Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 37
(1988)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 136]
| |||||||||||||||
In en om de kunstHerdenking kunstschilder Georges VerschingelIn januari 1989 herdenkt de Kring ‘De Vrienden van Georges Verschingel’ uit Veurne de honderdjarige geboorte van deze verdienstelijke kunstschilder die slechts 33 jaar geworden is. Naar aanleiding daarvan publiceren we hieronder een informatief artikel over leven en werken van Georges Verschingel. | |||||||||||||||
Nieuws over kunstschilder Georges Verschingel (1889-1922) uit VeurneDank zij het vrijgeven van het familie-archief vanwege de dochters, Elisabeth en Godelieve Verschingel, monialen in de abdij Maria Mediatrix te Hekelgem, wordt nu een grondige studie mogelijk over het leven en het werk van deze ongekende en onvolprezen kunstenaar. Het zou wenselijk zijn dat iemand dit uitvoerig bronnenmateriaal aanboort om eventueel in het kader van een licentiaatsverhandeling het talent van deze mysticus, die een eigen, somwijlen sublieme bijdrage leverde tot de Kunst, kritisch en objectief, zowel op kunsthistorisch als op inhoudelijk vlak te analyseren. De zusters hebben de overvloed aan documenten, schetsboeken, foto's, briefwisseling en kranteknipsels welwillend gerangschikt en opnieuw geactualiseerd in een met de hand geschreven monografie: ‘Wie was Georges Verschingel’. De figuur van hun al te jong gestorven vader verschijnt weer voor ons, zoals hij ook voor hen leefde uit het verhaal van hun moeder en zoals hij zich laat kennen uit zijn werk, dat quasi totaal thuis bleef hangen omdat de jonge weduwe Verschingel het, piae memoriae, aan niemand wilde verkopen. Georges Verschingel verloor reeds op vijftienjarige leeftijd zijn moeder. Op het einde van zijn middelbare studiën, wou hij, veelzijdig begaafd als hij was, mijningenieur worden. Maar zijn vader, direkteur van de filiale van de Banque Ostendaise te Veurne dacht er anders over. Hij moest bankbediende worden in zijn bank. Alhoewel de verhouding met zijn vader steeds goed is gebleven verwierf Verschingel in 1911 het diploma van landmeter mede in het vooruitzicht van zijn huwelijk. In 1913 werd hij benoemd tot ontvanger van de Noordwatering te Veurne, die een gebied bestreek van dertig gemeenten. Zo leert hij Karel Cogge kennen, eveneens werkzaam in de Noordwatering. Karel Cogge was het brein achter de praktische uitvoering van de onderwaterzetting van het IJzergebied tijdens de oorlog '14-'18 om de opmars van de Duitse troepen te stuiten. Ook is hij bevriend met soldaat Joe English, die in het bisschoppelijk college te Veurne een kamer betrekt. Het oorlogsgeweld drijft tenslotte het jonge echtpaar Verschingel op de vlucht in 1916. Mevrouw Verschingel is hoogst zwanger. Haar eerste kindje zal Elisabeth heten omdat haar door speciale tussenkomst van Koningin Elisabeth een plaatsje in het kasteel Maskens te De Panne wordt aangeboden om er te bevallen.
Cyriel Verschaeve geschilderd door Georges Verschingel. (Foto: H. Maertens, Brugge).
Cyriel Verschaeve is reeds lang vriend aan huis bij de Verschingels. Hij komt er noenmalen telkens als hij vanuit Alveringem naar Veurne komt. 1920 is een bijzonder vruchtbaar jaar geweest. Georges Verschingel maakt dan vooral zijn beste religieuze werken. 1921 wordt het jaar van de ontgoocheling. Voor ‘het tweede salon voor moderne godsdienstige kunst’ dat plaats vindt te Antwerpen van één december 1921 tot drie januari 1922 zendt hij vier werken in. Het werk ‘Liefde’ waarin hij meent het beste van zichzelf te hebben gelegd, wordt in de voorselectie
Georges Verschingel, Het mystieke dorp.
| |||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||
verworpen. Cyriel Verschaeve schrijft hem de volgende troostbrief:
Liefste vriend,
Een goede les als gij ze kunt gebruiken en gij moet ze kunnen gebruiken: tentoonstellingen staan onder de macht van de tijdstroming en van de afgunst: twee voor het minst beperkte machten. Uw werk, juist het verworpene, staat boven de mode, want gij bereiktet juist daarin na veel tasten en veel onvolledig zijn, de klassieke helderheid, de volkomen harmonie. Nu is men tegen 't klassieke gekant uit benauwdheid ervoor, omdat dit altijd te sterk is en te zeker van de zege in alle tijden... Over de afgunst heb ik geen woorden te verspillen. Hou uw rust, bijzonderlijk verlaat den eenmaal gevonden weg niet. Uw ‘Liefde’ is 't schoonste onder uw werken en een schoon werk onder de werken van velen. Het is naar mijn inzien een werk van blijvende waarde. Uw werken moeten U loven, niet de mensen. Zijn vruchten zijn de glorie van de boom. Kon ik nu maar komen om U dat te zeggen. Ik zal mijzelf overwinnen en ten naaste week, maandag of dinsdag, eens trachten over te steken, behoudens belet. Wees goeden moeds en denk niet dat een jury iets aan 't wezen der dingen kan veranderen. zeer hartelijk, 9 november 1921 Cyriel Verschaeve
Op 24 maart 1922 sterft de drieënderigjarige Georges Verschingel aan een hersenbloeding. | |||||||||||||||
Over de Wereld en de Kunst van Georges VerschingelRede uitgesproken door dokter D. Dumoulin, Voorzitter van de Vriendenkring van Georges Verschingel, tijdens de opening van de retrospectieve tentoonstelling over Georges Verschingel van 15 juli tot 13 augustus 1986 in het Landhuis op de Grote Markt in Veurne. De wereld van Georges Verschingel zoals deze uit zijn schetsen en tekeningen, aquarellen en gouaches, sanguines, fusines,
Georges Verschingel, Maternitas.
