| |
| |
| |
Bibliotheek
nieuw werk van en over leden
JAAK STERVELYNCK, Wachten in Taormina, De Clauwaert, Korbeek-Lo. 265 fr. - Een gemakkelijk leesbare en spannende roman. Vooral in het laatste deel wordt de lezer meegesleept door een handig op touw gezette suspens. De lezer maakt kennis met een Vlaamse vrouw, Irène, een soort maffiacourtisane, die in Taormina op haar Siciliaanse minnaar, Alberto Sandrini, wacht. Sinds jaren beleeft ze met hem een oppervlakkige verhouding die op niet veel meer berust dan materiële verzorging in luxueuze stijl. Alberto sleept Irène mee rond de wereld zonder ooit iets van zichzelf of zijn aktiviteiten prijs te geven. Irène vermoedt ‘foul play’ maar dat laat haar koud zolang ze haar weelderig leventje maar kan leven. Wat zij van haar minnaar weet en haar eigen verleden leert de lezer kennen via flash-backs die door Irènes blijkbaar mooie hoofd flitsen terwijl ze niets anders te doen heeft dan op het privéstrand van een luxueus hotel te zonnebaden. In Taormina leert ze vriendinnen van Alberto kennen die haar iets meer over hem vertellen. Het boek wordt vooral daar interessant, waar het de leegte van een dergelijk bestaan suggereert. Irène kan, ondanks wat gescharrel met opschepperige Sicilianen (of misschien juist daarom) zich niet van de indruk ontdoen dat haar leven nergens naartoe leidt. Ze leeft een marginaal bestaan waarin het enige lichtpunt haar uit een mislukt huwelijk geboren zoon Hugo, is. Het schrijnend besef van leegte zal haar uiteindelijk, na een ontmoeting met haar zoon, tot een soort offer brengen dat echter de absurditeit van een leventje als het hare nog sterker onderstreept.
(ja)
Vrouwen in Vlaanderen schrijven nu. Nieuwe verhalen van 22 romancières. Zele, DAP Reinaert Uitgaven 1977, 21 × 14 cm, 433 blz., gebonden, 495 fr. (f 34,90). - Een rijk gevarieerde bundel met tweeëntwintig verhalen die boeien door de verscheidenheid in tema's en schrijftechniek. Er zijn vlotte, meeslepende, ongekunstelde vertellingen die vrijwel iedereen kunnen bekoren. We treffen er een tweetal met zachte, ondeugende humor geschreven verhalen aan, humor die een enkele keer een tragische achtergrond heeft. Sommige teksten zijn bevreemdend, in de eerste plaats omdat de vorm zo experimenteel aandoet dat de lezer tot herscheppen gedwongen wordt. Een heel aantal andere verhalen zijn meewarige mijmeringen over geluk, dood, broederlijkheid, hoop en ellende, soms geëvoceerd in een handige verstrengeling van motieven. Een enkele keer krijgen we een vrij gevoelige historische novelle en een magisch-realistisch aandoend verhaal van een marketentster en een veldprediker, dat terzelfdertijd aan J. Daisne en B. Brecht doet denken. De rol van de vrouw, haar betekenis, haar relatie vooral tot de man en vrij vaak tot het kind, is een telkens weer opduikend tema, soms erg tragisch, dan weer mild en hoopgevend beschreven. Met een grote gevoeligheid buigen een aantal romanschrijfsters zich over het verschijnsel geweld en kwaad, of tederheid en verlokkelijkheid van het ‘ewig Weibliche’. Dan weer worden, op zeer zachtzinnige wijze, kleinburgerlijkheid en hypocrisie ontmaskerd. Weer elders treffen we pogingen aan om de psychologie van een kind, een adolescent, een vereenzaamde oudere vrouw of van een moeder met negentien kinderen en haar echtgenoot, te doorgronden of summier voor te stellen. In twee verhalen staat de eros centraal; de erotische kracht wordt er op een geheimzinnige, fabelachtige, op associatieve woordkeuze gebaseerde wijze geëvoceerd. De taal zelf schept de eros, stelt hem tegenwoordig;
het afwisselend verbergen en naar voor brengen van betekenissen heeft iets van het aantrekken en afstoten dat de eros karakteriseert.
De samenstelling van deze bundel getuigt van een geïnspireerd keuzevermogen. Het verrassend nieuwe karakter in sommige verhalen en de gedegen vertelkunst in een aantal andere maken deze ‘vrouwelijke’ bijdrage tot de Vlaamse literatuur het lezen waard.
