Hoof bij hetzelfde label, CD 87.006). Ware het ook niet opportuun geweest, net als bij De Vlaamse Polyfonie, meer dan één dirigent aan te spreken voor dergelijke uitgebreide bloemlezing? Was het ook echt zinvol om een reeds eerder uitgebrachte CD - m.n. G. Devreese - marco polo 8.223.680 - in identiek dezelfde opname nog eens op de markt te brengen onder een andere labelnaam en referentienummer, met een inlegboekje dat fouten uit de eerste versie klakkeloos overneemt? Het was nl. niet Gabriel Pierné die in 1931 Tombelène creëerde op de Parijse ‘Concerts Colonne’ maar de componist zelf, die op 18.12.27 zijn werk dirigeerde in Amsterdam, aan het hoofd van het Concertgebouworkest. Frédéric Devreese is niet enkel als dirigent actief, ook als componist - we maken nu af en toe een kleine uitweiding naar de periode na 1950, waarop we verder nog terugkomen - leverde hij menige mooie bladzijde af, waaronder: Dansen, Divertimenti en Preludes (André De Groote, piano - marco polo 8.223.651); Filmmuziek (BRTN-Filharmonisch Orkest o.l.v. de componist zelf - marco polo 8.223.681); Pianoconcerti 2 en 4 (Daniël Blumenthal, zelfde orkest, zelfde dirigent - marco polo 8.223.505); Vioolconcerto (Henry Raudales en het Nieuw Vlaams Symfonieorkest o.l.v. Dirk Brossé - r. gailly, CD 87.080). De liefhebbers van het concerto blijven overigens niet op hun honger zitten. Enkele tips: fluitconcerti van Benoit en Waelput door Gaby Van Riet en het Nieuw Vlaams Symfonieorkest o.l.v. Silveer Van Den Broeck (r. gailly, CD 87.026); het Concerto nr. 2 voor Saxofoon van Gilson en andere composities voor saxsolo en orkest van o.a. Peter Cabus en Willy Carron door Norbert Nozy en hetzelfde orkest o.l.v. Fabrice Bollon (r. gailly, CD 87.081); nog meer saxofoonconcerti van o.m. Marcel De Jonghe en August Verbesselt door dezelfde solist met het Groot Harmonieorkest van de Gidsen o.l.v. Walter Boeykens (r. gailly, CD 87.094); het Concerto voor altviool van Jef Maes door Leo De Neve en het Koninklijk Filharmonisch Orkest van Vlaanderen o.l.v. Gerard Oskamp (marco polo 8.233.741); vioolconcerti van Lodewijk De Vocht en Roland Coryn met Henry Raudales en het Nieuw Vlaams Symfonieorkest o.l.v. P. Peire (r. gailly, CD 87.063). Op dit laatste schijfje vinden we ook het Romantisch Wiegelied van Prosper Van Eechaute, een niet zeer bekende, maar daarom niet minderwaardige componist; geboren in 1904 was hij van 1938 tot aan zijn dood in 1964 directeur van het Stedelijk Conservatorium van Kortrijk. Ook zijn Strijkkwartet nr. 1 ‘à la mémoire de Maurice Ravel’ werd, samen met het Strijkkwartet in F van Godfried Devreese, op plaat gezet, door het voortreffelijke Arriaga-kwartet (phaedra 92.002). Beslist de moeite waard! Nog andere minder algemeen bekende toondichters kregen reeds hun opname. Arthur Wilford bijvoorbeeld. Klinkt zijn naam misschien iets vertrouwder, zijn werk is het geenszins. Het BRTN-Koor en het E. Ysaÿe Ensemble brachten een selectie uit zijn koor- en kamermuziek bijeen op vox temporis CD 92.018. Spontane, sierlijke, lichtvoetige muziek. En wie kent dirigent, componist en musicoloog Xavier van Elewijck? Op de Radio 3-CD 20 jaar koorleven in Vlaanderen (CD 1536) is hij naast Raymond Schroyens, Lode Dieltiens, Jos Van den Borre en andere binnen- en buitenlandse toondichters uit heden en verleden, vertegenwoordigd met Tu es Petrus. Een ander voorbeeld: hoe velen (of hoe weinigen) weten dat in de schaduw van broer Arthur ook Herman Meulemans muziek schreef? Ter gelegenheid van de jaarlijkse culturele manifestatie ‘Radio 3 in de stad’ brachten phaedra en Radio 3 enkele maanden geleden een CD uit (phaedra 92.011) met werk van dit Aarschotse broederpaar. Herman Meulemans is hierop vertegenwoordigd met zijn Five Piano Pieces: pretentieloze maar stemmingsrijke, volromantische genrestukjes, teder en sierlijk gespeeld door Steven Kolacny. Het 2de en 3de Strijkkwartet en het Pianokwintet van Arthur Meulemans zijn vakkundig geschreven, aangrijpende stukken muziek. De vertolking ervan door het Arriagakwartet verdient niets dan lof: contrastrijk, spanningsvol en vooral zeer homogeen, alsof de 4 strijkers door één enkele hand beroerd worden. In het Pianokwintet past Stijn Kolacny zich perfect in dit prachtige samenspel in. Een aanrader! | |