etsen, affiches en schilderijen naar ons toekomt, is hoofdzakelijk beperkt tot Veurne en ommeland. Evenals de meesten onder ons, die er nu ook leven en werken, liep hij door dezelfde straten, langs dezelfde gebouwen, over dezelfde marktplaats en kende hij ook de vele verdoken hoekjes, inen uitkijkjes van de stad, zoals we ze zelf ooit hebben ontdekt of nu nog steeds kunnen ontdekken. En toch, gelijk geen ander vóór of na hem, wist Georges Verschingel zijn Veurne met zoveel eigen poëzie en betovering weer te geven. Zijn wereld, die hij ons toont, was het Veurne van toen, niet in de folkloristische betekenis, maar autoloos, zonder telefoon en zonder televisie, geïsoleerd en stil, de stad van het grote vaste polderland rondom. Hier leefde hij zijn korte leven, hier werkte hij, hier bracht hij zijn bijzonder talent tot ontplooiing, dat hem in staat stelde zo intens weer te geven wat hij zag en uit te drukken wat zijn ontvankelijk hart en zijn wakkere geest beroerde. Zijn scherp verstand, zijn fijne opvoeding maar ook de vroege confrontatie van zijn jong en levenslustig gemoed met de dood van zijn moeder en later met de gruwelen van het oorlogsgebeuren hebben dit talent zeker niet in de weg gestaan. In iedere tekening, ja zelfs in de lijnen van iedere schets uit zijn vele schetsboeken, zit de weergave besloten van een vol beleefd ogenblik. Zijn Veurnemarkt, zijn Walburgakerk, zijn Hoge wacht, zijn Hoek Appelmarkt, zijn Klapperstraat, zijn Zwartenonnenstraat zijn niet zomaar prentkaartjes, maar ze tonen steeds stuk voor stuk de band met levende mensen en onthullen aldus hun reden van bestaan. Alles wat hij tekent draagt een spoor van menselijke aanwezigheid, waarmee hij zichtbaar intens in voeling staat en waardoor het geheel een aantrekkelijke innigheid bezit, die eenvoudig, verstaanbaar en herkenbaar is. Zijn werken zijn daarom zeer toegankelijk voor wie ze aankijkt en ze een wijle aanschouwt. Die tekens van menselijke aanwezigheid zijn soms tot een minimum teruggeleid, maar ze zijn er altijd aanwezig, het weze een pers of een ladder tegen een gevelmuur, een rokend schouwtje, een gesloten vensterluik, een drogende was, een achtergelaten spade. Ze zijn er niet bijgezet, maar ze waren er reeds en ze zijn essentieel deel van een geheel geworden. Het mystieke dorp
Naar doek van Georges Verschingel.
Hij die rein is als de meeldraad
is het gegeven
het dorp vervoerd te zien,
de huizen toegespitst op toren,
een aureool omkranst het wonen,
de weg loopt door de mirre van de zomer.
Binnenshuis en landwaarts
bestuift liefhebben
het stijgen van het zwijgen,
het dorp vervoerd:
een liefdesbrief van de aarde aan de hemel.
Fernand Florizoone
| |||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||
Menig keer echter is het de mens zelf, die hij dagelijks voor zich zag en die hij begreep en beminde, die ten voeten uit, ten tonele wordt gebracht. Verschingel heeft een voorkeur voor simpele doorzichtige mensen, die zichtbaar de gevoelens van elk menselijk leven intens hebben doorstaan: angst en vreugde, liefde en haat, droefheid en geluk, hoop en teleurstelling. Maar geladen met hun miserie zijn ze niet verbitterd, ze zijn eenzaam maar niet vereenzaamd, arm maar niet verpauperd, sterk verbonden met have en goed maar toch weer niet eraan gebonden. Hen te zien blijft het steeds weer een eer, een mens te zijn. Zijn vermoeide landman blijft voorbeeld van dienstvaardigheid tot in zijn gebogen rug toe. Zijn blinde, hij koestert zich in een lichtstraal. Pette Viaene, de zwerver op stap in het besneeuwde en vereenzaamde polderlandschap, is in zijn warme mantel toonbeeld van menselijkheid geworden. Ook zijn oorlogstaferelen roepen geen bitterheid of wraakgevoelens op. Christus hangt er nog op de beschoten calvarieberg van het kerkhof te Noordschote. Verschingel is niet de schilder van de uitbundige emoties en de menselijke passies, maar van volledige mensen die door moeilijke omstandigheden heen hun menswaardigheid wisten te behouden. Hij schildert hen in hun bereikte harmonie met eenvoud en helderheid. Zijn werken zijn geen middel om iets te tonen, maar ze dragen de realiteit zelf. Hij schept meer dan louter sfeer. Hij doet U deelnemen aan de levende realiteit van de menselijke conditie, die door het getoonde schilderij gedragen wordt. Als landmeter en als ontvanger van de Noordwatering vertoefde hij bijna dagelijks in het stille polderland rondom Veurne, in die goddelijke ruimte die nu nog de onze is en als geen één kende en schetste hij dat horizontale stille land en zijn bewoners in alle seizoenen in vele omstandigheden. Het ging er hem in 't geheel niet om idyllische taferelen uit het boerenleven te observeren en neer te schilderen; steeds zocht Verschingel de menselijke werkelijkheid hier op het land ten diepste te vatten en met verf en penseel zichtbaar te maken. Hij tekende dat land niet als wingewest maar als gevende aarde, die telkenjare door aangehouden arbeid en oplettendheid tot volle vruchtbaarheid werd geholpen, een vertrouwde wereld, die de dorpen draagt en de mensen voedt. Hij vond het om dat horizontale land in zijn eindeloze grootsheid steeds als een geheel, telkens opnieuw in zijn bijzonderste De lansstoot
Naar een doek van Georges Verschingel.
