| |
| |
| |
Beeldende volkskunst in Vlaanderen
Jan Theuwissen
Volkskunst, een begrip dat als woord wellicht slechts in 1845 in Noord-Duitsland voor het eerst in de literatuur opduikt, werd omstreeks 1870 door wetenschapsbeoefenaars als cultuurpatrimonium algemeen erkend. Aanvankelijk rekende men tot volkskunst, wat in het boerenmilieu als versiering van allerhande zaken aangetroffen werd. Deze beperking bleek echter niet lang te voldoen, omdat men zogenaamde volkskunstvoorwerpen ook in andere sociale en beroepsgroepen aantrof.
Chronologisch situeert men de volkskunstproduktie in de 16de, 17de en 18de eeuw. Ook deze omgrenzing in de tijd heeft men reeds lang opzij geschoven omdat ook in de 19de en 20ste eeuw volkskunst werd geproduceerd.
Een derde uitgangspunt was dat volkskunst bestond uit produkten van huisvlijt en huisindustrie, dat het ging om siervoorwerpen of versieringen, gemaakt in eigen huis en voor eigen gebruik. Ook dit bleek vlug onhoudbaar, omdat al te veel zogenaamde volkskunstvoorwerpen van buiten de huisvlijt en de huisindustrie in het volkse milieu cirkuleerden.
Vandaag zijn volkskundigen en onderzoekers van volkskunst het over de inhoud van het begrip niet eens. Het is ook niet eenvoudig een klare lijn te trekken. In de Winkler Prins van de Kunst lezen we onder het woord Volkskunst: ‘Eerst nadat in de late Middeleeuwen, en vooral tijdens de Renaissance in Europa een grotere gedifferentieerdheid in de samenleving ontstond, werd de internationaal gerichte stijlkunst geboren. Naast deze individuele “hogere” kunst bleef steeds een vervaardiging van materiële goederen voor het volk en door het volk bestaan, die onafhankelijk was van de esthetische waardebepaling, die de mode van dat ogenblik voorschreef. Hoewel steeds minder, is toch tot in de 20ste eeuw spontaan in sommige streken volkskunst ontstaan, die als waardevol element een functie in de streeksamenleving bleef vervullen.’
Deze omschrijving vraagt ook meer verklaring over ‘kunst’ en ‘volk’. Het zoeken naar een definitie van ‘kunst’ is een onbegonnen zaak. Men kan wel aannemen dat kunst te maken heeft met een niet noodzakelijke, maar doelbewuste versiering van de leefomgeving; dat kan gaan van de verfraaiing van het eigen lichaam en de decoratie van dagelijkse gebruiksvoorwerpen, tot de vervaardiging van voorwerpen die niet functioneel zijn in de materiële zin, als een beeld of een schilderij die dienen tot versiering, maar ook een sociale of religieuze functie kunnen hebben. Deze functionele gebondenheid zowel als de zin voor verfraaiing, kennen alle volkeren waar ook ter wereld. Die menselijke creativiteit uit zich op de meest verschillende manieren; zij beperkt zich niet tot het individu, de groep of het volk. Zij is wel groeps- of volksgebonden. Hoewel in de volkskunst het individu, de individuele kunstenaar een rol speelt, blijft zijn uiting niet individueel herkenbaar door een signatuur, soms wel door stijlkarakteristieken. Zijn kunst blijft steeds groepsgebonden en groepsgericht.
De huzaar
Einde 18e eeuw
Beschilderd hout
87 cm
Herkomst: Uithangteken van de tabakszaak van J. Duvivier te Brugge
Stedelijk Museum voor Volkskunde, Brugge
Men kan niet zeggen dat we hier te doen hebben met een uithangbord in de enge zin van het woord. De huzaar is volrond gesculpteerd. Deze manier van doen was niet ongewoon; denken we maar aan ‘de gaper’, ‘de bonte os’, of aan ‘de rode hoed’ en zovele andere driedimensionaal gesculpteerde uithangtekens. Er waren beschilderde en smeedijzeren uithangborden.