(ja)
JAN VANDAMME, De omloop van het koper, De bladen voor de poëzie. 25e jaargang. - Een bundel die in zeer gebalde, originele beelden de eeuwige tweespalt tussen ideaal en leven tegenwoordig stelt. Er is de onontkoombare onvolkomenheid van het menselijke streven om relaties op te bouwen, om de tijd vast te houden door de herinnering of om dat neer te schrijven wat zou moeten gezegd worden:
‘altijd verkleurd loopt het laatste vers
in de stilte van een wit blad dood.’
En toch duikt er vaak een lichtpunt op waaraan de dichter zich voorzichtig zont: kinderen die op ruïnes spelen, Orfeus die de stad overstemt, het water dat groei brengt of de uitdagende liederen van gekranste knapen. De weemoed van de onbehuisde wordt overstemd door het geluk van een ‘wij’ dat in een stil stadje kan opgebouwd worden. In het motto wordt erop gewezen hoe goud met koper moet vermengd worden om in omloop gebracht te worden. Als het met koper vermengde goud komt ons uit deze dichte, zeer persoonlijke verzen het leven zelf tegemoet.
(ja)
WILLY SPILLEBEEN - HUBERT VAN HERREWEGHEN, Gedichten 76, een keuze uit de tijdschriften. Davidsfonds, Leuven. - Een uiteraard bonte verscheidenheid aan tema's en stemmingen in verzen van een dertigtal Vlaamse en Nederlandse dichters. Er wordt gepleit om herwaardering van de verbeelding en de lyriek; er wordt zacht geklaagd over eenzaamheid, de dood waart rond en af en toe klinkt er een elegische snik tragisch door. Dan weer wordt de taal dartel, wordt een verlangen subtiel gesuggereerd maar niet uitgesproken of wordt een huis gebouwd in verzen. Een frisse anthologie die nieuwere klanken naast vertrouwde geluiden laat horen.
(ja)
MAGDA PYLYSER, Eindeloos streven. - Een dagboek dat een twaalftal jaren bestrijkt in telkens bondige prozatekstjes. Het zijn zeer verfijnde, eterische gedachten over geluk, altruïsme, verbondenheid met de natuur, ziekte en dood. De schrijfster blijkt zo ziek te zijn dat ze erg afhankelijk wordt van de hulp van anderen, maar de zeer korte prozatekstjes worden nooit anekdotisch en daarom krijgt de lezer geen duidelijk beeld van die ziekte. Er spreken hooggespannen verwachtingen tegenover het leven uit, een sterk verlangen naar ‘het hogere’ in de mens met een duidelijk misprijzen voor het lagere. Deze dualiteit wordt in de loop der jaren enigszins overwonnen. Doorheen al die jaren blijft een hermetische vereenzaming de schrijfster begeleiden; de enige ‘andere’ die vernoemd wordt is een pasgeborene Gudrun, die vrij vroeg sterft. Bewogen proza vol vraagtekens, dat echer zeer ijl blijft met zijn vage verlangens naar liefde die blijkbaar op iedereen wil gericht worden. Is de schrijfwijze zeer verfijnd, dan had het zetwerk beter kunnen verzorgd worden.
(ja)
GWIJ MANDELINCK, André Demedts, Uitgave van de ‘Vlaamse toeristische Bibliotheek’ nr. 219, mei 1977; 32 fr. - Ondertitel van deze summiere monografie is ‘of de kring om “De Elsbos”’, de hoeve waar A. Demedts opgegroeid is. Mandelinck weet heel het oeuvre van Demedts op overtuigende wijze en in beeldrijke taal voor te stellen als een reeks steeds verder uitdeinende, concentrische cirkels waarin de ouderlijke hoeve en de geboortegrond centraal blijven staan. Demedts treedt naar voor als dichter en romanschrijver, waarbij ook aandacht wordt geschonken aan de zeer recente romans van hem die nog minder bekendheid genieten.
