Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 30
(1981)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermdBio-bibliografische notitiesAleidis Dierick (oBorgerhout, 27.07.32) verbleef vele jaren in Duitsland en Ierland. Debuteerde in 1977 met Een zomer voorzien. In 1978 verscheen Gedichten voor een man of De zachte verachting en in 1981 de derde verzenbundel Blauwdruk voor een vriendschap. Ze ontving de Prijs Burgemeester van Deurle in 1975 en de A. de Longieprijs in 1981. Ze publiceert in de tijdschriften: Dietsche Warande en Belfort, Deus ex Machina, Vlaanderen, Yang en Poëziekrant. | |
[pagina 313]
| |
Brussel. Museum v. Schone Kunsten
Te wonen
in de verschrikkelijke zomers.
In de uitbundig bloeiende tuinen
te zitten. Verwachtend
visite.
Hitte getemperd. Pergola's. Schermen.
Smetteloos de jurken.
In bessensap sterven
de wespen. Een zoete dood.
Gesprekken beginnen.
De maaltijd verloopt
foutloos. Serviet in de vouw
op de borden het brood
en de kazen. Glanzend
het tafellinnen.
Goedkeurend zal hij
de flessen ontkurken.
Naamloos de vrouw.
Het gedicht ‘Brussel. Museum v. Schone Kunsten’ is, meen ik, representatief voor mijn oeuvre. Wie enigszins vertrouwd is met mijn werk zal dit gedicht dadelijk als van mij herkennen; het thema is ‘de vrouw’ en het is, uiteraard, geschreven vanuit een vrouwelijke denken gevoelswereld. De woorden die in mijn werk steeds weerkeren zijn ook hier aanwezig: wonen, zomers, maaltijd, vrouw. Het woord ‘water’ is verzwegen aanwezig in de tweede en in de zesde versregel. Het gedicht is niet ontstaan uit een museumbezoek. Voor zover ik weet bestaat er geen schilderij zoals hier beschreven. Het gedicht gaat over de vrouwen. Vrouw zonder naam of gelaat zoals ze uit de kunstuitingen tot ons komt vanuit de voorbije eeuwen. Deze vrouw woont. Wonen is iets anders dan leven. In het Engels is ‘to live’ ook ‘wonen’, in het Nederlands kunnen we duidelijk het waardeverschil aantonen. Wonen is ook iets anders dan thuis zijn, men kan wonen in een huis en er toch geen kamer hebben, geen ‘room of one's own’ (Woolf V.). De zomers zijn verschrikkelijk. Zomers wekken verwachtingen. Het intense leven van de natuur maakt onrustig, het vraagt om beweging, reizen, avontuur. De tuinen bloeien, zij leven dus naar hun volledige ontplooiing en naar hun voldragenheid toe. De vrouw zit. Zij is passief. Zij wacht, zij verwacht alles: vriendschap, genot, ontplooiing, vrijheid. Maar door de rol die haar is toebedacht verwacht zij (slechts) visite. Alles is getemperd. Tussen haar en het leven staan schermen. Zij wordt beschermd. De beschermer is altijd tevens beknotter en begrenzer. Hoe groter de bescherming, hoe kleiner de persoonlijke vrijheid. De jurken zijn smetteloos. Er mag geen smet vallen op haar goede naam, zeker niet op het ‘blazoen’ van de echtgenoot. Het fatsoen is heilig. De wespen; het scherpe, onaangename maar op-wekkende, eerlijke sterft een zoete dood. De vrouw zit een zoete dood te sterven. De beloften worden niet ingelost. Zij is onopgewekt, onbewust maar vaag ontevreden om de leegte en de verveling die het gevolg zijn van een niet tot ontplooiing gekomen persoonlijkheid. In het Zelf heeft geen verdieping en verrijking plaatsgegrepen. Het leven wordt dan kleurloos en vervelend. Er is geen gevoel, enkel sentimentaliteit. Emotioneel blijft de persoon onvolwassen. De maaltijd verloopt foutloos, volgens de voorschriften van de etiquette. Men mag niet uit de rol vallen. Gesprekken ‘beginnen’, er wordt slechts oppervlakkig gepraat, een gesprek gaat nooit ‘ten einde toe’, het gaat nooit