Als we onder ‘volk’ een groep mensen onderbrengen met gemeenschappelijke eigenschappen en kenmerken, wat bij elke bevolkingslaag te achterhalen is, en onder meer steunen op sociaal-economische factoren, wordt het begrip ‘volk’ een zeer gedifferentieerd gegeven. Tot in de 19de eeuw was tweederde van de Europese bevolking werkzaam in de landbouwsector. Men kan derhalve stellen dat de Europese samenleving
| |
| |
Tuinbeeldje ‘Vrijendpaartje’
Vermoedelijk 19e eeuw
Beschilderde terracotta
78 cm
Herkomst: Antwerpen of omgeving
Volkskundemuseum, Antwerpen
Het Volkskundemuseum van Antwerpen bezit een hele serie tuinbeelden met een uiteenlopend aantal motieven: de visboer, de scharesliep, de olieventer, de straatveegster, de kuiper, de smid,... allemaal taferelen uit het dagelijkse leven. In de voorstelling van krakelende en vrijende paren blijven ze evenmin van volkshumor gespeend.
De beeldjes zijn anoniem maar met vaardigheid gemaakt, wat erop wijst dat de maker het beeldhouwersvak meester was. Hoewel de proporties van de lichaamsdelen niet altijd juist zijn, wat het volkse karakter onderstreept, wordt het uitgebeelde goed gesuggereerd. Deze tuinbeelden zijn in de eerste plaats volkskunst door hun bestemming.
Ze versierden vaak de tuinen van de gewone mensen op het platteland. Deze ‘tuinkabouters’ zijn massaprodukten - gemaakt uit gips en met olieverf beschilderd - die onder meer op jaarmarkten werden verkocht. Ze kunnen worden beschouwd als de voorlopers van de tuinkabouters en tuinbeelden die nu nog in de tuincentra vlot van de hand gaan.
overwegend een boerenbevolking was. De opkomende industrialisering, de industriële revolutie, bracht ook een nieuwe sociale groep tot groei: de arbeiders. De landbouwindustrialisatie heeft zelfs ‘de boer’ in zijn traditionele betekenis doen verdwijnen. De nieuwe industriearbeider ging al vlug de overgrote meerderheid van de bevolking uitmaken. Noch de boeren van vóór de industriële revolutie, noch de later opgekomen arbeidersklasse, kan men als enige maatschappelijke groepen ‘volk’ noemen. Er is de groep die de tertiaire sector bevolkt, er is en was het stadsvolk, de vissers, de havenarbeiders, enz. Volk is geen eenduidig geheel, maar
Calvarie
19e eeuw
Hout, biscuit, been en glas
Hoogte van de stolp: 58 cm,
diameter van de basis: 26 cm
Museum voor Volkskunde, Gent
Door zijn opbouw en materiaalaanwending vormt dit Gentse exemplaar een prachtstuk. Het dunne gedraaide houtwerk en de op drie pootjes steunende sokkel, geven een licht karakter aan het geheel. De manier waarop links en rechts van het kruis een deel van de attributen is opgehangen aan twee kleine kruisen, draagt tot de lichtheid bij. Dit voorbeeld toont een zeer grote hoeveelheid attributen.
een gedifferentieerde sociale complexiteit.
Om uit te maken wanneer iets volkskunst is, volstaat het niet de begrippen ‘volk’ en ‘kunst’ te analyseren. Dat kan wel zinvol zijn om standpunten te verduidelijken en tot elkaar te brengen, maar niet om tot definiëring te geraken.