(ja)
ERIK VERSTRAETE & DOROTHEA VANSTEENKISTE-REIDT, Eugeen Vansteenkiste, Ieper 1976. Eigen beheer: Erik Verstraete, Koudebeekstraat 10, 2100 Deurne, tel. (031) 22 07 69; 1400 fr., 200 blz., 75 illustr. meestal in quadrichromie, 28,5 × 25,5 cm., vollinnen band met stofomslag. - Een maand geleden betrapte ik mezelf erop dat ik, onder de indruk van de romantiek van het Teutoburgerwald, een duitse boekhandel inging en er ietwat verlegen de poëziebundel ‘Dreizehnlinden’ van Fr. W. Weber kocht. Beter nog dan bij de brave Weber kan men bij Novalis terecht om een der wonderlijkste figuren uit de vlaamse schilderkunst van deze eeuw, Eugeen Vansteenkiste, te begrijpen. Het boek van de Gazet van Antwerpen-journalist Erik Verstraete en van Vansteenkistes weduwe Dorothea Reidt uit het Bergische Land komt echt op zijn tijd want ik geloof dat men nu eerst Vansteenkiste echt zal ontdekken. Bij het herlezen van het lang artikel dat ik in dit
| |
| |
blad aan de schilder wijdde, stel ik vast dat inderdaad de kern erin steekt, maar dat ik hem misschien te zeer behandeld heb als een exotische vlinder, die verbaast maar die het onwezenlijke heeft van wat helemaal niet past in ons kader. Dat was in 1957. Tien jaar later, in 1968, was Vansteenkistes werk in onze tentoonstelling ‘De Vlaamse Symbolisten’ te Brugge; de tijd bleek in zijn voordeel te hebben gewerkt, want voor vele bezoekers was Vansteenkiste dé revelatie van de expositie. Maar het eerherstel van de romantiekers en de symbolisten is thans in 1977 volledig: de Dokumenta 6 te Kassel hebben de meeste bezoekers ervan overtuigd dat mensen als Vansteenkiste geen ongelijk hadden in hun verzet tegen de nihilistische tendenzen van de moderne kunst, waarvan hij trouwens de ergste uitlopers niet meer heeft beleefd. Nu pas, meen ik, is de tijd rijp voor een algemene aanvaarding van een kunstenaar als Eugeen Vansteenkiste: de zachte dweper van het kosmische natuurgevoel, de poëtische visionnair, de eeuwige zoeker naar de ‘Blaue Blume’ van Novalis, de diep religieuze kunstenaar, de ‘enige waarachtige romantische schilder van Vlaanderen’ (Verschaeve).
De auteurs hebben hun werk met liefde en enthousiasme verricht. Dorothea Reidt commentarieert, zoals niemand het zou kunnen, de schilderijen van haar man die ze heeft zien ontstaan en groeien en die ze dikwijls zelf heeft geïnspireerd. Erik Verstraete schreef geen kunstkritische studie maar bewonderend proza en af en toe een gedicht; verzamelde vroeger verschenen teksten; verzorgde indices en bibliografie. Maar dan zijn er vooral de prachtige kleurreprodukties, die u zullen veroveren en ervan overtuigen dat Vansteenkiste iemand is, die u absoluut van meer nabij moet leren kennen. Spijtig dat zijn vrienden Hilaire Gellynck en Reimond Kerkhof deze prachtige uitgave niet meer hebben mogen zien. De drukkerij Goekint (Oostende) stond in voor een piekfijne typografische verzorging.
GUIDO WULMS, Sint Trudo in de literatuur, Reeks ‘Appel-Speciaal’ 1, Sint-Truiden 1977; 48 blz. - Het door de auteur geleide letterkundig tds. ‘Appel’ zet hiermede een serie bijlagen in, die in verband staan met de stad Sint-Truiden en de literatuur. Dat de heilige wiens naam de stad draagt de eerste aan de beurt komt is begrijpelijk. Tal van gegevens werden in deze bijlage verzameld, die eindigt met een zeer waardevolle bibliografie. Verscheidene illustraties.
A.S.
ERIK VERSTRAETE: Nederlandse Letterkunde in Volkse Zin. Uitgave van de Vereniging van Vlaams-nationale Auteurs en Publicisten, april 1977, 24 blz. - Dit opstel dat reeds eerder verscheen in het tijdschrift ‘Dietsland-Europa’ onderzoekt in onze letterkunde de graad van ‘verbondenheid met de volksziel, dat volkseigene’. De auteur ziet drie hoofdmomenten waarop het volkse element sterk aanwezig was: de middeleeuwse volksliederen en balladen; de Geuzenliederen in de tijd van renaissance en hervorming; de volkse dichters en schrijvers vanaf Rodenbach. Deze drie hoofdmomenten worden op kernachtige wijze gekarakteriseerd en met tal van voorbeelden geïllustreerd. Hoewel E. Verstraete zich laat meeslepen door de gloed van zijn onderwerp, is dit een klaar en goed overzicht, dat de leraars Nederlands in Vlaanderen, aan wie het ‘ondanks alles’ opgedragen is, zeker ter hand moeten nemen.