De kleuren zijn de ziel ontlopen,
elk woord is grijs
en elke echo wedergrijs.
Blindheid die tot inzien noopt,
de lansstoot wijst
Adieu.
De ruimte bitter,
de azijn was grijs
en wederzijds de dood.
Fernand Florizoone
Op bezoek bij Cyriel Verschaeve.
schilderijen neer te zetten, in meesterlijke vereenvoudiging, door middel van een drietal sobere herkenningspunten: de doorlopende horizontale einder, de verre bomenrij, de schuine lichtstreep. Met zijn fiets trok hij door het lege polderland naar de grote hoeven, steeds geladen met zijn schetsboek. Soms vergat hij dat wel eens zoals het kunstenaars past. Dan gebruikte hij de achterkant van de ontvangstkaarten van de Noordwatering, zodat we over een uitgebreide collectie van die kaarten beschikken. Eén dorp was hem bijzonder lief, namelijk het nabije Steenkerke. Honderden keren zag hij hetzelfde Steenkerke en heeft hij het benaderd uit alle richtingen. Steenkerke werd zijn leerschool voor de mystieke benadering van zijn onderwerpen. Het is meesterlijk hoe Verschingel vanuit een vertrouwde werkelijkheid, het weze Steenkerke of een stadsgezicht van Veurne, een gebeurtenis of een portret, een diepere dimensie kan tot uitdrukking brengen in de lijnen van het gegeven. Niets is banaal voor Verschingel. Alles krijgt zijn betekenis, een betekenis welke het christelijk geloof en zijn liefde tot zijn omgeving lieten kennen, een betekenis welke zijn bijzonder talent wist zichtbaar te stellen zonder waarheid en werkelijkheid geweld aan te doen. De mensen van de westhoek! Verschingel kende hun eenzaamheid en hun geslotenheid, hun werkkracht en hij zag hoe in een tijd vér voor de mechanisatie van de landbouw hun lijf en leden gegroeid stonden naar het werk waarmee zij dagelijks worstelden. Hij kende ook hun geloof en zag hoe zij met hun stil gebed hun levensavond vulden en begreep aldus de manier waarop zij hun miseries hadden gedragen. Niet alleen ambtshalve maar ook als vluchteling in de oorlog '14-'18 had hij veel menselijk verdriet gezien en meegemaakt. Met zijn jonge vrouw en zijn pasgeboren Elisabethje had hij moeten vluchten uit het onveilig geworden Veurne naar Houtem. De gedachte dat zijn Veurne door het oorlogsgeweld zou vernietigd worden, benauwde hem. Hij verbleef één jaar te Houtem. Meer nog dan vroeger zou hij nu vertrouwd geraken met zijn mensen en kwam hij onder de indruk van die Vlaamse kapmantels, die vóór en tijdens de oorlog '14-'18 in Vlaanderen volop in de mode waren. Hij liet er zijn vrouw in kapmantel meermalen poseren samen met de kleine Elisabeth. Die Vlaamse Kapmantel is bij Verschingel een artistieke vorm geworden waarmee hij de waardigheid en de adel van de Vlaamse vrouw heeft neergeschreven. | |||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||
De jonge kunstenaar, Georges Verschingel, is gans zijn leven zeer gelovig gebleven. Evenals zijn werken een spoor dragen van menselijke aanwezigheid, dragen zij ook een spoor van goddelijke presentatie, meestal in de zichtbare vorm van het calvariekruis, door mensenhand hier in de streek op zovele plaatsen neergezet, langs de eenzame polderweg, aan de gevel van het Sint-Janshospitaal, op het kerkhof, in de Walburgakerk, in Adinkerke, in Noordschote, maar ook jaarlijks op de schouders getild en meegedragen door honderden boetelingen. Zijn horizontale land draagt de kerststal en het kruis. Zijn religieuze werk toont hoe eenzame mensen in de leegte van het polderland en in de stilte van hun bestaan hun reddende God hebben gekend. Hoe de leegte en hun leegte volheid werd. Hoe ze hun redder met schroom en tederheid bejegenen. De blanke novice staat smekend bij Christus haar bruidegom, die heel en al weldaad is geworden en naar haar luistert. Heeft het wel nog belang dat haar gebed verhoord wordt? Maria met kapmantel trekt haar dode Zoon nog even bij haar omhoog. Het wollige hoofdhaar van Theo Vetters legt over ‘het Testament’ een zachtheid, alleen waardig om uit te drukken hoe het zichtbaar geworden mysterie van Gods goedheid is, waarin we thans zullen mogen leven. In de dorpsprocessie van Steenkerke gaat het niet om een blinde kosmische oerkracht, die gediend moet worden maar om het stille besef van mensen dat Hij, die met de komende zonnegloed de aarde zal vernieuwen, ook in de Hostie de harten omvormt tot het voortbrengen van meer geestelijke vruchten van liefde en barmhartigheid. Verschingel heeft het Christikruis gezien overal waar het hing en was en nu nog te vinden is, maar hij zag ook de straling van Gods levengevende en levenvoedende kracht in de gele korenoogst, in zijn vrouwtje die haar kindje zoogt, in Maria, in de Kerk. In sommige werken staat die reddende God alleen en verlaten, ja een keer half omgewaaid aan zijn kruis. Maar Hij is er! Hij is er in ‘de koude wereld’ en wacht op mensen. De schuine lichtstreep wordt genadestroom voor wie onder zijn kruis leven. Hij is er, voor ‘de geseling’, voor ‘het ecce Homo’, voor het ‘kruisig Hem’, voor ‘de lansstoot’... maar Hij is er alleen! Het kruishout wordt soms ook bij Verschingel het silhouet van een dode appelboom, waarin als een onverwachte vrucht de Christus hangt. De delicate verbinding van De kruisdood op goede vrijdag in het appelhout
Naar doek van Georges Verschingel.