Hedendaagse muziekTen slotte is er de periode na 1950. Periode waarin de Vlaamse toondichters zich meer en meer een plaats wisten te verwerven in het internationale muziekgebeuren. Periode waarin Vlamingen mee ‘muziekgeschiedenis schreven’. Karel Goeyvaerts bijv. formuleerde, uitgaande van de dodecafonie zoals Anton Webern ze zag en van de leer van de klankparameters van Olivier Messiaen, de basisprincipes van een integraal serialisme. Hierdoor beïnvloedde hij rechtstreeks Karlheinz Stockhausen; samen realiseerden ze de eerste elektronische muziek op seriële basis. Het BRTN-Filharmonisch Orkest o.l.v. Lucas Vis, het ensemble Champ d'Action, | |
[pagina 312]
| |
pianiste Kristina Van Damme en claveciniste Christine Wauters zorgden voor een boeiende opname van zijn sterk emotioneel geladen 5 Litanieën (MDC 7872/73); 3 ervan staan ook op MDC 7877 samen met De stemmen van de waterman en Das Haar. Ook inzake deze periode is het label phaedra actief: prachtige strijkkwartetten van Elias Gistelinck, Piet Swerts, Wilfried Westerlinck en Victor Legley door het Gaggini Kwartet (JF-IC-02); Symphonic Music van Frits Celis, waaronder Preludio e Narrazione op tekst van Anton van Wilderode door Jacqueline van Quaillie en het BRTN-Filharmonisch Orkest o.l.v. Fernand Terby (92.003); Music for viola and piano van o.m. V. Legley en Norbert Rosseau (bespreking: zie Vlaanderen nr. 262, p. 255); koormuziek van Herman Roelstraete, Vic Nees, R. Coryn, Luc Goosen en Rudi Tas (BRTN-Koor o.l.v. V. Nees; 92.006). Roelstraete vinden we ook terug bij eufoda (nr. 1233; Collegium Instrumentale Brugense o.l.v. P. Peire, BRTN-Koor o.l.v. V. Nees; Renaat Beheydt, Els Crommen en het E. Ysaÿe Ensemble) en bij PKP. Bij dit laatste label een opname van kamermuziek voor strijkers en piano, ook al uitgegeven n.a.v. ‘Radio 3 in de Stad’ (toen Kortrijk; PKP 004; P. Klinck, viool; Freddy Van Goethem, altviool; Herwig Coryn, cello en Gunther Broucke, piano). Nog bij PKP: een selectie uit de 1001 sonates voor viool en piano van Boudewijn Buckinx (Daan Vandewalle, piano en Paul Klinck, viool; het resultaat van een live-opname in de Rode Pomp in Gent; PKP 001); werk van Louis De Meester en N. Rosseau (Katrijn Friant, piano en P. Klinck, viool; PKP 002); van Claude Coppens, Frank Nuyts e.a. (D. Vandewalle en P. Klinck; PKP 003). Een lovenswaardig initiatief nam enkele maanden geleden het Gemeentekrediet met het uitbrengen van een dubbel-CD (CYP 2609) waarop orkestwerk van één van onze meest vooraanstaande componisten van het ogenblik, stellig behorend tot de creatieve kopstukken van de hedendaagse Europese muziek: Luc Brewaeys, leerling van o.a. André Laporte (kamermuziek van Laporte: r. gailly, CD 87.011). Een man met een ongelooflijke fantasie; zijn spectrale muziek kan geen luisteraar onberoerd laten. Op deze CD's: Symfonie nr. 1 ‘... E poi c'era...’, Symfonie nr. 2 ‘Komm, Hebe dich...’, Symfonie nr. 3 ‘Hommage’, Symfonie nr. 5 ‘Laphroaig’, Requialm en Non lasciate ogni speranza. Op WPR 001 (coproduktie van Walpurgis Records en Radio 3) brengt het lyrisch ensemble Leporello Antigone, Brewaeys' eerste werk voor lyrisch theater op een libretto van Dirk Opstaele. Eindigen doen we dit overzicht zoals we het begonnen zijn, met een Cultureel Ambassadeur: vox temporis productions, het enige CD-label dat die titel draagt, dankzij ‘garanties geboden zowel op het vlak van artistieke en technische kwaliteit als op vlak van internationale promotie en distributie... Vox Temporis besteedt ruime aandacht aan produkties met werk van Vlaamse componisten. Dankzij de referentiële opnamen kunnen Vlaamse musici zich internationaal profileren. Vox Temporis legt de nadruk op een verrassend en gevarieerd repertoire en heeft aandacht voor nauwelijks gekende genres en componisten...’, aldus de jury. Een overzicht van de Vlaamse VT-produkties. CD 92.004: Flemish Contemporary Recorder Music met werk van Geysen, Swerts, Pieters en Van Landeghem door Vier op 'n Rij (goede wijn behoeft geen krans!). CD 92.015: Songs of Innocence - Modern Choral Music waarop werk van Laporte uitgevoerd door de Cappella Concinite o.l.v. Florian Heyerick (artistiek leider van Vox Temporis). CD 92.016/7: de Marcuspassie van Swerts (voor een uitgebreide bespreking van dit werk: zie artikel van Y. Knockaert in Vlaanderen nr. 254, p. 49-51), een niet altijd even gave live-opname door Lucienne Van Dyck, Stefan Geyer, Jan Caals, Chris De Moor, koren en orkest van het Lemmensinstituut o.l.v. de componist, waarbij de balans ook niet steeds optimaal is: vocale soli en koor zijn soms nauwelijks te horen. CD 92.108: Arthur Wilford (cfr. supra). CD 92.021: Kurt Bikkembergs, Choral works with organ (bespreking: zie Vlaanderen nr. 262, p. 254). CD 92.026: Belgian Contemporary Chamber Music waarop het Spectra Ensemble