(rvdp)
ROBERT BAEKEN: Het verzoek. Galgeboekje 74, 1976, 96 blz. - Een rechtlijnig, traditioneel verhaal over een jongeman Julian, die moeilijk tot een relatie komt met het enkele jaren oudere meisje Emily. Tussen de wisselende pogingen tot toenadering door leert Julian de meer evenwichtige verpleegster Ria kennen, die hem tenslotte de ‘rijkdom van het leven’ doet inzien en met wie hij de toekomst durft onder ogen te zien. ‘Het verzoek’ is een met zin voor realiteit geschreven verhaal. Bepaalde situaties doen psychologisch wat onwerkelijk aan, o.a. de verhouding tussen Julian en zijn wijze, bijna geïdealiseerde vader. Toch slaagt de auteur er in een vrij goed beeld te geven van de crisis die het vormen van de eigen persoonlijkheid voorafgaat.
(rvdp)
JOSIANE FORSTER-HUYS: De trage uren. Leuven, De Clauwaert, 1977, 169 blz. - Dominique Stevens, de hoofdfiguur uit deze debuutroman, heeft, gedurende een verblijf van veertien dagen in een ziekenhuiskamer, veel tijd om na te denken. In veertien hoofdstukken, geschreven in een nerveuze, koortsachtige, maar krachtige en bijwijlen poëtische stijl, maakt ze de balans op van haar leven en haar huwelijk. Uit wat aanvankelijk een puzzel scheen, groeit langzaam de klaarte van het inzicht open in de wereld waarin ze leeft. ‘De trage uren’ is een knap debuut, oorspronkelijk van opzet en uitwerking, over het ‘alledaagse’ leven met zijn wel en zijn wee. Dat ze juist hierover zo boeiend weet te schrijven, getuigt van haar niet te miskennen talent.
(rvdp)
HERMAN VOS: De droes. Leuven, De Clauwaert, 1977, 163 blz. - Ieder werk van Herman Vos biedt een verrassing, omdat hij telkens een ander thema behandelt. Dit verhaal speelt zich af in het milieu van de ‘ship-chandlers’ te Antwerpen rondom de figuur van de jonge advocaat Paul Gouloz, die eenvoudige bediende wordt in de bloeiende zaak van Mirko Borkovic. Zijn voorbeeldig optreden bezorgt hem de sympathie van zijn omgeving en de haat van de oudste bediende, Monsieur Jules. De belangrijke opdrachten die hij ontvangt, brengt hij alle tot een goed einde. Ondertussen geraakt hij ook heimelijk in de ban van Jelena Zuvela, een knappe, ouder wordende vrouw die deel uitmaakt van een Joegoeslavische anti-Titobeweging en hem als spion zoveel geld laat verdienen als hij maar wil. In feite walgt hij voor dit vak. Bovendien is er zijn verleden, dat hem diepe ontgoochelingen bracht. Zijn geliefde werd gefolterd en gedood. Hij zint op wraak, tot hij tenslotte in een andere verklikker ‘de droes’ (d.i. de duivel) ontdekt. Zijn relatie met Jelena groeit uit tot een haat-liefde-verhouding en zijn situatie eindigt op een tragische en fatale dood. Zoals steeds grijpt Herman Vos de lezer aan door zijn directe stijl en door de stevige structuur van een verhaal dat ook als verhaal weet te boeien. Dat is vandaag al heel wat.
(rvdp)
RITA HOSTIE: Afspraak met Rubens te Antwerpen. - Uitgave V.T.B. (Prijs: 145 fr., voor leden 130 fr.). - Een beknopte publikatie over Rubens die zich richt tot een publiek dat minder diepgaand over de meester wil geïnformeerd worden. De schrijfster vertelt op zeer onderhoudende toon heel even over het leven van Rubens en wijdt de hoofdbrok van haar werkje aan de beschrijving van drieënveertig schilderijen die in Antwerpens kerken, musea en Rubenshuis kunnen aangetroffen worden. Van die schilderijen staan er een aantal zeer verzorgd in kleurendruk in het boekje afgebeeld, samen met al even geslaagde kleurenreprodukties van zalen uit musea, van een door Rubens ontworpen kazuifel en praalwagen en van de grafkapel in de St.-Jacobskerk. De spel- en zetfouten in dit werkje vallen echter pijnlijk uit de toon bij die puike illustraties en het zeer leesbare lettertype.