De appels geplukt,
de boom van goed en kwaad ontbladerd,
Goede Vrijdag in het appelhout,
een zee van niet meer wonen,
geen mensen meer,
waar zijn de vrienden?
Het uur ontledigd
en de leegte geladen,
het wijde land gewijd.
Fernand Florizoone
Brief van Cyriel Verschaeve aan zijn vriend Georges Verschingel, gedateerd 9.11.1921. (Foto: H. Maertens, Brugge).
de levensomstandigheden met de godsnabijheid is zo vanzelfsprekend dat de werkelijkheid, die in het schilderij gezien wordt, nog sterker wordt ervaren. Al zijn werken dragen een glans van poëzie, die alleen kan verstaan worden in het zachte aanbod van Gods troost. Als lid van de sodaliteit te Veurne was Georges Verschingel mede belast met de organisatie van de jaarlijkse boeteprocessie en de kruisweg tijdens de goede week. Ieder jaar is die gevoelige jonge man met zijn klaarziende ogen uitgedaagd geworden om zich te bezinnen over de diepste mysteries van ons menszijn en ons geloof: schuld en boete, lijden en dood, zonde en vergeving. Het is dan ook niet te verwonderen dat al zijn kunstwerken doorstraald zijn van de godsaanwezigheid als onloochenbare werkelijkheid, niet onder vorm van een overweldigende sacrale natuur, maar in de zachte nabijheid van de man van smarten, die alles draagt en die zichtbaar wordt en vertroosting brengt aan wie geloven. Georges Verschingel is gestorven in 1922, 33 jaar oud. Hij heeft een zeer belangrijk werk nagelaten. Hij was autodidakt. Alles wat hij schilderde had hij onbevangen door scherpe waarneming tot zich genomen en in een originele eigen stijl weergegeven zonder de minste akademische vormvooropgezetheid, zonder vooropgezette bijbedoelingen. Het religieuze in zijn kunst is een wezenlijk sluitstuk van zijn geschilderde werkelijkheid, werkelijkheid, die nu nog ook voor een deel de onze is. Het werk van Georges Verschingel laat ook zien wat christelijke kunst vermag te zijn en eigenlijk zou moeten zijn. Het werk is realistisch en daardoor tijd- en plaatsgebonden, maar de werkelijkheid wordt er zo diep in haar volheid en vooral in haar geestelijke dimensie gevat dat het de tijd overstijgt en ook nu nog zeer goed begrepen wordt. Het gesprek met de reddende God is geen idyllisch avontuur, maar wordt een diep verstaan van eigen lief en eigen leed. Het werk zelf stelt de godsaanwezigheid daar. Het doet ons God zien zoals Hij is in al zijn menslievendheid, een bloesem op de dode appelboom, de boom van goed en kwaad.
