Kunst die samenbrengt
Andersen of de ring rond Brussel
Patrick Lateur
Tussen De terugkeer van Werner Meyrink (1985) en Andersen of de ring rond Brussel (1989) lopen meerdere draden die beide werken inhoudelijk en formeel verbinden. Aerts roept mensen tot leven die vanuit hun innerlijke verscheurdheid op zoek gaan naar een authentieke wijze van bestaan. Vervreemding en scheiding, toenadering en ontmoeting zijn de diverse stadia die de personages doorlopen en waarbij zij een doorgedreven en vaak pijnlijke introspectie niet uit de weg gaan. Precies omwille van dit zelfonderzoek schrijft de auteur zijn romans niet alleen in de epische verhaalvorm, maar laat hij de lezer zijn figuren vooral van binnenuit beleven. Innerlijke monologen, dagboeken en brieven geven zowel Meyrink als Andersen een heel eigen structuur mee waarin Egbert Aerts zich vlot beweegt en die samen met de uitgediepte thematiek het waarmerk van zijn schrijverschap vormt. Merkwaardig is de nadrukkelijke aanwezigheid van de kunst in beide werken. Beeldhouwkunst en schilderkunst, muziek en literatuur vormen niet alleen het klankbord voor de innerlijke zoektocht van de romanfiguren, zij zijn ook de kanalen waarlangs de personages tot zingeving komen, het leven in waarheid ontdekken en weer in staat zijn tot echte ontmoeting.
In die zin wordt Andersen of de ring rond Brussel, Aerts' boek over schoonheid, kunst en creativiteit, voorbereid door De terugkeer van Werner Meyrink. In deze laatste roman legt de auteur op diverse plaatsen uitspraken in de mond van Hendrik Leendert die zijn eigen esthetica illustreren. In zijn ‘Tussentijds dagboek’ vertelt Leendert hoe hij terechtkomt in een kelder waar een artistiek gezelschap huist. De hoofdredacteur van een literair tijdschrift daagt Leendert uit met zijn stelling over de taligheid van de literatuur, waarop hij repliceert: ‘Schrijven is delven in het leven of geschiedenis bedrijven. Het grote boek is altijd een levensverhaal dat ons de méns leert kennen tot in het diepste van zijn ziel.’ (52) En als de redacteur beweert ‘dat de kunstenaar tot taak heeft zijn medium in al zijn mogelijkheden te exploreren en dat het kunstwerk een louter vrijblijvend produkt van intellect en verbeelding is’, noteert Leendert in zijn dagboek: ‘toen moest ik onwillekeurig denken aan wat Meyrink me had toevertrouwd over Wagenaars manier van leven en werken, en ik liet me ontvallen dat kunst ook wel iets te maken kon hebben met het onthullen van de zin die in de werkelijkheid schuilt.’ (53) Het is ook in een gesprek met de hier vermelde kunstenaar Peter Wagenaar dat Hendrik Leendert met klem beweert: ‘Ik weiger aan te nemen dat iets mooi is, omdat er luid en met veel gezag wordt beweerd dat het mooi is. (...) Echte schoonheid heeft geen behoefte aan een theorie die zichzelf in stand wil houden. Zij is vanzelfsprekend, en dat vanzelfsprekende ervaar ik niet meer.’ (157) Kunst en leven is de kern van het artistieke credo van Egbert Aerts.
Het verrast dan ook niet deze laatste stelling woordelijk terug te vinden in Andersen. De hoofdfiguur, die zijn naam ook als titel aan de roman meegaf, is een criticus die begint te twijfelen aan de zin van zijn kritisch werk. In de stapel ongelezen correspondentie vindt hij een reactie van een lezer op één van zijn laatste recensies: ‘Toch kan ik niet instemmen met uw nogal partijdige aanval op de esthetische opvattingen van de auteur, waar deze stelt dat echte schoonheid vanzelfsprekend is, en dat zij geen behoefte heeft aan een theorie die zichzelf in stand wil houden.’ (38) Zijn kritiek betrof ‘een recent boek van A’ die in het vervolg van de roman Hugo Arends blijkt te zijn (132). Achter dit romanpersonage schuilt dus Egbert Aerts die voor de aandachtige lezer van zijn oeuvre met deze herhaalde stellingname de link legt tussen Meyrink en Andersen. De thematische eenheid van zijn werk zal overigens later door nog andere verwijzingen duidelijk gemaakt worden. Dat Aerts binnensluipt in zijn eigen roman is niet zozeer een teken van artistieke zelfingenomenheid dan wel een verhullende en langzaamaan onthullende manier om gestalte te geven aan zijn artistieke aspiraties.
Voor de auteur is het huwelijk tussen kunst en kunstkritiek, i.c. literatuur en literaire kritiek, een broze aangelegenheid. Scheppende en kritische krachten bewegen zich voortdurend in een spanningsveld waar de oordelende en catalogerende kritiek een permanente bedreiging vormt voor kunst en schoonheid. Deze laatste ontsnappen aan elke poging om hen in categorieën te vatten omdat ze zelf een uiting zijn van het ongrijpbare en mysterieuze leven. Kunstenaar en criticus vinden elkaar moeilijk en als de criticus niet in de schaduw van de kunstenaar kan staan, is het allicht beter dat hij verdwijnt.
Deze esthetische belijdenis heeft de schrijver en criticus(!) Aerts verwoord in een intelligente en knap geconstrueerde ideeënroman. In Andersen of de ring rond Brussel brengt hij met een rijkdom aan symboliek en sententies een theoretisch inzicht tot leven in herkenbare personages. Een roman die, meer dan op het eerste gezicht zou lijken, alles met het leven te maken heeft en (dus) ook met het leven en werk van de auteur zelf.