Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 31
(1982)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 284]
| |
Rond Michiel de SwaenHet zou een vergissing zijn te veronderstellen dat Michiel de Swaen in de Diets-Nederlandse literatuur van de Franse Nederlanden een eenzame figuur uitmaakt. Voor en na hem heeft er in dat deel van ons taalgebied een merkwaardige literatuur in de volkstaal bestaan. Waarschijnlijk is niet meer te achterhalen wie in de XIe eeuw het oudst bekende Dietse gedichtje schreef, dat in 1932 te Oxford op het Bodley-handschrift 340 ontdekt werd: ‘Hebban alla vogala nestas hagunnan Hinase hi(c) anda thu.’ De taal verraadt een West- of Frans-Vlaming. Het onderscheid dat wij nu maken heeft op die verre tijd geprojecteerd geen zin. Rekening houdend met de zeldzame gegevens waarover wij beschikken, blijkt de kans dat de anonieme schrijver van die liefdesverzuchting een Frans-Vlaming was even groot, zo niet groter dan dat hij afkomstig was uit het huidige West-Vlaanderen in België. Al in de laatste eeuw voor onze tijdrekening moet er, volgens Dr. M. Gysseling, tussen Somme en A een Germaanse kolonisatie plaats gegrepen hebben. De veroveraars die naar alle waarschijnlijkheid Saksen waren, kwamen uit Zuid-Oost-Engeland. Vier eeuwen later hebben Franken die over het vasteland gekomen waren zich bij hen gevoegd. In het eerste deel van de monumentale Geschiedenis der Nederlandse Letterkunde, die door Prof. Dr. Fr. Baur opgezet en ingeleid werd, schrijft Prof. Dr. J. van Mierlo S.J.: ‘Het liturgisch drama waaruit het middeleeuwsch tooneel is ontstaan was ook te onzent in de Xe eeuw begonnen’. In het overgangsgebied tussen Romaans en Diets werden de eerste volksspelen in de volkstaal gehouden. Vooral Atrecht komt daarvoor in aanmerking. Jacques Chocqueel wijst er in zijn beknopte geschiedenis van de rederijkerskamers in Frans-Vlaanderen op (Le Beffroi de Flandre, Duinkerke 1920, Nrs. 13-17) dat er in de XIIe eeuw in die stad een Jeu de Saint Nicolas opgevoerd werd. Oorspronkelijk Romaans of Diets? Volgens Lodewijk De Baecker in La Langue flamande en France, depuis les temps les plus reculés jusqu'à nos jours (Gent, Parijs, Brussel 1893) was Atrecht in de XIIIe eeuw nog min of meer Dietssprekend. Chocqueel noemt in zijn artikelenreeks de dichters Van Goffin en Loyaert, die in de XIe eeuw in Sint-Winoksbergen woonden en stipt verder aan dat er al in de XIIe eeuw in Eke (Eecke) een toneelgezelschap bestond, waar de oudst bekende rederijkerskamer in ons land, de Alpha en
‘Chants populaires des Flamands de France’, samengesteld door Edmond de Coussemaker en verschenen in 1856. Een anastatische herdruk verscheen in 1976.
Edmond de Coussemaker, samensteller van ‘Chants populaires des Flamands de France’ en medestichter van het ‘Comité flamand de France’ (1805-1876).
Verzamelde werken van de Frans-Vlaamse dichter Michiel de Swaen (1654-1707).
Michiel de Swaen, dichter en toneelschrijver uit Duinkerke (1654-1707).