Dit alles maakt dat volkskunst in zeer vele sociale lagen aangetroffen en geproduceerd werd en wordt. Het is voorzeker eenvoudiger aan te geven welke siervoorwerpen, binnen de eigen gemeenschap vervaardigd, volkskunst zijn, dan uit de massaprodukten, die een gemeenschap binnenstromen, die
| |
| |
God ziet my
Bedrukt papier
Telkens 31 × 39 cm
Vlaams Openluchtmuseum, Bokrijk
In de meeste huizen hing een huiszegen, een tekst met afbeelding. De tekst was vaak een smeekbede of een soort afweerbezwering waardoor de bewoner zich tegen onheil, brand, onweer, ziekte, enzoverder wilde beschermen. Daarnaast hing men ook prenten met korte gebedsformules, waarvan de prent met ‘God ziet my, hier vloekt men niet’, de meest verspreide was sedert het einde van de vorige eeuw.
voorwerpen te onderscheiden die we volkskunst zouden kunnen noemen.
Baardmankruiken, die reeds sedert een aantal eeuwen in massa worden geproduceerd, evenals Keuls aardewerk, worden algemeen als volkskunst aanvaard. Waarom zouden plaasteren Christus-, Maria- of heiligenbeelden die ook in massa gegoten werden, geen volkskunst zijn? Zij versieren de schouwmantel in vele woningen en hebben er een religieuze functie. Zij zijn traditioneel volksgoed geworden. Belangrijke elementen zijn de integratie in het milieu, de functionele en de traditionele gebondenheid.
Een andere invalshoek is de volkskunstenaar. Zijn wortels van creativiteit en zijn manier van vormgeving, liggen bij het volk. Zijn produkt maakt deel uit van de leefsfeer van het volk. Volkskunst is in elk geval een uiting van de creativiteit van de volksmens, tot welke klasse hij ook behoort, of het massaprodukt dat in de volksgemeenschap als ‘volkskunst’ zijn plaats gevonden heeft. De stelregel waarnaar ‘volkskunst’ vroeger luisterde, gaat niet meer op omdat onze hele maatschappij grondig is veranderd.
Volkskunstprodukten kan men uiteraard ook naar materie waaruit het voorwerp vervaardigd is, naar functie, techniek, herkomst of aard onderverdelen of catalogeren. Men vervalt dan snel in een of ander theoretisch kader, wat het wezen van de volkskunst niet dient. De esthetische rijkdom van de volkskunst wordt erdoor naar een achtergrond gedrongen.
Deze beschouwende inleiding moge lang uitvallen; voor de volkskunst in Vlaanderen is ze niet alleen van belang, maar ook onontbeerlijk. In het verder verloop willen we ons beperken tot de beeldende volkskunst. Ook hierbij duikt een probleem op waarop we niet verder ingaan; het betreft het onderscheid tussen volkskunstprodukten die we tot de beeldende expressie rekenen en de volkskunst die als een revival beoefend wordt zoals volksdans en andere vormen van zgn. volkskunstbeoefening (b.v. vendelzwaaien).
Iets helemaal anders is het historisch opdiepen van volkserfgoed zoals b.v. volksmuziek, wat een verloren patrimonium terug aan de oppervlakte brengt.
| |
In en rond de kerk
Vlaamse beeldende volkskunst vindt men in bijna al onze volkskunde- en heemmusea; bovendien mag men het bezit in privé-verzamelingen niet veronachtzamen. Opvallend is dat volkskunst een rijke schat aan religieuze voorwerpen telt. Dit is voor een groot stuk te verklaren door het feit dat de bevolking overwegend katholiek was en dat geloof beleefde en in het kader daarvan ‘kunstvoorwerpen’ maakte of incorporeerde. Veel meer dan nu toonde de bevolking zich gemeenschapsbewust. Bij de belangrijkste gebeurtenissen in het dorp was de gehele buurt betrokken, zowel bij arbeid als bij feest, bij het doopsel, het huwelijk, de gouden bruiloft, de dood, bij de verhuis, het optrekken van een huis, de oogst, enz. De kalenderfeesten Kerstmis, Pasen, Driekoningen, Hemelvaart, e.a. werden in gemeenschap gevierd. Bij vele van deze feesten hoorden ook voorwerpen en beelden die men kunstig versierde en die tot onze religieuze volkskunst leidden.