Dirk Dumoulin | |||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||
De brugse ‘B’ en het dito stadswapen als merkteken. Enkele samenvattende beschouwingenHet merkteken blijft - ondanks de vele vervalsingen - een belangrijk gegeven voor de studie van het kunstpatrimonium. Welke kunsthistoricus of antiekliefhebber kent bijvoorbeeld niet het Antwerpse brandmerk met de burcht en de handjes uit het wapen van die stad? De ouderman van de natie van de paneelmakers of de deken van het schrijnwerkersambacht, bracht dit brandmerk zeker vanaf 11 december 1617 op de in de Scheldestad vervaardigde panelen aan, nog voor ze werden gewit. Het bewijst de kwaliteit van het gebruikte materiaal: goed, droog hout zonder spekhout, ‘vier’, rode of witte worm. Het duidt meteen op de herkomst. Een rekwest van 13 november 1617 bezorgt ons een lijst van alle toenmalige tafereelmakers uit de Antwerpse Sint-Lucasgilde met achter hun naam het merk dat ze voortaan zouden gebruikenGa naar eind1. De interpretatie van dit alles dient natuurlijk met de nodige omzichtigheid te gebeuren. Toch gaat het hier om waardevolle gegevens. Het initiatief van de afdeling kunstgeschiedenis van de Katholieke Universiteit van Leuven om rond het thema ‘Merken opmerken. Merk- en meestertekens op kunstwerken in de Zuidelijke Nederlanden en het Prinsbisdom Luik. Typologie en methode’ een colloquium te organiseren verdient dan ook alle lofGa naar eind2. We kunnen hier alleen de hoop uitdrukken dat binnenkort de referaten van de verschillende voordrachten worden uitgegeven. Merkwaardig - of toch niet? - is evenwel dat in dit colloquium heel wat aandacht werd besteed aan de Brugse ‘b’ als merkteken. Inderdaad, de gotische b duikt sedert de veertiende eeuw geregeld als een herkenningsteken van Brugge op. In de loop van de vijftiende eeuw kreeg de schacht van die letter een versiering in de vorm van een kroontje, meestal met drie fleurons of bloemblaadjes, soms ook met vijf. Zowel op stadszegels, op briefhoofden als op deksels van rioleringsputten, op aanwijsplaatjes voor brandkranen... wordt dit herkenningsteken momenteel nog steeds aangebracht. Vanaf 1384 werd dit teken ook geschilderd of genaaid op de pennoenen en livreien van de stad. En Jacob de Jonghe realiseerde ter gelegenheid van de Blijde Inkomst van Karel de Stoute en Margareta van York heraldische panelen met o.a. de gekroonde gotische bGa naar eind3. Ook de ambachten maakten er gretig gebruik van. Zo bewaart het stadsarchief een aantal stempels en zegelmatrijzen met die letter als motief. Eén exemplaar ervan diende wellicht om het Brugse laken te waarmerken. Uit de Brugse keure van 20 september 1544 over de nieuwe draperie blijkt dat de Brugse b de derde kwaliteit van het laken zal aantonen. Tinnen en zilveren voorwerpen vormen hier qua toepassing schoolvoorbeelden. Op tin wordt de bewuste letter in een soort schild, een cartouche, aangebracht. Het betekende een bewijs te meer voor kwaliteit. Blijkbaar duikt dit merk enkel op bij platwerkGa naar eind4. Van wanneer die aanduiding in voege ging, viel tot nu toe niet uit te maken. Het Gruuthusemuseum conserveert een kamerpot en een veldfles van omstreeks de tweede helft van de vijftiende eeuw die met een mogelijke Brugse b zijn gemerkt. Wanneer het tingoed tot de hoogste kwaliteit behoorde, kreeg het echter een stempel met het roosmerk. In het hart van de roos vinden we het wapen van de stad en in de band van de kroon de initialen van de tingieter. Minder fijn tinwerk kreeg nog andere merken: een gekroonde hamer eveneens met tingietersinitialen, een schild of een cirkel met het wapen van Brugge of een geparelde cirkel met de dubbele arendGa naar eind5. Op zilveren objecten is het stadsmerk het gemakkelijkst herkenbaar. Tot in het begin van de zeventiende eeuw vertoonde zilver een gekroonde leeuwekop. Nadien vinden we naast dit merk ook de zgn. gotische b met kroontje. Beide types prijken soms zelfs samen op één voorwerp. Vooral de leeuwekop vertoont nogal wat variaties. De fraktur-B blijft bescheiden van afmetingen en is telkens als het ware omlijndGa naar eind6. Vanaf 2 mei 1547 prijkt op de Brugse wandtapijten eveneens de gekroonde gotische b als een officieel herkenningsteken. De tapissiers verkregen dit teken op eigen aanvraag. Daarmee stelden ze zich in orde met artikel 41 uit het generaal edict van Karel V. Nadat er heel wat fraudes, vervalsingen en bijschilderingen aan het licht waren gekomen, vaardigde de keizer in Brussel, na blijkbaar moeilijke en lange onderhandelingen, op 16 mei 1544 een bevelschrift uit, om misbruiken van kwaliteit of van herkomst te achterhalen en om de origine van elk stuk te kunnen bepalenGa naar eind7. Het regelde verder ook o.a. de produktie, de te gebruiken grondstoffen, de voorwaarden tot toetreding tot het ambacht, de verhouding tussen de meester, de leerlingen en de gezellen, het loon en de verkoop van de afgewerkte realisaties. Interessant is zeker dat in de rand van de Brugse ordonnantie de gotische b werd getekend. Het stadsarchief bewaart dit document. Archivaris Louis Gilliodts-van Severen gaf deze tekst uit in zijn Mémoriaux de BrugesGa naar eind8. In de volumineuze en rijkelijk uitgegeven catalogus van de tentoonstelling Brugge en de tapijtkunst wordt die stedelijke verordening trouwens gedeeltelijk als illustratie afgedruktGa naar eind9.
Arduinen afsluitingspaaltje in Brugge. In een cartouche prijkt de letter B met kroon. Twintigste eeuw.
| |||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||
Brugse merktekens op een wandtapijt uit de Brugse stedelijke musea.
Twee eminente vakspecialisten Guy Delmarcel en Erik Duverger stelden dit boek samen. Amper drie zestiende-eeuwse wandtapijten hebben zo'n stadsmerk: een verdure uit het Museum voor Sierkunsten in Wenen en twee exemplaren van het wandtapijt de Nagera (Brugge, Gruuthusemuseum en privé-verzameling). Een probleem bleek evenwel dat een aantal Brugse tapijten niet was gemerkt met het opgelegde merk - de al geciteerde b - maar met een ander, namelijk de spoel die gebruikt werd door wevers in hoge schering, de broche. Vanaf ongeveer het tweede kwart van de zeventiende eeuw komen beide zelfs samen voor. Sommige auteurs beschouwden die broche als een weversmerk. Guy Delmarcel
Voorbeelden van Brugse zegelmatrijzen en stadsstempels met de gekroonde b als stadsmerk. Zeven- en achttiende eeuw.