o.l.v. Filip Rathé muziek brengt van Posman, Coppens, Goeyvaerts, Buckinx, Goethals, Logghe en Nuyts; een openbaring! CD 92.029: Vic Nees, Sacred Choral Works, een mooie bloemlezing uit zijn religieus geïnspireerde composities, representatief voor de zeer persoonlijke stijl van zijn oeuvre: ongewone bezettingen waarbij de instrumenten bijzonder verfijnd en efficiënt-expressief worden gehanteerd; niet revolutionair vernieuwend, maar eclectisch alle waardevolle stijlen en technieken, ook de hedendaagse, versmeltend in functie van een zeer adequate tekstverklanking. Vic Nees leidt zelf het BRTN-Koor; een uitvoering met doorvoelde uitdrukkingskracht, geschraagd op solied vakmanschap. Ook audiotechnisch puntgaaf! Drie produkties ten slotte werden voor dit najaar in het vooruitzicht gesteld; op het ogenblik van samenstelling van deze bijdrage hebben we het resultaat evenwel nog niet gehoord: CD 92.028, Karoena, the Mermaid, kameropera van Buckinx; CD 92.031, een 2de reeks Flemish Contemporary Recorder Music met composities van Biesemans, Buckinx, Geysen en Van Landeghem; en ten slotte CD 92.032, De Feesten van Angst en Pijn van Willem Kersters. | |
Een catalogus...?We stelden het al eerder: dit overzicht is bijzonder onvolledig. Eigenlijk gelukkig maar! Helaas heeft de geïnteresseerde melomaan nog steeds heel wat speurwerk te verrichten, vooraleer hij zijn gading vindt. De nood aan een omvattende catalogus laat zich gevoelen; een voortdurend te actualiseren catalogus, want met de steeds groter wordende regelmaat komen nieuwe opnames van al te lang verborgen gebleven schatten op de markt... het sneeuwbaleffect. | |
[pagina 313]
| |
Gezongen zee-gedichten Nieuwe CD Dirk van Esbroeck
| |
Jan Steen. Schilder en verteller
| |
[pagina 314]
| |
had hij in Leiden de titel van meester-schilder verkregen en begon zijn schilderscarrière, misschien eerst als knecht bij zijn schoonvader waar hij mogelijk meehielp aan de grote produktie van landschappen. Het gezin Steen, dat intussen met enkele kinderen was uitgebreid, bleef tot in 1654 in Den Haag wonen. Toen verhuisden ze naar Delft waar hij een tijdje als brouwer werkzaam was. De zaken verliepen echter niet rooskleurig. Na een intermezzo in Leiden en in het wat meer ten noorden gelegen Warmond, vestigde hij zich vervolgens (1660) in Haarlem. Ook hier ging het hem financieel blijkbaar niet voor de wind. Na het overlijden van zijn vrouw (1669) en van zijn vader (1670) keerde Jan Steen naar Leiden terug. Daar betrok hij het huis van zijn vader aan de Langebrug en vanaf 1672 baatte hij een herberg uit. Een jaar later hertrouwde hij met Marietje van Egmont bij wie hij nog een zoon, Dirk, kreeg. Ook in die periode kunnen we zijn financiële situatie niet als rooskleurig beschouwen. Als we zijn biograaf, Arnold Houbraken (1660-1719) mogen geloven, bracht hij met zijn schildersvrienden veel tijd al drinkend en rokend door. Jan Steen overleed in 1679 en werd op 3 februari in het familiegraf in de Sint-Pieterskerk aldaar begraven. De thema's die Jan Steen in zijn toch vrij uitgebreid oeuvre - er zijn zo'n vierhonderd werken van hem bewaard - behandelt, worden in de literatuur meestal als volks, burlesk en leuk omschreven. Hij schilderde inderdaad uitgelaten gezelschappen, ongegeneerde kinderen, juichende feestvierders, vrolijke genre-tafereeltjes, uitbundige kroegscènes en dergelijke taferelen van exuberante levensvreugde. In die zin komt hij iconografisch in de buurt van werken van Adriaen Brouwer en David Teniers de Jongere, kunstenaars uit die periode van bij ons. Met minutieuze details, met een voortreffelijk koloriet en met goed opgebouwde schilderijen die voor ons een knotsgekke chaos lijken, maar het niet zijn, weet Steen ons te boeien. We blijven kijken naar dit sfeerbeeld waar personages zich overgeven aan drank en eten, aan het roken van tabak misschien gemengd met wat hennep en aan vreugde en plezier. Steen heeft zeker dergelijke oerhollandse taferelen gezien, waarschijnlijk zelf meegemaakt en ervan genoten. Ze stootten tegen het hart van puriteinse calvinisten, maar Steen bleef katholiek. Iedere volkskundige puurt ze uit op zoek naar nieuwe gegevens en komische anekdotes, iedere historicus probeert zich in deze werken in te leven om de sfeer van de zeventiende eeuw op te snuiven en om ze op andere terreinen toe te passen en iedere kunstliefhebber bewondert ze om de knappe compositie, om de behandeling van het Het Sint-Nicolaasfeest (doek, 82 × 70,5 cm) van Jan Steen, uit ca. 1665-1668, in het Rijksmuseum van Amsterdam.