Vanzelfsprekend hebben een aantal volkskunstvoorwerpen ook een profaan karakter: meubelen, huisraad, textiel, aardewerk, ijzeren, koperen, tinnen, zilveren en zelfs gouden voorwerpen. Het bij ons zo bloeiende gildewezen heeft aanleiding gegeven tot de mooiste geestelijke en profane volkskunst, waarvan een grote schat bewaard is gebleven.
Onze volkskunstschatkamer is zo groot, dat we in deze korte bijdrage slechts gedifferentieerd naar aard en materie, grasduinend illustraties kunnen geven.
Omdat de religieuze volkskunst toch een belangrijke schat nagelaten heeft, hiervan dus eerst enkele voorbeelden. M. Frère schreef in het tijdschrift Limburg in 1957 (p. 120): ‘Op elke schouw prijkte er vroeger een Lieve Heer, een eenvoudig-naïef geel-koperen kruis, produkt van de 18de- en 19de-eeuwse huisnijverheid. Het werd gevestigd op een halfrond, drie- of vijfkantig voetstuk, dat rustte op drie of vier poten. Als afmetingen trof men er aan van 18 tot 40 cm., meestal van 30 cm. hoogte. De achterzijde werd meestal vlak gehouden om aldus beter de Lieve Heer tegen de schouwmantel te laten rusten. Door het lange poetsen met azijn, zand en zuringwater zijn ze sterk afgesleten. Het was het eerste stuk huisraad dat
| |
| |
het jonge paar aankocht en ook het eerste meubel dat in het nieuwe huis werd geplaatst. Nooit werd een Lieve Heer op een openbare verkoop geveild en nu nog bestaat het gebruik een Lieve Heer als toemaat te geven bij de aankoop van een lot vazen of kadertjes.’
Deze koperen kruisbeelden zijn slechts een deel van de vele, ook in andere materialen vervaardigde, voorstellingen van de gekruisigde Christus.
Het kruisbeeld, de calvarieberg, is wellicht de meest voorkomende afbeelding van het lijden van Christus. De devotie beperkte zich niet tot de kruisbeelden in huis. Ze waren ook te vinden in de kerken, op graven, aan de rozenkrans, op doodskisten, op bidprentjes, huiszegens... De volksmens die vaak niet kon lezen en dus geen gebedenboek had, werd tot devotieuitingen opgewekt door die voorstellingen en afbeeldingen. Dit zette hem aan tot het bidden van uit het hoofd geleerde gebeden. Een ook veel voorkomend motief was het kruisbeeld onder de glazen stolp, waarbij niet alleen de kruisdood van Christus werd voorgesteld maar ook alle andere voorwerpen die met de kruisdood van Christus te maken hadden: de zogenaamde ‘Arma Christi’. Daartoe rekent men de speer waarmee de zijde van Christus werd doorboord, de stok met de spons die in het laatste levensuur diende om met azijn zijn dorst te lessen, de nagels waarmee hij op het kruis werd genageld, de hamer, de knijptang, de spade, enz. Naar gelang van de fantasie van de volkskunstenaar en volgens zijn vertrouwdheid met wat in de bijbel en andere overleveringen te
Sint-Sebastiaan
Beschilderd hout
87 cm
Museum voor Volkskunde, Gent
Dit beeld kan afkomstig zijn uit een kerk of kapel, maar kan ook bezit geweest zijn van een gilde die de naam van deze heilige droeg. De gilden hadden alle een bezit aan sieraden, meubilair en ook kunstvoorwerpen, waaronder hun patroonheilige. In Vlaanderen was Sint-Sebastiaan een geliefde patroonheilige van vele gilden omdat hij als martelaar met pijlen werd doorboord. Pijl en boog was oorspronkelijk het meest gebruikte wapen van de gilden.
lezen stond over Christus' kruisdood, kunnen deze voorwerpen variëren.