Merktekens op een achttiende-eeuwse monstrans uit de O.-L.-Vrouwekerk in Brugge. Het liturgisch voorwerp is van Jacob de Smit. Bemerk de gotische b met kroon. (Foto: J. Breyne, Oostkamp)
Merken op een tinnen schotel uit de Sint-Godelieveabdij in Brugge. Naast de gekroonde gotische b, vinden we ook het roosmerk met in de band van de kroon de letter FD (Frans d'Hollander). Achttiende eeuw.
bezorgt ons in de catalogus een logische verklaring: die broche verwijst naar de weving op getouwen van haute lisseGa naar eind10. Die techniek was in Brugge vanaf de tweede helft van de zestiende eeuw en zeker gedurende de zeventiende eeuw gangbaar. | |||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||
De gekroonde gotische b siert eveneens het stadswapen van Brugge. Door een diploma van 20 oktober 1819 en door het Koninklijk Besluit van 26 februari 1842 kreeg de stad haar wapenschildGa naar eind11. Blijkbaar om esthetische redenen was de b nogal klein uitgevallen en was de kroon groter uitgevoerd. Deze fout werd rechtgezet door een Ministerieel Besluit van 1 juli 1986Ga naar eind12. De beschrijving ervan, vastgesteld door een besluit van de gemeenteraad van 26 oktober 1982 en bekrachtigd door het hoger vermelde Ministerieel Besluit luidt als volgt: ‘Gedwarsbalkt van acht stukken van zilver en van keel met over alles heen een leeuw van lazuur, geklauwd en getongd van keel, gekroond en gehalsband van goud, de halsband voorzien van een kruisje van hetzelfde. Het schild overtopt met een gotische letter b, de schacht voorzien van een kroontje met drie fleurons, alles van goud, en gehouden rechts door een aanziende leeuw van goud, geklauwd en getongd van keel, en links door een aanziende beer van natuurlijke kleur, gehalsband van zilver. Het geheel rustend op een lint van lazuur, beladen met de letters S.P.Q.B. van goud’. In heel wat Brugse drukwerken prijkt het stadswapen. Uit enkele daarvan blijkt in elk geval dat het Hollandse bestuur het bij het verkeerde eind had de kroon groot te laten uitvallen t.o.v. de b. Als voorbeeld kunnen we wijzen op de titelpagina van een ordonnantie van 1636, gedrukt door Nicolaes Breyghel. De voorstelling van het stadswapen kende evenwel een
Titelpagina van een zeventiende-eeuwse druk van typograaf Alexander Michiels. Bemerk de voorstelling van het Brugse wapen. Brugge, stadsbibliotheek.
grote variatie. Soms werden de schildhouders weggelaten, of hield een aanziende beer alleen het schild vast of voegde men er aan weerszijden de gekende b aan toe. Voorbeelden daarvan staan op de zestiende-eeuwse drukwerken van Jacob Janssuene en van Hubrecht de Croock. Sommigen meenden daarin het drukkersmerk van de typograaf te ontdekkenGa naar eind13. Stadsarchivaris A. Vandewalle verwierp in een catalogusnotitie al deze gedachteGa naar eind14. Inderdaad uit een summier onderzoek blijkt dat het stadswapen - in zijn verscheidene variaties - voorkomt op drukwerken van verschillende typografen. Het kan onmogelijk als een drukkersmerk bedoeld zijn. Laat het ons veel liever beschouwen als de aanduiding dat het met dit wapen gemerkte drukwerk uitgaat van de stadsmagistratuur. Net zoals de Schepenen van het Brugse Vrije of de Brugse bisschop hun wapen erop lieten aanbrengen als aanduiding dat het drukwerk in hun opdracht werd gerealiseerd. Namen van de zeventiende-eeuwse typografen die drukwerken in opdracht van de stadsmagistraat leverden zijn Johannes Breyghel, Gregorius Clouwet, Weduwe Joannes Clouwet, Maximilaan Clouwet, Guillaume de Neve, Antoine Janssuene, Alexander Michiels, Lucas van den Kerchove en Igantius van Pee. Op sommige Brugse drukken vinden we drukkersmerken terug, op andere niet. Toch blijven hier nog tal van problemen op te lossen. De studie van de Brugse typografie staat nog in haar kinderschoenen. En dat is al een opmerking uit 1931Ga naar eind15. Ook op het gebied van de merktekens dient, ondanks de ruime bibliografie, nog heel wat werk verricht. Laten we hierbij hopen dat met dit artikel de lont werd aangestoken.