lichtschijnsel in de stof en omwille van de artistieke creativiteit die een ander, minder vertrouwd, beeld van Holland tijdens die Gouden Eeuw oproept. We denken dan bijvoorbeeld aan De dorpsbruiloft (Rotterdam, Museum Boymans-van Beuningen), aan De vette keuken (privé-verzameling), aan het Vrolijk gezelschap op een terras (New York, Metropolitan Museum of Art), aan De dorpsschool (Edinburgh, National Galleries of Scotland) of aan de Dansende boeren voor een herberg (Toledo, Museum voor Schone Kunsten), alhoewel de voorbeelden hier voor het rapen liggen. In die zin is Steen een verteller, iemand die hield van het uitbundige. Toch biedt hij meer. In talrijke van zijn schilderijen steken er vermoedelijk allegorische toepassingen. We mogen natuurlijk niet aan ‘Hineininterpretierung’, aan overinterpretatie doen, maar toch ontdekken we in bepaalde van zijn werken elementen die waarschijnlijk een symbolische betekenis hebben en die een situatie verduidelijken of beklemtonen, zoals in Na het drinkgelag (Amsterdam, Rijksmuseum). Hier is de afbeelding van de uil op een stokje met ernaast een dovende kaars op een tekening die aan de wand is vastgespijkerd het symbool van de dronkenschap. Het kan niet worden betwijfeld dat zijn voorstellingen inderdaad zekere relaties onderhielden met het dagelijkse leven van zijn tijd, met allerlei zeden en gewoonten alsmede met het traditionele gedachtengoed. Of er ook een politieke interpretatie mogelijk is, laten we in het midden. Ook een voor ons onbekend raffinement, zoals in Het oestereetstertje (Den Haag, Mauritshuis) of een erotisch trekje, zoals in Het morgentoilet (Londen, Kon. Verzameling) of een fraaie lichtbehandeling, zoals in De tekenles (Los Angeles, P. Getty Museum), mogen we in zijn oeuvre niet over het hoofd zien. Als Vlaming bewonderen we ook het doek (82 × 70,5 cm) Het Sint-Nicolaasfeest uit de collectie van het Amsterdamse Rijksmuseum. Dit gesigneerde werk, uit ca. 1665-1668, wordt in de vermelde catalogus als een van de meest populaire schilderijen van de Nederlandse kunstgeschiedenis omschreven. Net zoals het dikwijls bij Steen gebeurde, heeft hij het onderwerp later hernomen. Zo'n tweede paneel hangt in het Museum Boymans-van Beuningen in Rotterdam. Het Amsterdamse schilderij boeit ons misschien vooral, omdat we allerlei elementen terugvinden die bij de tegenwoordige Sinterklaasviering nog een rol spelen: het zetten van een schoen of klomp, het zingen van specifieke liedjes, het verstoppen van de geschenken, het vele snoepgoed en de aanwezigheid van de roe, al is het figuurlijk, voor de stoute kinderen. Centraal in de compositie staat een meisje dat verwend werd met een boodschappenemmer vol zoetigheid en speelgoed. Ze klemt met haar handjes stevig een beeldje van de H. Johannes-de-Doper vast (een duidelijke katholieke aanwezigheid), dat in het werk in Rotterdam door een grote koek werd vervangen. Haar moeder, die ernaast zit, heeft waarschijnlijk iets gevraagd en de kleine trekt zich weliswaar lachend terug. Een wat ouder jochie kreeg van de heilige man blijkbaar een kolfstok en is deze sport nu al volop aan het oefenen. Een dienstmeisje toont de andere broer enkel een roede. Hij huilt dan ook zijn verdriet uit en wrijft druilerig in zijn linkeroog. Gelukkig De Emmaüsgangers (doek, 134 × 104 cm) van Jan Steen, uit ca. 1665-1668, in het Rijksmuseum van Amsterdam.
