Waarom waren en zijn de reptilia parnassi zo fel gebeten op de streekroman?
Het ‘Groot Woordenboek der Nederlandse Taal’ van Van Dale geeft als verklaring voor het woord roman: ‘een in prozastijl geschreven verdicht verhaal van betr. grote omvang, waarin lotgevallen en meest ook karakter, resp. karakterontwikkeling van een of meer personen beschreven worden, vaak in verband met bepaalde milieus’. Waarschijnlijk om hun vaak ingebeelde eruditie te etaleren en om de veelal zelfingenomen intellectualistische critici naar de mond te praten, leggen nogal wat hedendaagse romanschrijvers de klemtoon op die ‘karakterontwikkeling’, waarbij ze de ‘lotgevallen’ (het verhaal!) en de ‘milieus’ (de streek!) plegen te veronachtzamen. Gevolg: hoogdravende recensies, beate bijval van dubieus politiek en ideologisch samengebrachte ivorentoren-jury's... maar geen lezers! En om die lezers - je mag het draaien en keren zoals je wil - gaat het uiteindelijk. Sommige auteurs gaan nog een stap verder en specialiseren zich in de ‘navelkijkerij’ of in een narcistisch ‘taalcreatief’ en ‘taalkritisch’ experiment, dat ze dan trots een opus noemen. Het meervoua van opus is opera... En het zijn alleen de ‘congeniale’ vrienden, die voor dergelijke opera belangstelling veinzen. Dat dergelijke opera, nadat ze over onze grenzen reeds jaren geleden in de vergeethoek belandden, bij ons nog steeds met veel tromgeroffel van de pers komen heeft m.i. twee oorzaken... Een eerste oorzaak ligt in het feit dat een aantal van onze jongere strebers-critici pure intellectualisten zijn. Aan de vertelkunst als dusdanig hebben zij geen boodschap, die is hun te min.
Een tweede oorzaak ligt een beetje dieper. Bijna een halve eeuw geleden reeds begonnen enkele linke jongens van de daken te schreeuwen dat het talent in Vlaanderen links lag. Links betekende voor hen progressief, experimenteel... kortom: zeker anders dan traditioneel. Voeg daar nog bij dat wij decenniënlang opgescheept zaten en zitten met een Ministerie van Cultuur dat scheef en schots en dus hoofdzakelijk links ineengeflanst werd... en de gevolgen voor wat de subsidieverlening betreft laten zich overduidelijk raden.
Onlangs legde André Demedts in ‘Dietsche Warande en Belfort’ de vinger nog op een andere weke plek: ‘Opvallend daarbij is dat gelijkgezinden over de staatsgrenzen heen het onder elkaar beter kunnen stellen dan met andersdenkenden in eigen land, wat het vermoeden wekt dat er, om niet-literaire motieven, in de literatuurbeschouwing een breuk met het verleden bestaat. Het begrip literatuur
Tweede Limburgvaart Vlaamsche Schrijvers, 8 juli 1962. Bovenaan rechts midden: Emiel van Hemeldonck. Bij deze foto schreef hij: ‘De Limburgse Schrijvers, die alles grandioos doen, nodigden voor de tweede maal de Vlaamse Schrijvers uit op een letterkundige, kunsthistorische rondvaart. De weg liep langs Hasselt, Alden-Biesen, het noorden, om te eindigen te Bokrijk’ (Foto Bartok, Hasselt).
zou herdacht en op zijn minst van ongewenste aankieofsels bevrijd moeten worden.’ Of wat wij al jarenlang weten: de linksen waken er angstvallig over dat geen Vlaamse schrijver van de traditionele vertellersschool in Holland een voet aan de grond krijgt. Alle middelen worden daartoe aangewend: verdachtmaking, leugen, verdraaiing van de feiten, doodzwijgen... Gelukkig is Nederland véél groter dan Holland, én Holland veel groter dan Amsterdam.
Een uitgever die al vijftien jaar met Vlaamse literatuur zijn brood verdient, ziet het zo: ‘Ten slotte beschouw ik ook het schrijven van een roman als een stiel, een stiel zoals het timmeren, het smeden, het haarknippen... Jonge timmerlieden, smeden en kappers moeten hun stiel leren van geroutineerde vaklieden. En wat gebeurt er in de romanschrijverij? De jonge beunhazen beginnen ermee hun voorbeelden, hun leermeesters van de tafel te vegen en op de vuilnisbelt te gooien. Leermeesters notabene - ik denk hier aan Claes, Timmermans, van Hemeldonck - die massa's lezers hadden. In de jaren vijftig hebben de atonalen en tutti quanti de poëzie zo zwaar in diskrediet gebracht dat het misschien nog een eeuw duurt voordat een normaal mens weer een dichtbundel durft kopen. In de jaren zestig hebben de jongens van de nouveau roman de roman naar de bliksem geholpen. Hoe, denk je, dat een fervent lezer die zich zo een onleesbare roman laat aansmeren door de publiciteit, reageert? Juist! Die kijkt voortaan naar een rechtlijnige film op de televisie! En wat zal een leerling die op school “Het Boek Alfa” van Ivo Michiels moest slikken, in zijn verdere leven nog lezen? Aan jezelf ken je toch de halve wereld zeker!’ (J. Lombaerts)
Begin augustus kreeg ik een telefoontje van een andere uitgever (of uitgeefster): Of ik mijn medewerking niet wilde verlenen aan een reeks streekromans? Geen literatuur, neen hoor... ontspanningslectuur. Ik zei nogal botweg dat ik geen tijd had. ‘Kom nou,’ werd me geantwoord, ‘zoiets schrijf je toch in, pak weg, een goede twee maand’. Diezelfde avond schreef ik een paar bedenkingen in mijn dagboek: ‘Zijn “The old Man and the Sea” van E. Hemingway, “The Pearl” van J. Steinbeck, “Dorp aan de rivier” van A. Coolen, “De Witte” van E. Claes, “Pallieter” van F. Timmermans, “Maria, mijn Kind” van E. van Hemeldonck en “Le Sagouin” van F. Mauriac geen streekromans? Heeft iemand die werken ooit bij de ontspanningslectuur gecatalogeerd? Hebben ze het bij die uitgeverij eindelijk door, dat er nog wèl een groot lezerspubliek is voor authentieke verhalen geplukt uit een authentiek milieu? Hebben ze het eindelijk begrepen, dat de would be kosmopolitische problematiek van hun zogenaamde bestsellers hele generaties van lezers een onoverkomelijke weerzin voor de roman heeft bezorgd?’ Natuurlijk hebben ze dat niet begrepen; zij denken dat de oorzaak van de