Jean Luc Meulemeester | |||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||
‘De ruiters van de apocalyps’ in de hof arents te bruggeDe Hof Arents en de bijbehorende classicistische herenwoning wijzigde sedert de aankoop ervan door de stad Brugge in 1909-1910 geregeld van uitzicht. Sedert eind december 1987 prijkt nu in de Engelse tuin een nieuwe beeldengroep, die De ruiters van de Apocalyps voorstelt. Volgens het bijbehorende gegraveerde koperen plaatje voerde de Grimbergse kunstenaar Rik Poot (o Vilvoorde 1924) die sculpturen uit tussen 1981 en 1987. De vier beelden pronken op een misschien wat te hoge arduinen voetstukken, die opgesteld staan in de vorm van een halve cirkel. Rik Poot wordt aangezien als een van de meest gezaghebbende hedendaagse kunstenaars in Vlaanderen. Na zijn moderne humaniora volgde hij lessen aan de Academie van Molenbeek en aan die van Brussel. Zijn leermeesters zijn eigenlijk niet noemenswaardig. Zelf beweert hij toen onder invloed te hebben gestaan van de Franse beeldhouwer Aristide Maillol (1861-1944). Intussen werkte Rik Poot in de bronsgieterij van zijn vader. Zijn eerste beelden boetseerde hij in klei of kapte hij in hout. Zijn oeuvre vertoont een tasten en zoeken, zowel qua materie als qua techniek. Vanaf 1963 beoefende hij definitief de verloren-was-techniek, die in naslagwerken al uitvoerig werd beschreven. Het duurde een tijdje voordat Poot die manier van werken volledig onder de knie had. Toch bezorgde ook dit wroeten hem een eigen ontwikkeling, typische realisaties en een merkwaardige evolutie. Van die techniek maakte hij ruimschoots gebruik en het biedt hem een onbeperkte vrijheid. Hij laat zijn figuren en dieren als het ware openbarsten onder de druk van een inwendige spanning. Die techniek was voor de kunstenaar niet nieuw, hij leerde het bronsgieten bij zijn vader. Rik Poot gebruikt echter de verfijnde methode van de oude grote bronsgieters, waarbij de materie nauwelijks enkele millimeters dik is. Ook de afwerking is bij Poot belangrijk. Die laatste elementen vinden we trouwens in de beeldengroep in de Hof Arents terug. Ook de paarden - blijkbaar een geliefd thema van Rik Poot, die zijn verbondenheid met de natuur benadrukt - vertonen dit kenmerk. Met grove stukken en als het ware gebarsten brokken probeert hij een samenstelling te maken die ons de elementaire vormen biedt van een mens of dier. Daardoor verkrijgt de kunstenaar een dramatische spanning, een barokke sfeer vooral in de kleinere beelden, die soms in zilver werden gerealiseerd. Beweging en vindingrijkheid, ritme en kracht, vrijheid en spontaniteit duiken in zijn oeuvre constant op.
Afbeeldingen van de beelden ‘De ruiters van de apocalyps’ (1981-1987) van Rik Poot in de Hof Arents te Brugge. Foto's: Oostkamp, J. Breyne.
Ook de beelden in de Hof Arents getuigen van dit kunnen. Naast beeldhouwkunst - een vak dat hij trouwens doceert aan het Hoger Instituut voor Architectuur en Decoratieve Kunst ter Kameren - beoefent Rik Poot ook de tekenkunst en ontwerpt hij juwelen. Dank zij diverse tentoonstellingen in binnen- en buitenland verwierf hij een internationale faam. Zijn stijl is beïnvloed door het expressionisme van Constant Permeke (1886-1952) en de sculpturen van Henry Moore (1898-1986). De vier bronzen beelden in de Hof Arents werden eveneens in de verloren-was- of cire perdue-techniek gerealiseerd. Samen brengen ze een voorstelling van een fragment uit de Apocalyps. Met dit laatste wordt meestal en vooral het laatste boek van het Nieuwe Testament bedoeld, de zgn. Openbaring van Johannes. Niettemin zijn er nog andere apocalypsen bekend, zoals die van Mozes, van Baruch. De beeldengroep gaat duidelijk terug op de beschrijving van Johannes. De schrijver bevond zich, luidens de tekst, in een spelonk op het eiland Patmos in de Aegeïsche Zee. Hij kwam er in een geestesvervoering en zag een aantal visioenen die hij in zijn boek beschreef. Mogelijk dicteerde hij de tekst aan zijn secretaris Próchorus. De inhoud, die hoofdzakelijk bestond uit allegorieën in een nogal ondoorzichtige beeldspraak, gaat vooral over de toekomst en de eindtijd. De verzen die de nodige verklaring van die ruiters bezorgen, duiken op in het zesde hoofdstuk (vers 1-8), bij het openen van de vier eerste zegels van het Boek door het Lam. De tekst luidt als volgt: ‘Toen zag ik, dat het Lam het eerste van de zeven zegels verbrak, en ik hoorde het eerste van de vier dieren roepen als met de stem van de donder: “Kom!” En daar verscheen voor mijn ogen een wit paard, en die erop zat droeg een boog en hem werd een kroon gegeven, en hij reed weg, zegevierend en om zege te behalen. Toen Hij het tweede zegel verbrak, hoorde ik het tweede dier roepen: “Kom!” En er kwam een ander paard te voorschijn, vuurrood. En hem die erop zat werd macht gegeven de vrede van de aarde te nemen, zodat zij elkaar zouden vermoorden. En hem werd een groot zwaard gegeven. Toen Hij het derde zegel verbrak, hoorde ik het derde dier roepen: “Kom!” En ik zag een zwart paard verschijnen, en die erop zat hield een weegschaal in de hand. En ik meende daar waar de vier dieren waren een stem te horen, die zei: “Een maat tarwe voor een tienling en drie maten gerst voor een tienling, maar doe geen schade aan olijfboom en wijnstok.” Toen Hij het vierde zegel verbrak, hoorde ik de kreet van het vierde dier: “Kom!” En daar verscheen een vaalgroen paard. En die erop zat, zijn naam was de Dood, en Hades kwam achter hem aan. En hem werd macht gegeven | |||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||