| |
[pagina 315]
| |
weet zijn grootmoeder voor hem nog een verrassing zitten achter het beddegordijn en wenkt haar kleinzoon dan ook. En zo zijn er op die huiselijke voorstelling - sommige kunsthistorici zien in het gezelschap de familie Jan Steen zelf - nog enkele van die leuke tafereeltjes: de onbezorgde grootvader, een jongen die naar de schoorsteen wijst waaruit al dat goeds is gekomen... Zeker de stillevenelementen met allerlei snoep, de tactiele weergave en de psychologische interactie tussen de figuren maken van deze cirkelvormige compositie een geslaagd schilderij. Jan Steen is ook de auteur van enkele minder bekende religieuze en mythologische schilderijen en zeldzame portretten. Zo schilderde hij enkele malen De bruiloft van Kana in een monumentaal interieur, De Verloren Zoon of De Emmaüsgangers. Dit laatste doek (134 × 104 cm) dateert uit de periode 1665-1668 en hangt in het Amsterdamse Rijksmuseum. Het verhaal is voldoende bekend. Meestal zien we dan voor ons een caravageske uitvoering, waarbij licht en donkereffecten nadrukkelijk de Heer accentueren. Steen heeft dit niet gedaan, hij is trouwens ook niet schatplichtig aan de Italiaanse barok, misschien eerder aan Rembrandt. De twee discipelen zitten er wat verweesd, in gedachten verzonken bij en mijmeren over de recentste gebeurtenis. Wat moeten ze nu eigenlijk denken én beginnen? Dit schilderij toont meer dan het loutere bijbels verhaal, het gaat dieper. In tegenstelling tot de meeste kunstenaars die dit moment probeerden in verf om te zetten, schilderde Steen niet de paniek bij de apostelen, niet de schrik maar een ingetogen rust die veel meer vragen oproept dan beantwoordt. Als een geest zien we Christus juist nog verdwijnen. Hij maakt terloops een teken naar zijn volgelingen. Zit juist daar niet én in de stilte de kracht van deze voorstelling, die blijkbaar volkomen overeenkomt met de contrareformatorische gedachte in verband met de transsubstantiatie? Raakt hij hier soms niet de schrilste theologische debatten tussen katholieken en protestanten die er toen volop woedden en waar dit onderwerp dikwijls centraal stond? Toch kon de kunstenaar weer niet nalaten wat volkse elementen in te schakelen: de gebroken eierschalen op de vuile grond, de geschilde citroen naast het tinnen bord en de dienaar en dienares die juist nog wat voedsel en drank aanbrengen.
Steen blijft bloeien, zal steeds blijven boeien, generatie na generatie. Bij het bekijken van zijn schilderijen krijgen we voortdurend de indruk erbij te horen. Telkens opnieuw ontdekken we in zijn toch veelzijdig oeuvre, zeker qua onderwerpen, nieuwe elementen. Het is o.a. de verdienste van deze tentoonstelling én van deze catalogus ons daar op te wijzen.
* Voor deze bijdrage baseerden we ons hoofdzakelijk op deze catalogus. Hierna volgt de bibliografische beschrijving van die uitgave: Jan Steen. Schilder en verteller door H. Perry Chapman, Wouter Th. Kloeck, Arthur K. Wheelock, Jr., uitg. National Gallery of Art, Washington en Rijksmuseum Amsterdam, Postbus 74888, 1070 DN Amsterdam, 1996, z.-w.- en kleurenillustr., 250 × 275 mm, 272 blz., ingenaaid f 49,50. | |
De portretkunst van Raf Coorevits
| |
Stil verzetNaast de onvervreemdbare plek is er ook nog de beslissende keuze geweest. Waarom Raf Coorevits zo vroeg en zo voorgoed - al sinds bijna 40 jaar - zijn ziel verkocht aan de tekenkunst en vooral aan de veeleisende
Raf Coorevits (1996). (Foto: Jef Meul)
| |
[pagina 316]
| |
Raf Coorevits, Portugal, 1994, ets, 21 × 13 cm. (Foto: Jef Meul)
etskunst, en hiervoor andere troeven uit handen gaf, zal voor altijd een raadsel blijven. Allicht omdat het zo moest zijn... Maar geen zweem van (on)zalige eenzijdigheid! Als geroutineerde ambachtsman, als estheet en als pedagoog weet hij ook andere creatieve technieken te appreciëren en op hun juiste waarde te schatten én - zijn opleidingsjaren getuigen het - briljant te demonstreren. Ook zijn jarenlange omgang (ruiterlijk maar ook niet zonder verdrietige misverstanden) met vele oudere en jongere collega's affirmeert die beide polen van zijn artistieke opstelling: een weloverwogen voorkeur en een brede belangstelling voor anders geaarde kunst. Tot deze constante in Coorevits' oeuvre behoort ook het feit dat het tekenen en het etsen van den beginne af wonderlijk op elkaar werden afgestemd. Vele van zijn etsen groeiden uit de vrije vertaling van de schat aan potlood-, krijten pentekeningen en van aquarellen - deze laatste koloristisch steeds getemperd - die hij van zijn vele zwerftochten in het buitenland meebracht. Dit zweren bij de ets en de droge naald: het lijkt wel of hij er biologisch en energetisch door gedragen wordt: de lijfelijke interactie van de scheppende hand en het onderliggende steunvlak. Het moet ook zijn dat hij in de tot introspectie dwingende en tijdrovende etsdiscipline de beste kans voelde om met zichzelf als raadselachtig, scheppend individu in het reine te komen.
