Edward de Decker
Edward de Decker, geboren in Terhagen (bij Boom) op 30 december 1904, overleed in Antwerpen op 19 januari 1970. Deze Vlaamse bas met een internationale faam verdeelde zijn activiteiten tussen de K.V.O. in Antwerpen - van 1932 af tot het buitenland een beroep op hem deed - en de K.O. in Gent, daarna, d.w.z. ná Wenen. Leerling van Arthur Steurbaut, toen professor aan het Koninklijk Muziekconservatorium in Antwerpen, zong hij in de K.V.O. o.m. de Landgraaf- en Koningsrollen in Tannhaüser en Lohengrin van Richard Wagner. Mefisto in Charles Gounods Faust, de vier basrollen in Hoffmann's Erzählungen van Jacques Offennods Faust, de vier basrollen in Hoffmann's Erzählungen van Jacques Offenbach en Leporello in Mozarts Don Giovanni. Hij werd daar ook ‘gestraft’ met Figaro in Le Nozze di Figaro en de ‘Holländer’ in Der fliegende Holländer - gestraft, zeg ik, omdat die partijen niet voor een bas, maar voor een bariton geschreven zijn. Edward bekende immers zelf dat hij in Der fliegende Holländer eigenlijk Daland moest zijn! In Gent zong hij o.m. Mefisto in Mefistofele van Arrigo Boito.
In 1941 werd hij door de Opera van Straatsburg gecontracteerd en in 1943 door de Wiener Staatsoper, waar het echter tot geen uitvoeringen kwam, daar Edward met zijn vrouw Alice wijselijk de stad verliet, toen de Russen in aantocht waren. Geen nood echter: de K.O. Gent bood hem een uitkomst, tot hij in 1950 naar Amerika trok, niet naar de Metropolitan, maar naar de New York City Opera. Daar zong hij de rol van Hans Sachs in Die Meistersinger von Nürnberg van R. Wagner. Een paar jaar later was het de Opera van Frankfurt-am-Main die hem engageerde. Dan werd hij het reizen moe en liet zich opnieuw horen in de Antwerpse K.V.O. Hij werd ook professor Lyrische Kunst (opera) benoemd aan het Conservatorium.
De voorkeur van Edward de Decker ging uit naar de Wagnerpartijen, die hij niet alleen voortreffelijk zong, maar waarvan hij tevens de stijl beet had, wat men in het buitenland schijnt te hebben geweten en vooral gewaardeerd. Edward de Decker was daarbij een gewetensvol artiest die zijn Vlaamsgezindheid, noch zijn katholiciteit onder stoelen of banken stak. Zo maakte hij deel uit van het kerkkoor van de parochie Sint-Andries op de Oever, waar hij toen woonde.
Ikzelf ben erg gelukkig hem onder mijn vrienden te hebben gehad: we noemden elkaar bij de voornaam en telkens als hij voorbijkwam, begroette hij mij met het Siegfriedmotief, want dat hij ook kon fluiten, had hij bewezen in Boito's Mefistofele.
Het is niet te tellen hoeveel huwelijks- en begrafenismissen hij heeft opgeluisterd. Maar telkens kwam hij bij mij ‘zijn keel smeren’ met een ‘witteke’. ‘Dat is uitstekend voor de stem’, beweerde hij dan schalks. ‘Se non à vero’... Edward hield niet alleen maar van muziek, maar ook -
Edward de Decker in ‘Don Carlos’
(Foto: J.M. Mertens, Antwerpen)
zoals trouwens iedere muziekliefhebber! - van de dingen des levens. Ik heb met hem en zijn vrouw heel Zwitserland doorkruist, tot de grens van Liechtenstein en toen we afscheid namen bij een fles wijn eerst, en in de kelder daarna, keek de Kellermeister verbaasd op, dat hij Edward hoorde uitgalmen (het woord is hier op zijn plaats!): ‘Im tiefen Keller sitz' ich hier, auf einem Fass voll Reben’. Toen ik hem diets maakte: ‘Der Herr ist Opernsänger’, was een begrijpend knikken het antwoord...
In januari 1970 heb ik hem mee uitgeleide gedaan - veel te vroeg, niet?
Frans M.J. Dupont