over het vierde deel van de aarde, om te doden met het zwaard en met hongersnood en met de pest en door de wilde dieren der aarde.’ In het algemeen worden de vier ruiters als volgt voorgesteld. De eerste ruiter, de overwinnaar, is gezeten op een sneeuwwit paard, de kleur van de triomf. Het is een Schutter, want hij legt een pijl op zijn boog of heeft hem juist afgeschoten. Het is de Gekroonde, want een engel bracht hem een kroon. Die op het rode paard, de kleur van het bloed en het vuur, draagt van top tot teen een pikzwarte wapenrusting of kleed. Hij zwaait schrikwekkend met een zwaard. Het is de Oorlog en moet op aarde vrede uitroeien. De Hongersnood zit op het zwarte paard. Hij houdt een weegschaal vast, want hij moest in tijden van schaarste de gerst en de tarwe afwegen. De balans is hier dus niet het embleem van de rechtspraak, maar wel van de hongersnood. De vierde ruiter rijdt op een vaal paard. Het is de Dood, soms ook als de Pest betiteld. Meestal draagt hij een kleed dat aan een lijkwade herinnert en waarvan de panden wapperen in de wind. Zowel in een aantal middeleeuwse en anonieme miniaturen, als bij Memling en bij Dürer (zie illustratie) worden de ruiters zo weergegeven. Ook bij Rit Poot kunnen we ze gemakkelijk herkennen: de Gekroonde (h.: 97 cm; gesigneerd achteraan ‘4/6 RIK POOT’) met een handboog, de Oorlog (h.: 99 cm) met een zwaard, de Hongersnood (h.: 104 cm; gesigneerd achteraan ‘RIK POOT’) met een unster en de uitgemergelde Dood (h.: 97 cm; gesigneerd achteraan ‘1/6 RIK POOT’). Het tweede cijfer van de breuk verwijst naar de hoeveelheid van de gegoten exemplaren, het eerste getal naar de nummering in die reeks. Door het gebruik van het bronsgieten kon natuurlijk de kleur van de paarden niet worden weergegeven. Ze krijgen stilaan hun natuurlijke patina. De ruiters zelf zijn naakt voorgesteld. Over de betekenis van de ruiters bestaat heel wat discussie. Volgens de profeet Zacharia (6,1-8) symboliseren ze de vier winden die uitgaan van de plaats waar zij staan bij de Heer. Het zwarte paard is de noorderwind, het witte de westenwind, het rode de zuidenwind en het vale de oostenwind. Samen worden ze wel eens vereenzelvigd met de verwoesting. En is de ruiter op het witte paard soms Christus zelf niet? Hij wordt zo weergegeven op een twaalfde-eeuwse muurschildering in het midden van een Grieks kruis in de crypte van de kathedraal van Auxerre. Of is het paard de Kerk en de ruiter Jezus? In Anglonormandische cycli houdt de Dood een schaal met vuur in de hand. Het vale paard betekent de profeten en de Ruiter de Heer, want Hij is in zekere zin de ‘dood’ voor de goddelozen en zij Hij niet: ‘Het vuur van mijn toorn ontbrandt, dringt door tot in de diepten van het dodenrijk’ (Deuteronomium 32,22). En net zoals bij het brons van Rik Poot houdt de Dood soms niets in de handen. Eventueel is zijn attribuut een zeis, een lans, een zwaard of (zoals bij Dürer) een drietand. Bij die Duitse kunstenaar galopperen de vier trouwens naast elkaar als uit een katapult geschoten, zoals Emile Mâle opmerkt. Nog andere verklaringen behoren tot de mogelijkheid. Elke ruiter zou bijvoorbeeld een planeet kunnen voorstellen: wit voor Venus, rood voor Mars, zwart voor Saturnus en het rode voor Mercurius. Of verwijzen de attributen ernaar: een boog voor Venus, een zwaard voor Mars en de balans voor Saturnus? Auteurs hebben gepoogd ze te identificeren met Caligula, Nero, Vespasianus en Titus: de Romeinse keizers die de Christenen geen goed hart toedroegen. En de Florentijn Savonarola meent dat het gaat over de apostelen, de martelaren, de erfgenamen en de zachtmoedigen. Of stellen ze eenvoudig de paus, de kardinalen, de zwarte en witte monniken voor? En de Engelsen veronderstellen dat het driemaal gaat over de afbeelding van Christus, de ruiter met het zwaard betekent dan de duivel. Eventueel zou die met de weegschaal dan de gerechtigheid symboliseren en de andere de profeten die de toorn van God aankondigen. Dit verhaal is waarschijnlijk niet ten einde. Nog andere verklaringen zullen wel bestaan. Hopelijk bracht deze bijdrage een aantal samenvattende beschouwingen naar aanleiding van een nieuwe beeldengroep te Brugge. Een beeldengroep die we kunnen beschouwen als een hoogtepunt in het oeuvre van Rik Poot: uitgaande van een geobserveerd natuurlijk uitgangspunt, bereikt bij een monumentaliteit en een ritmische bewogenheid. Vooral de expressieve geladenheid en de vitale kracht, de vormen van de paarden en de figuren, waarbij het volume opgebouwd is met abstraherende segmenten, en de uitvoering van de details zullen heel wat kijklustigen boeien.
Jean Luc Meulemeester | |||||||||||||||
Bibliografie of waar we onze wijsheid vandaan haaldena) In verband met Rit Poot:
b) In verband met de apocalyps:
|
|