Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 30
(1981)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermdReeds bouw ik mijn altaar
Ik ben de weg van boom en boete,
reikend naar de toppen van
dit heelal. Niet de prediker
verstaat de taal van zwijgen.
ik ben het wenen van de antichrist
de ingewanden van atomen.
Materie is de schuilkelder
voor het Genesisgevaar.
Ik ben de bijbel van onwetendheid
de uitwerpselen van verleden,
Steeds sneller keert en keert
mijn twijfel naar voltooiing.
Ik ben de voornaam van de hoop
verdraag geen licht meer in
het hemelvuur. Slechts in as en
adem zullen mijn broeders wonen.
| |
Bio-bibliografische notitiesGie Luyten (oRamsel, 15.03.53) staat in het onderwijs en heeft medegewerkt aan tal van radio- en televisieprogramma's. Hij realiseerde ook poëtische theaterprodukties en is stichter van de Vlaamse Stripdagen en het Stripcentrum Beringen. Hij publiceerde de dichtbundels: De Hof van Heden, 1975, Menuet voor twee nachtvogels, 1977, In de schaduw van de Thuya, 1979, Een witte mei haalt de lijkwagen binnen, 1980, Offerande voor Orpheus, 1981, bibliofiele uitgave samen met Raoul M. de Puydt, met linosneden van John Dix, There's no way back to yesterday (Aucun sentier ne mène à hier), 1981, gedichten vertaald in het Frans en het Engels en Gegrift in berkebast, 1981, bibliofiele uitgave samen met Dr. Theo Quintens, met linosneden van Julien Vanhurck. Hij verzorgde de bloemlezingen Stemmen uit het dorp, 1978, Poëzie en Zee, 1978, samen met Frans Cornelis en Kinderen dromen zich een wereld, 1979. Over kunstschilder Fons Verstreken publiceerde hij het essay De nacht van de grote maan, 1979. | |
[pagina 322]
| |
Dit gedicht ‘Reeds bouw ik mijn altaar’ is het openingsgedicht uit de bundel ‘Een witte mei haalt de lijkwagen binnen’, waarvoor mij eind vorig jaar de Panther Paperback Poëzieprijs 1980 werd toegekend. Het werkstuk is ontstaan onder een sterke parapsychologische druk, d.w.z. dat ik mij reeds van kindsbeen af gekonfronteerd voel met allerlei, voor velen onwaarschijnlijke, voor mij doodgewone maar meestal onverklaarbare verschijnselen, die men thuisbrengt onder de noemer parapsychologie. Deze ervaringen gaan van voorspellingen van allerlei aard, tot het uitdiepen van een visie op het ontstaan van mens en kosmos. Over dit laatste aspekt schrijf ik momenteel een traktaat, waarin ik mijzelf eigenlijk louter herken als een toevallige ‘overbrenger’, iemand die deze zaken toevallig moet bekend maken. Het traktaat zal in 1982 gepubliceerd worden. In ‘Reeds bouw ik mijn altaar’ komen al de elementen aan bod die de leidraad vormen doorheen de bundel. Het besef dat onze godsvrucht slechts afhankelijk is van de geconditioneerde opvoeding, dat de bijbel een verhaal brengt dat duizenden malen verkeerd geïnterpreteerd werd, omdat het niet vraagt om geïnterpreteerd te worden. Net als poëzie niet vraagt om uitgelegd te worden. Een gedicht op zichzelf is niet ontleedbaar, is niet vertaalbaar, het moet kunnen leven zoals het gemaakt werd en er moet kunnen over gepraat worden in woorden en tekens, die in dezelfde lijn liggen. Tevens is in dit gedicht het besef aanwezig dat het leven hier op aarde ‘on-leefbaar’ wordt. Vandaar dat ‘slechts in as en adem mijn broeders zullen wonen’. |
|