De afbeelding van de kruisdood in al zijn vormen is weliswaar het belangrijkste motief in de religieuze volkskunst, maar ook het kerstgebeuren, de geboorte van Christus, bleek een belangrijke inspiratiebron. De kerstkribbe en de beelden die ze versierden, behoorden tot de narratieve, pittoreske volkskunstprodukten. De kerstkribbe is ook een oud volkskundig gegeven. Wij kennen vanwege de kerkelijke overheid heel wat verbodsbepalingen tegen het opstellen van de kerstkribben in de kerk. Een eerste verzet dateert van 1920, waarna voor- en tegenstanders telkens van zich hebben laten horen met wisselende kansen. Deze controverse heeft ook het gebruik ervan in de huiskamer beïnvloed. De kerststal is in de laatste eeuw wel ononderbroken gebruikt en op grote schaal in gipsafgietsels verspreid.
Naast Christus is ook O.-L.-Vrouw zeer veel afgebeeld in de volkskunst. De devotie rond O.-L.-Vrouw van Lourdes en Banneux, wordt gevolgd door de afbeelding van apostelen en patroonheiligen van kerken, in hout als ‘pièces uniques’ of als fabriekswerk in hout en gips, en de heiligen die tegen bepaalde kwalen en onheil werden aangeroepen.
De vervaardiging van beelden in gips groeide in de 19de eeuw uit tot een industrie die tot in de 20ste eeuw een bloei kende. Er zijn miljoenen beelden gemaakt. In sommige fabrieken of ateliers van kerkelijke kunst werkten dertig tot veertig arbeiders. Ze produceerden voor een omzet in kerken, kapellen en winkels, vanwaar de beelden in de huiskamers belanden.
In onze gewesten waren een aantal Duitse gipswerkspecialisten actief. De gipsbeelden werden in gelatinevormen gegoten en na het gieten bijgewerkt waar nodig. Ook beeldenschilders toonden zich onontbeerlijk naast de gipswerkers en de beeldhouwers.
Tot de volksdevotie behoort nog een ander aspect dat de volkskunstproduktie in de hand heeft gewerkt; de ex-voto. Het is een (offer)gift, geschonken vanuit een gedane belofte of voor het afsmeken van een genezing. Ex-voto's werden opgehangen in kerken en kapellen, in bedevaartplaatsen waar men een bepaalde heilige vereerde of een gunst kwam afsmeken. De eenvoudigste ex-voto's zijn kleine bordjes van ongeveer
| |
| |
Melkkruik
Koper
Hoogte: 47 cm, diameter: 42 cm
Vlaams Openluchtmuseum, Bokrijk
Het volk, de volkskunstenaar, heeft zijn zin voor vorm ook tot uiting gebracht in de dagelijkse gebruiksvoorwerpen waarop geen siermotieven waren aangebracht. De koperen melkkruik waarmee de boerendochter (het melkmeisje) melk verkocht, is één van die voorwerpen. Ze zijn in de 18e en 19e eeuw in grote hoeveelheden gemaakt, aanvankelijk door de koperslager uit de streek, later kwamen ze uit produktiecentra. In Europa staat het koperwerk uit Nederland en Vlaanderen hoog aangeschreven.
In de 19e- en 20e-eeuwse schilderkunst zien we de melkkruik meermaals afgebeeld in haar eenvoudige sierlijkheid.
