‘Terwijl werken over de opeenvolgende fazen van het sterven bestsellers zijn, wil de dichter nog steeds op eigen houtje het proces van het heengaan waarnemen. Ik weet niet eens of de dichterlijke waarneming niet autentieker is dan de klassifikatie door psychologen.’ (Jan Veulemans)
In april '76 sterft de zuster van de dichteres. Precies een jaar later wijdt deze een gedichtencyclus aan dit gebeuren, verweven met herinneringen aan de kostschooljaren van de betrokkene te Eeklo, haar studietijd te Utrecht, haar huwelijksleven met de drie kinderen, haar nooit aflatende bezorgdheid voor al wie rond haar leeft.
De titel ‘Ach, hoe sereen en listig de narcissen in april’ kan vreemd lijken, toch is hij niet enkel symbolisch.
Enkele maanden voor haar dood plantte de zieke, die toen nog gaande en staande was, narcissebollen in haar tuin, de eerste serene voorboden van de lente. Korte tijd nadien liet de zieke, rondgevoerd in een karretje door de huiskamer, zich ontvallen: ‘ik zal ze nooit zien bloeien’. Het bittere voorgevoel is waarheid geworden, de bloemen hebben enkel gediend als opsmuk van het dode lichaam.
Een jaar na het gebeurde wordt een omslag gemaakt voor de bundel en wordt er gezocht naar een foto. Men ontdekt er een van het toen driejarige meisje, staande op een stoel met... een narcis in de hand: sereen en listig.
1: De eerste vijf gedichten van de bundel staan in het teken van het sterven. In het beginvers wordt de dood kort aangekondigd, verweven met een natuurelement: vriesweer.
2 + 3: Dan volgt de bewustwording van de dichteres: ze ziet de zieke naast zich die ze voor de laatste keer moeizaam voedert als een lamme vogel: een boterham met sinaasappelmarmelade. Ze ziet de schone schijn: de bloemen (die de atmosfeer moeten ophelderen) van de vele lieve mensen die de zieke helaas niet meer voor zich wilde zien defileren.
4: Een korte verademing: de ziekenzuster komt de huiskamer binnen, bedauwd van mist en vorst. Meteen voelt zij aan dat hier iets op til is, anders dan de vorige dagen en zij past met een grote sereniteit niet enkel haar stap aan, maar ook haar stem en haar woorden, zelfs haar ademhaling.
5: In huishoudelijke termen en wars van elke franje komt de laatste opsmuk aan de beurt met het besef van het onvermijdelijke.
6: De dichteres helpt de ziekenzuster hierbij en houdt de polsslag in het oog want het leven kan elk ogenblik stilvallen. Haar opstandigheid is plots zo groot geworden dat ze zich met een ruk omdraait en merkt dat ook in de tuin het leven kapot is gegaan; de japanse kerselaren zijn uitgebloeid en door dezelfde ziekte aangetast. Maar, wonder boven wonder, precies vandaag zijn de narcissen voor 't eerst in bloei geschoten.
‘In hoever is een “stervensbegeleidende” tekst als deze, autentieke poëzie? De meditatieve toon, de huishoudelijke tussenregels, de ongelooflijk eenvoudige beschrijving soms, het kan iemand die een eng-lyrische opvatting over het gedicht heeft, even doen twijfelen. Ten onrechte. Niet alleen heeft de poëzie precies in deze eeuw een veelvoud van vertakkingen gekregen, maar zelfs zonder dit fenomeen moet men in deze bundel van beheerst verdriet een haast geniale poëtische aandrang en een volkomen persoonlijke expressie erkennen. Jo Gisekin weet als weinigen aan de alledaagse woorden een nieuwe inhoud te geven. Met de woorden waarmee wij uitwendige objecten aanduiden, noemt zij de varianten van innerlijke bewogenheid. Poëzie is het noemen van het onnoemelijke.’ (Jan Veulemans - Gazet van Antwerpen)