naar de diepte, naar de kern. De verwachting opgeroepen door het woord ‘maaltijd’ wordt niet vervuld, wordt dadelijk te-niet gedaan door het woord ‘verloopt’ en het kille ‘foutloos’. De beloften worden nooit ingelost. Het serviet verwijst naar ‘niet uit de plooi vallen’, geen pijnlijke (wespachtige) verwarring tonen. Het vermelden van het brood, kazen, tafellinnen wijst op de beperkte levensruimte van de vrouw. Die dingen worden hier expliciet vermeld omdat ze in het leven van de vrouw een, buiten alle proporties grote, rol spelen; ze zijn haar leven. Als alles volgens het rolpatroon verloopt zal hij ‘het goed keuren’. Dit moet haar beloning zijn, haar vervulling. De daad van het ontkurken van de flessen wijst op paternalisme, op gezinshoofd. Het spreekt tevens over de sexuele verhouding van de hier aanwezige personen. In het Engels laat deze uitdrukking aan duidelijkheid niets te wensen over, het vulgaire van de uitdrukking verwijst hier naar de vulgaire denkwereld van sommige mannen. De vrouw, door de eeuwen heen, naamloos. Wie geen naam heeft telt niet mee, blijft ondergeschikt. Wie geschiedenis schrijft, schrijft altijd subjectief, laat het éne wegvallen in de vergetelheid en vereeuwigt het andere. De namen van de vrouwen zijn weggevallen. Zij hebben vastgezeten, vast ‘gezeten’ aan hun biologische bepaaldheid. (De bewustwording van de vrouw wordt o.a. gekenmerkt door haar reflectie over eigen leven, het rolpatroon, de taboes, de vooroordelen, de verdrukkende sociale context. Deze bewustwording uit zich in de poëzie die door vrouwen geschreven wordt.) Omdat ik gedichten altijd in een kleur zie, zie ik dit gedicht in wit en groen met één vlek rood juist in het midden ‘van het doek’: het bessensap en de dood. Het gedicht is een momentopname, een gestold ogenblik uit het leven van een vrouw uit de pointillistische periode. In de gebruikte woorden zitten ook de woorden die de vrouw denkt. In ‘verwachtend visite’ zit ‘verachtend’. In ‘bloeiende’ zit ‘boeiende’ met weer een dubbele betekenis. In jurken zit juk. In de elfde versregel staat ook ‘de tijd verloopt fout, servi (dienen, slaaf)’. In ‘kazen’ zit ‘azen’ het op iemand gemunt hebben. In ‘verschrikkelijk’ zit ‘schrik’. Andere woorden suggereren veel en roepen heel spontaan associaties op zoals ‘getemperd’: temperament, tempeest, getemd... Deze ‘verborgen’ woorden tonen het verborgene van de vrouwelijke gedachtewereld, ook het onbewuste. De ideeën komen niet ‘te voorschijn’ en worden dus niet omgezet in daden, in bevrijding uit de verschrikking. De titel: deze suggereert dat het gedicht over een schilderij gaat, wat niet juist is, maar toch heeft het gedicht iets te maken met een voorbije periode (in de schilderkunst). De naam Schone Kunsten geeft als afschuwelijk gallicisme iets weer dat (in correct Nederlands) niet bestaat. Ook de Vlaamse stad Brussel is iets onbestaande. De titel zegt dus dat dingen soms niet zijn wat ze schijnen te zijn, dat situaties anders zijn dan ze lijken. Ook het hele gedicht is in die zin ‘vals’. Het uiterlijke van het gebeuren strookt niet met het diepere van gedachten en gevoelens. Het schilderij is een ‘vervalsing’. In het gedicht zit een verborgen oproep aan andere vrouwen: bekijk alles eens met andere ogen, denk na over het vrouw-zijn, dat van vroeger, dat van nu. Wees solidair met andere vrouwen, sta aan hun kant, tracht hen te begrijpen, laat u niet tegen elkaar opjutten. Welk soort leven hadden (hebben) vrouwen? Hoe komt dat? Tracht tussen de regels te lezen... of... lees maar, er staat niet wat er staat...! |
|