15 tot 20 cm. waarop niet meer te lezen staat dan: ‘uit dankbaarheid’. Vaak houdt de voorstelling van of op de exvoto direct verband met de gevraagde of verkregen gunst. Voor de genezing van een gebroken voet, offerde men een in het klein nagebootste voet. De afbeeldingen gaan van voeten, benen, armen, volledige figuren, tot voorstellingen van koeien, paarden, varkens, eenden en zelfs slangen. Men kon ex-voto's vaak kopen aan de kerken of kapellen of in hun onmiddellijke omgeving. Ze komen voor in hout, was, gips, zilver, koper, ijzer, enz. Tot de meest interessante behoren zeker de ijzeren ex-voto's. Ze werden door de dorpssmid gesmeed of in plaatijzer uitgesneden. IJzeren ex-voto's komen onder meer voor in Zoutleeuw, Huizingen, Eppegem, Grimde bij Tienen en te Metsteren bij Sint-Truiden. Men noemde ze ‘ijzermannekens’. De bedevaarder kon kiezen uit een voorraad die in de kerk aanwezig was. Ongetwijfeld vond hij een beeld dat zijn vraag om genezing als het ware uitbeeldde. Hij nam het beeldje in zijn handen en ging biddend de kerk rond, waarna hij het nog binnen de kerk deponeerde in een daartoe bestemde kist.
Soms nam de bedevaarder het beeldje mee naar huis en bracht het na bekomen genezing, terug naar de kerk.
Ook de volksschilderkunst heeft ex-voto's opgeleverd, al zijn de exemplaren zoals men die in Duitsland en Oostenrijk kent, bij ons slechts sporadisch te vinden (bijvoorbeeld te Zeveneken). Een mooi voorbeeld van deze uiting van volksdevotie is het Schreiboomkapelletje te Gent.
Bij de religieuze volkskunst horen ook de voor ons land typische bedevaartvaantjes. Op schilderijen uit de 16de eeuw zien we reeds mensen lopen met een bedevaartvaantje. Elk bedevaartsoord had een eigen vaantje dat de bedevaarder zich kon aanschaffen en mee naar huis nemen, waar het in de huiskamer, de stal of elders als afweermiddel werd opgehangen. De voorstelling was meestal meervoudig: de kerk of kapel van het bedevaartsoord, het vereerde beeld en enkele attributen. Wij kennen honderden bedevaartvaantjes uit onze streken en hun vervaardiging boogt op traditie. Het oudst bekende is laat-15de-eeuws.
| |
In en rond het huis
Zoals we onvolledig zijn geweest in het vorige hoofdstuk, kan het ook hier niet anders.
Voor de hand liggend is dat het huis als bouwwerk enige aandacht krijgt. De boer heeft als anonieme architect of ondernemer hoeven, schuren of stallen gebouwd met prachtig welvende strodaken, met een gevelverdeling die vaak als pittoresk is omschreven: in de Kempen lang en laag, met woning, schuur en stal onder één dak, bij de kleine boer en bij de wat grotere boeren, de schuur los van de woning, maar even sierlijk. Niet minder mooi zijn de Haspengouwse vakwerkbouwsels of de majestueuze omwalde hoeven uit Brabant, de kleurrijke Oost- en Westvlaamse hoeven en de robuuste polderarchitectuur. Deze vormenweelde kreeg reeds veelvuldig aandacht. In Bokrijk is gepoogd om de vormenvariatie en materiaaldiversiteit te bewaren. J. Weyns en M. Laenen hebben als conservators van Bokrijk een mooi overzicht van die landelijke architectuur bewaard. Naast hen schreven C. Trefois, T. Raison en A. Ronse, V. Goedseels en L. Vanhaute bijdragen waaruit het belang van de landelijke architectuur als volkskunst blijkt.
Versieringen buiten aan het huis zijn de zgn. nokspiltuiltjes in gevlochten en gebonden stro. Zij verdwenen met de strodaken op de hoeven. Verder zijn er o.m. de ankerijzers waarmee data
| |
| |
Lepelrek, 19e eeuw
Hout 54 cm × 32 cm
Herkomst: vermoedelijk de Limburgse Kempen
Vlaams Openluchtmuseum, Bokrijk
Een lepelrek of lepelbord diende om de tinnen of houten lepels in te hangen die dagelijks werden gebruikt. Het opbergen in de lade is zeker niet altijd en overal het gewone gebruik geweest.