Conflicten om zijn keuze en om zijn kunst kon hij niet ontlopen. Zijn vroegste keuze om kunstonderwijs te volgen, en mettertijd om van de kunst een broodwinning te maken, viel allesbehalve in goede aarde. Nog meer energie zou het kosten om, precies in zijn opleidings- en eerste beroepsjaren, op te boksen tegen verleidingen en de brutaliteiten van de moderne artistieke scène. De ‘tijdsgeest’ was traditie-ondergravend, gewelddadig en schaamteloos. De mythes van de avant-garde, de ‘onomkeerbaarheid’ van de abstractie, de geniepige of vaak triviale commercialisering van de kunsthandel in het zog van de alles naar zich toehalende ‘veramerikanisering’... De storm sleurde de meeste begaafde jongeren mee en herleidde de mindere goden tot praatzieke, over het paard getilde marionetten. Wanneer men die naoorlogse vloedgolf nu vanop een zekere afstand observeert, en deze chaotische uitdeining van de grote verdiensten van enkele pioniers bemediteert, blijft er een wat wrang gevoel over. Het lijkt er op alsof de uitdagingen en de openbaringen van Picasso, Matisse, Malevitch, Mondriaan, Permeke... aan deze intelligente en gevoelige Waaslander niet besteed waren... En toch wist hij deze genialiteit aan te voelen en te waarderen, maar hij durfde ze ook te weerstreven... Om zijn stil verzet, om zijn ‘dissidentie’ werd hij dan ook geïsoleerd. Hetzelfde lot trof zijn geestesverwanten. Zij werden als gedepasseerde, ‘academisch geschoolde’ achterlopers genegeerd... | |
Meester van het stillevenIn den beginne heeft hij, meer als studax dan als bekeerling, de mogelijkheden van het non-figuratieve uitgeprobeerd. Toch is hij, overtuigd van zijn individueel gelijk, spoedig teruggekeerd naar zijn eerste liefde, die wij - gemakshalve en ongenuanceerd - de dagdagelijkse realiteit noemen. Bron van helder water is ze voor Coorevits gebleken, doorzichtig en toch geheimzinnig, en onuitputtelijk tot op vandaag. En tevens bron van diepe, existentiële verbazing en vreugde. Maar hoe duidelijk en ‘gemakkelijk’ de meeste thema's ook mogen lijken, voor wie tussen de lijnen kan lezen en onder de huid doordringen, ligt de artistieke essentie op een wezenlijk hoger vlak. Deze voldragen stillevenprenten ontlenen hun beslissende kwaliteit niet zozeer aan de verbluffende ‘juistheid’ van de observatie en registratie, als wel aan de zeer eigenzinnige interpretatie van die vertrouwde stillevende dingen. De Duitsers noemen het ‘Verdichtung’: de meerwaarde van het subtiele, evocatieve dichterschap bovenop het slechts correcte, accurate taalgebruik. Identificeerbaarheid tot in het kleinste detail enerzijds én geladen, muzikale vertolking anderzijds. Deze traag opgebouwde, door eeuwen schoonheidsbeleving gevoede esthetiek zou het in ‘deze tijd’ ‘niet meer doen’. Vraag is natuurlijk wat kunst ‘moet’ doen, moet teweegbrengen in deze tijd van snelheid, geweld, massificatie en vervreemding... En waarom zou een ongemeen ernstige, vorsende dialoog met de natuur - die permanent bedreigd wordt - niet ‘van deze tijd’ zijn? Omdat ze pas echt toegankelijk wordt voor wie nog durft stil te staan, en voor wie nog in staat is tot meditatie en schouwen, los van elke berekening? Zijn wij geen onverbeterlijke activisten geworden, in een hybridische poging om paal en perk te stellen aan versplintering, schaalvergroting, corruptie, onmacht en chaos? Zonder contemplatie komt men nooit op ‘dezelfde golflengte’ als de dichter Coorevits, die gelooft in de zachte krachten als sereniteit en geheimenis... Sentimentaliteit en grootsprakerigheid daarentegen zijn hem totaal vreemd. Hij levert werkstukken af die er van dromen schoonheid zichtbaar te maken, en dat zeldzame niveau soms bereiken, die ‘redden’ uit de poel van de banaliteit langs de taal van het eenvoudige en het kwetsbare om... L'art pour l'art, in de nobele zin van dit omstreden begrip. Ze heeft de pure, indringende kracht van een oud madrigaal, van een uitsluitend om de bevrijdende sonoriteit gekozen cello-sonate. De prentkunst van Raf Coorevits is wezenlijk verbonden met muziek. De pianist - ook hier heeft hij vroeger van gedroomd - is altijd aanwezig... In deze muzikaliteit rust het geheim van de stillevens. Wat lijkt er schoolser dan een opgezette ekster? Wat heeft een compositie met poppen uit een poppenkast de ‘moderne’ (?) mens te bieden? De herkenning van het medium komt vrijwel onmiddellijk tot stand, het leven verschijnt echter pas als men in de ban geraakt van ‘het hoe’... De meeste prenten - stillevens op zich - laten de verbluffende reproduktie van de bewust gekozen voorwerpen ver onder zich. Speelse en ernstige vermoedens spinnen het object in, maar maken het geheel nooit nodeloos naargeestig of opdringerig symbolistisch. Evident dat de allusie op het vanitasmotief, of de onuitwisbare herinneringen aan de morbide plagerijen van Ensor wel eens om het hoekje komen kijken... Schemeringen van de dood... In de lijn van een Hans Christiaan Andersen of van een Jules De Bruycker (heb je diens zelfportretten al eens vergeleken met die van Raf Coorevits?) houdt hij er ook van om ‘on-bezielde’ attributen uit zijn eigen atelier of uit zijn alchemistisch métier, een rol te laten spelen als getuige van zijn eigen mysterieus, existentieel levensverhaal. Het thema leidt echter ook een intens autonoom bestaan. Onwillekeurig denk je aan Albrecht Dürer, die een haas of een aardkluit met grassprieten uit het witte blad te voorschijn tovert... een ‘spiegelbeeld’ veinzend, maar in diepste wezen slechts naar zichzelf verwijzende poëzie, meditatieve abstractie voortbrengt... | |