| |
[pagina 285]
| |
Omega uit Ieper, uit de XIVe eeuw zou dagtekenen. Uit de XIIe eeuw bezitten wij het ridderverhaal Carel ende Elegast, dat in het Westvlaams uit die tijd geschreven werd. Aan welke kant van de huidige staatsgrens? Wij weten het niet, evenmin als van de meeste volksliederen opgenomen in Chants populaires des Flamands de France (Gent 1856) van E. de Coussemaker nog uit te maken is waar zij ontstaan zijn. Een weinig bekende figuur uit de XVIe eeuw is Jan van Mussem, priester en taalgeleerde, die lid van de rederijkerskamer van Wormhout geweest is en na de tweede wereldoorlog dankzij Prof. Dr. J.F. van der Heyden weer in de belangstelling kwam. Van Mussem was een purist en gaf een theoretisch werk over taal- en literatuurwetenschap uit, getiteld Rhetorica dye edele const van selsegghene (Antwerpen 1553), waarin hij voor een juiste woordkeus en sobere stijl opkomt. Over Michiel de Swaen, de belangrijkste rederijker uit de Franse Nederlanden, zijn wij beter ingelicht. Zijn levensloop en werk zijn volledig in kaart gebracht. Hij werd op 20 januari 1654 in Duinkerke geboren en overleed er op 3 mei 1707. Hij was heelmeester-chirurgijn, lid en later prins van De Carssauwieren, de plaatselijke rederijkerskamer en liet een omvangrijk oeuvre na, dat door Prof. Dr. Vital Celen, in samenwerking met Camille Huysmans en Maurits Sabbe uitgegeven, zes lijvige delen vult. Het bestaat uit lyrische en epische poëzie, een didactische verhandeling over Nederduitsche digtkonde, een aantal toneelstukken en een vertaling van Le Cid van Corneille. Het best bekend is zijn blijspel De gecroonde Leersse, dat nog opgevoerd wordt. Opmerkenswaardig ook dat hij de Nederlandse klassieken uit de XVIIe eeuw gelezen had en zich van zijn culturele verbondenheid met Nederland en Vlaanderen bewust was. Na De Swaen is, ongeveer gelijklopend met wat in de Oostenrijkse Nederlanden gebeurde, de Nederlandse literatuur achteruit gegaan. Des te sterker in Frankrijk, omdat de taal er langzaam terrein verloor. Nog vermeldenswaard blijft nochtans Andries Steven, rederijker en schoolmeester, die te Kassel zijn ambt uitoefende, waar hij vermoedelijk een iets jonger tijdgenoot van De Swaen geweest is. Een schoolboek van zijn hand, de Nieuwen Nederlandschen Voorschriftboek (1714), waarin hij de Nederlandse taal verdedigde en een eigen spellingssysteem voorstond, werd ook in Belgisch Vlaanderen gebruikt. Na De Swaen en Steven hebben enige rederijkers tot op de vooravond van de eerste wereldoorlog nog gedichten, ook wel humoristische prozateksten geschreven, en zijn dorpspastoors en kapelanen uit de Westhoek verder gegaan met preken in de volkstaal. Sommige van hun handschriften zijn bewaard gebleven, al is hun literaire betekenis zeer gering. Het Vlaemsch Comiteyt van Vrankryk, opgericht in 1853 is er niet in geslaagd de achteruitgang van de volkstaal af te remmen en de letterkundige traditie van vroeger eeuwen weer op te vatten. Toch is er een wending ten goede gekomen na 1918, vooral door de oprichting van de Cercles flamands (1919), waaruit enkele jaren later het Vlaamsch Verbond van Frankrijk zou groeien. De geestelijke leider van de organisatie was ongetwijfeld Jean-Marie Gantois (1904-1968), die onder de schuilnaam H. van Bijleveld een indrukwekkend essay over Nederland in Frankrijk, de zuidergrens der Nederlanden (Antwerpen 1941) en een drietal verhandelingen naast talrijke artikels over de Frans-Vlaamse geschiedenis en problematiek gepubliceerd heeft. Een literaire wedergeboorte kwam vooral tot uiting in De Vlaemsche Stemme in Vrankryk (1923-1926), opgericht door Antoine Lescroart (1897-1980) en in De Torrewachter (1929-1944), het Nederlandstalig orgaan van het Vlaamsch Verbond van Frankrijk. De voornaamste medewerker aan beide bladen was René Despicht (1870-1960), die poëzie, verhalend en beschouwend proza geschreven heeft. Verder schreven verdienstelijk werk Romain van de Meule (1870-1941), pseudoniem van Romain Dumolin, die om zijn leuke vertellingen en toneelspelen naam verwierf, de toneelauteur Adrien Ryckelynck (1889-1951) en de lyrische dichter Marcel Janssen (1903-1963). Sinds de tweede wereldoorlog zijn in het officiële secundaire onderwijs en de vrije cursussen Nederlands, vooral door de Nederlandse colleges aan de Rijksuniversiteit (Prof. Dr. A. Van Elslander en Prof. Dr. W. Thys) en de Katholieke Faculteiten (Kanunnik M. Deswarte) enige jongeren gevormd die een uitstekend Nederlands spreken en schrijven. Er zijn ook jonge dichters en vertellers in het Nederlands opgestaan, waarvan gehoopt mag worden dat zij eerlang als kunstenaar naam verwerven, naast academisch onderlegde geleerden die het op zich zouden moeten nemen om de Nederlandse literatuurgeschiedenis en taalwetenschap in de Franse Nederlanden op Europees peil te brengen. Mogelijk zullen zij bij het vervullen van die opdracht ontdekkingen doen, waaruit het grote belang van hun geboorteland voor de Algemeen Nederlandse letterkunde zal blijken. André Demedts |
|