Het meedragen van lepel, mes en vork kan ook niet als algemeen gebruik bestempeld worden, al kennen we heel wat afbeeldingen in de schilderkunst waarop de lepel op de hoed wordt meegedragen. Het lepelrek had een plaats aan de muur, zonder dat men van een vaste plaats kan spreken. Het is in geheel Vlaanderen in gebruik geweest, zowel in de volkswoning als in het burgerhuis. Het had nagenoeg altijd dezelfde vorm: een plank waartegen in horizontale richting latjes waren aangebracht. In deze latjes waren gaten om de lepels in op te hangen. Lepelborden werden met snijwerk versierd of beschilderd.
in sierlijke letters of andere motieven werden gemaakt en de met kalk rond deur of venster aangebrachte huiskruisen. Enige figuratieve beschildering van de gevel, zoals we die in Duitsland veelvuldig aantreffen, komt in Vlaanderen niet voor. De graffiti die we in het laatste decennium hebben zien opkomen kunnen een bijzonder onderdeel van hedendaagse volkskunst vormen. Het is helaas moeilijk ze te bestuderen omdat ze vaak even vlug verdwijnen als ze werden aangebracht.
Een belangrijk deel van de huisversiering zijn het uithangbord en de windwijzer. Onze musea bewaren mooie voorbeelden. Zowel windwijzers, maar uiteraard vooral uithangborden, wijzen op het beroep van de huisbewoner of de zaakvoerder. Tot het huisraad van onze landelijke bevolking behoort een grote hoeveelheid versierde en niet versierde voorwerpen - J. Weyns scheef er vier lijvige boeken over - die alleen al om hun vorm vaak bezienswaardig zijn: meubels, borden, lepels, messen, glazen, kommen, potten en ketels, kannen en kruiken, vuurbokken, vuurtangen, houten kuipen, houten maten, enz... Overal, in of rond het huis, waar men zich inspant om de vorm der dingen te zien, treffen de bezieling en de geest van de mensen die deze zaken hebben gemaakt: de smid, de wagenmaker, de pottenbakker, de mandenvlechter, de kuiper en de boer en de boerin zelf. Het ambachtelijke dat een sterke motivering vormde voor het streven naar mooie werkstukken, is in de 19de eeuw door de industrialisatie verdrongen.
Geleidelijk aan veranderde de instelling van de mens ten aanzien van de eigen creativiteit, omdat men aan die creativiteit niet meer dezelfde eisen stelde als in de pre-industriële periode. De seriematige en versnelde industriële produktie van voorwerpen bood bovendien zeker geen aansporing tot creativiteit, wel integendeel. In de industriële cultuur zijn het andere zaken geworden die we moeten zoeken om de zin voor vorm en materie van het volk te onderkennen. De voorwerpen werden meer en meer gemaakt voor het volk dat zich ermee vereenzelvigde, maar ook zag het volk een vormenarsenaal tot stand komen dat onpersoonlijk werd. De charme werd verlegd: de leefomgeving vraagt een andere benadering, wil men er nog charme in vinden. Dit is geen pleidooi om wat dan ook mooi te vinden, maar wel om open te staan voor nieuwe vormen.
De lezer zal wel gemerkt hebben dat er enkele zaken in deze bijdrage niet consequent waren: in de inleiding aangegeven doorbraken naar een moderne opvatting over volkskunst, zijn in het verder verloop van het artikel niet doorgedreven; in de twee hoofdstukjes komen een aantal voorwerpen niet ter sprake en anderzijds zijn voorwerpen wat onrechtmatig ondergebracht. In een zo korte bijdrage is het onmogelijk een zo breed onderwerp uit te diepen. Hoewel volkskunst stilistisch nogal tijdloos is, bevat ze toch het geheel van een kunsthistorisch overzicht: architectuur, beeldhouwkunst, grafiek, toegepaste kunst, enz.
Ruimte en tijd kunnen aan onze frustratie, die wellicht ook de uwe is geworden, een oplossing brengen.
|
|