PortrettenDe ‘verdichting’ is ook aanwezig in de ontelbare studies naar de menselijke figuur en nog opvallender in de voltooide portretten. Vaak, en m.i. bij voorkeur, en dit reeds van zijn artistieke jeugd af, ontmoet deze grote portrettist de medemensen op hun levensavond. Dan spreekt hun wezen, hun unieke, kortstondige ‘zijn in de tijd’ hem des te | |
[pagina 317]
| |
sterker aan. Coorevits neemt er de tijd voor, beseft dat dit het moment is dat nooit meer zal terugkeren... De bijna angstaanjagende onverwisselbaarheid van het moment... Telkens wordt ook, doorheen de haarscherpe analyse en wedersamenstelling, doorheen de ogenschijnlijk ontluisterende kennisgeving van rimpels en vergankelijkheid, het onderliggend geheim aangeroerd. Hij heeft ‘de moeder’ van Dürer gezien, doorzien en in zijn eigen artistiek bewustzijn en geweten gegrift. In elk van zijn portretvertolkingen belijdt hij besef en respect voor het eigene en voor het intieme, en fluistert hij dank om de vertrouwvolle overgave en verwachting van ‘het model’... Spleen, spot, belerende moraal en bezwarende dramatiek zijn altijd ver weg. Hoezeer ook door het leven getekend en vaak zelfs gehavend, stralen al deze portretten een weldoende humaniteit uit. Tegenpool van de stereotiepe prentjes in de showroom van de business-art, de sensationele holocaustverwijzingen, de ondermaatse pretparkambiance... Coorevits' mensbeelden zijn van ongeroemde adel. Equivalent van wat de grote portretfotografen van onze eeuw hebben nagestreefd: hercreëren en bewust maken van tijdloosheid. Magie van het beeld: ‘De dichter zal ons verlossen van een verdriet dat ondraaglijk is zolang hij het niet bezingt...’ (Adriaan Magerman). | |
LandschappenHet ontroerd overstijgen, het tot tijdloosheid sublimeren van het raak gevatte moment, is ook de stempel van de heerlijke landschappen. Geen virtuoze beschrijving van seizoenen met hun doorzichtige symbolische implicaties. Coorevits keert zijn landschappen nadrukkelijk in zichzelf, ervaart
Raf Coorevits, Portret, 1992, Sanguinetekening, 18 × 24 cm. (Foto: Jef Meul)
Raf Coorevits, Hangpoppen, 1989, ets, 24,5 × 20 cm. (Foto: Jef Meul)
ze als solitair, a.h.w. afgesloten en gezuiverd van de aanwezigheid van de mens, die toch deze landschappen vaak in hoge mate heeft helpen scheppen. Zo zijn bomen, struikgewas, rotsen tot musische bronnen geworden, die alles aanreiken wat een herschepper van een landschap maar wensen kan: schakeringen van ritme, eindeloze variaties op grondthema's, lichtgradaties en verbluffend spel van structuren, wijding en mysterie... Coorevits heeft zijn inspiratie gehaald overal in Europa, waar nog ongecompliceerde schoonheid voorhanden is: in de ‘binnenlanden’ van Engeland, Frankrijk, Portugal, Italië, Hellas... Het was hem daarbij nooit om de ‘grand tour’ te doen, of om excentrieke of epaterende, extreme landschappen. Precies datgene genieten en cultiveren wat ontgaat aan wie jachtig en voorgeprogrammeerd de reisbrochures achterna holt... Wie staart nu urenlang intens naar holle wegen met hun lichtspelonken, naar onontwarbaar struikgewas, naar golvende olijfgaarden, naar oeroude, overwoekerde muren? Voor wie is het ademloos ‘lezen’ en ‘neerschrijven’ van een boomkruin het hoogtepunt van een verre reis? En maanden later is er de hergeboorte van de reissensatie in de prent: samenklank van enerzijds die overrompelende veelheid en vlotheid van ritmische gradaties, van nerveus gewriemel en pointillistische vibraties, en anderzijds de ogenschijnlijk moeiteloze grandeur van het geheel... Onverklaarbare muzikaliteit. Onmerkbaar zijn die uit de materie opgetilde natuurfragmenten ‘metafysisch’ geworden, sonates of byzantijnse hymnen op het witte vlak. Het is vooral in die vibrerende, uitgepuurde landschapskunst dat je voelt hoe Raf Coorevits zich ook sterk geconcentreerd openstelt voor muziek, en voor welke muziek. Wie vraagt bij de sublieme vlucht van een hobo of een cello naar een ‘eigentijdse inhoud’, naar een ‘eigentijdse vorm’? Als wij dit lyrische oeuvre historisch willen ‘plaatsen’ (maar hoeft dat eigenlijk wel?), botsen wij weer op het belangenconflict. Onoplosbaar? Op de eindeloze roltrap van de ‘moderne’ en ‘actuele’ kunst staat deze grafische dichter nergens, en is hij even verdacht als ‘illegaal’... Een begaafd outsider, verblind door vergane glorie, verhangen aan de verbleekte uren van de klassieke kunstgeschiedenis? Mij komt het voor dat Raf Coorevits met zijn ingeboren experimenteerlust niet te koop wou lopen, en voor alles koppig, vrij en lucied een conservatieve weg heeft gekozen. Niet vanuit gebrek aan inspiratie, nog minder vanuit kleinburgerlijke berekening. Heeft hij dan geen ereplaats verworven in een of ander ‘hokje’ van de na-oorlogse internationale ontwikkeling, en dan? Hij heeft zijn houvast gevonden, en maatschappelijk respect afgedwongen als kunstpedagoog, als meester tussen zijn leerlingen. In zijn leraarschap stond hij jarenlang op de bres voor de florissante Academie van Sint-Niklaas, onder leiding van Karel Mechiels, en op de afdeling vrije grafiek van het Gentse Sint-Lucasinstituut. Dit met een pedagogisch geweten dat vele artistiekelingen in het actueel kunstonderwijs totaal vreemd is... Dat het hem heilige ernst was, en dat zijn hoge vakeisen niet synoniem waren voor een frustrerend keurslijf, kunnen honderden creatieve jongeren getuigen. Ook zijn vriendenkring, de waardering tijdens en rond zijn exposities, en verschillende onderscheidingen liegen er niet om. | |
Oude meestersWeinig kunstenaars van onze tijd zijn in hun bewondering, maar vooral in hun doorleefde studie van oude meesters zo ver gegaan als Raf Coorevits. Ook onze tijd staat bol van aanwijsbare referenties en ontleningen aan vroegere en andere kunstvormen, maar de manier waarop Coorevits zijn inzicht, zijn geloof en zijn verbondenheid met oude meesters belijdt, is toch een heel aparte. Hij heeft moeite noch tijd gespaard om deze band van vakkundigheid en van ‘gelijkgestemdheid’ te smeden. Een onloochenbare verwantschap is uit deze - voor onze tijd uiterst zeldzame! - diepgang van communicatie gegroeid, zowel emotioneel als stylistisch. En deze affiniteit is mede het waarmerk geworden van vele, tijdloze prenten. Achteraf lijkt het wel of hij heeft ‘als leerjongen’ jaren begerig rondgelopen, geleerd en gediend in de ateliers van zijn favoriete meesters: Holbein en Dürer, Goltzius en Hercules Seghers, Rembrandt | |
[pagina 318]
| |
en Van Dijck, Goya en Ensor... Vooral Van Dijck heeft zijn hart gestolen en wordt, na even wikken en wegen, als zijn grote voorbeeld toegelicht. Nergens gaan volgens de eminente grafiekkenner Coorevits, mildheid en gereserveerdheid van visie, lyrisme en kracht, en virtuoos métier zo moeiteloos in elkaar op als in het grafisch oeuvre van Sir Anthony. Een weldadig aspect van zijn genie, dat nog steeds schromelijk ondergewaardeerd wordt t.o.v. zijn glansrol als schilder-portrettist. Coorevits deelt ook de niet te verzadigen verwondering van de impressionisten (in hun tijd weggehoond!) om het licht dat struiken en lover doordringt, dat in water uitdijt of over ritselende gewaden strijkt, en aan alles poëtisch gehalte en uiteindelijke zin verleent... | |
DromersHet leven van een rasecht kunstenaar is niet eenvoudig, want elke dag dient de onmisbare gave van de verwondering opnieuw gecultiveerd. Een hele loopbaan opbouwen van diepmenselijke, hartstochtelijke verwondering, om het oog gescherpt te houden, de hand trefzeker, het métier bevrijdend in plaats van wurgend... en vooral, om van mens tot mens iets van het geheim van de Kunst te kunnen meedelen en het nooit te verraden... over aarzelingen, nervositeit, twijfel, mislukkingen, misverstanden en tegenkanting heen...
Het Waasland is voor Vlaanderen een wel uitzonderlijk vruchtbare boomgaard gebleken, wat kunst en humaniteit betreft. Naast de ontelbare goede vruchten heeft de naoorlogse tijd aan de Wase levensboom ook wel drie uitzonderlijk duurzame vruchten voortgebracht: Maurits Coppieters, Anton van Wilderode en Raf Coorevits. Diverse persoonlijkheden, diverse engagementen en diverse ‘wapens’... Toch drie groten met bewonderenswaardige grondkenmerken: doelbewust dicht bij het leven blijven, zodat ook de eerlijke niet-ingewijde je aankan, alle pretenties met humor afhouden, en de poëtische scheppende krachten voorrang geven op maatschappelijke berekening en op al de rest. Wat mij bijzonder treft in dit Wase ‘driemanschap’ is dat zij alle drie de bewuste erfgenamen zijn van ‘dromers’ als Vergilius, en niet van ‘Strebers’ als Agamemnon en Achilleus, of van harde ‘betweters’ als Cato en Cicero... Vergilius, de milde visionair en wijze genieter. Bij zijn drie bewonderaars eveneens: zeldzame begaafdheid, door keihard werken opgetild tot bespiegelende, bevrijdende humaniteit. Zeldzame bundeling van superieure vakbekwaamheid, taaiheid van de hartstocht om slechts het allerbeste, en warme mededeelzaamheid. De tijd zal over hun verdiensten oordelen. | |
Jozef Van Ruyssevelt, een schildersleven
| |
[pagina 319]
| |
Interieur 96
|
|