(ja)
GEERT GRUB: Haver: Kernen 2 - Een verzameling aforismen en kortere prozatekstjes over zeer uiteenlopende onderwerpen zoals oorlog, macht, weelde, rechtvaardigheid e.a. Fundamenteel aanwezig is een diep verlangen naar een betere wereld met meer gerechtigheid en een nieuwe mens die zijn vertrouwen zou stellen in het geweten en minder in instellingen. De uitgave wordt echter fel ontsierd door ontstellende zetfouten in vreemde woorden, in een filmtitel en in citaten in vreemde talen; soms zijn er zoveel woorden weggelaten dat het aforisme er onverstaanbaar door wordt.
(ja)
MARIETTE VANHALEWIJN: In het Hollebolle Bomenland, omslag en illustraties van Jaklien Moerman. Lannoo, Tielt-Amsterdam. 136 blz., 398 fr. - Hollebolle heet eigenlijk Jonas maar als hij zijn 4 zusjes ontvlucht en zijn tropenhelm opzet, is hij een heuse ontdekkingsreiziger. Hij ‘ontdekt’ zijn eigen land dat hij dan Hollebolle Bomenland doopt. Hij schrikt nog geen klein beetje als er plots een indringster voor hem staat, Willeke. Plotseling verschijnt dan de ekster van Hollebolle die ons in nog 22 andere verhaaltjes (of zijn het sprookjes?) vertelt wat er allemaal in Hollebolle Bomenland gebeuren kan. Het zijn stuk voor stuk heel leuke verhaaltjes waarin mensen, dieren, heksen en tovenaars in een sprookjesachtige omgeving zomaar door mekaar lopen. Juist net lang genoeg om jonge, ongeduldige lezertjes niet te lang op proef te stellen en zo prachtig verlucht door Jaklien Moerman dat het tegelijk een waardevol lees- en kijkboek is. Twee verhaaltjes vallen wat minder gelukkig uit. Waarom ook kinderen plagen met grote-mensenproblemen (sociale onrechtvaardigheid, verhouding patroon - arbeiders)? Voor hen blijven het toch verhaaltjes. Dat was dan meteen ook het enige schoonheidsfoutje dat we hier vonden. Graag aanbevolen; trouwens de lachende Hollebolle op de omslag nodigt je zo uit naar zijn Hollebolle Bomenland.
(w.v.d.)
| |
| |
GASTON VAN CAMP, Sikkelstraat 12, Lannoo's Junior Boeken, Tielt/Amsterdam, 1977; pocket, 126 blz., ing. 160 fr. - Dit jeugdboek kreeg de ondertitel ‘Hoe stevig staat een huis vol barsten?’. Ook in dit werk gaat de auteur verder op de weg van het maatschappijkritische engagement, die hij met ‘Ik ben Harry van de achterbuurt’ had ingeslagen. Wederom is het een jongen die in de hem eigen tienertaal zijn verhaal doet. De tiener komt ertoe, ten gevolge van een aantal familiale gebeurtenissen, het eigen gezinsmilieu te ontdekken en te aanvaarden; meteen leert hij ook leven met de wereld der volwassenen met hun halfslachtigheden en lafheden, hun compromissen en schijnheiligheid, hun deerniswekkende menselijkheid. Het wordt geen cynicus, geen nihilist, geen rebel, maar ook geen fatalistische geassimileerde: hij zal de moed opbrengen om het beter te doen, zij het ook met motivaties die nuchter en zakelijk zijn.
GASTON VAN CAMP & ANDRE SOLLIE, Geweld eindigt waar liefde begint, Uitg. Lannoo Tielt/Amsterdam, 1977; 125 blz., geb. 395 fr. - Gaston van Camp maakte en André Sollie illustreerde een boek dat met een warm hart werd geschreven en dat de jeugd aan de hand van verhalen en documentaire teksten de afschuw wil bijbrengen voor alle geweld. Het boek komt dus op zijn tijd. Veelal is het raak en overtuigend, altijd eerlijk en idealistisch. Maar eens te meer blijkt hoe moeilijk het is om voldoende kritisch te staan tegenover de tendentieuze informatiemedia die ons bestormen. Zonder aan vitterij te doen zal de opvoeder hier en daar het boek dienen aan te vullen en zelfs te rectifiëren. Men leest er b.v. dat het Belgisch Gerecht sedert 1918 geen executies meer deed uitvoeren. De lezer krijgt er ook voortdurend de indruk dat de USA dé grote boeman is; Che Guevara en Giap lijken wel smetloze helden. De jonge lezer wordt er aangeleerd dat terroristen zoals de Baader-Meinhof-groep e.a. niet begrepen werden en dat men beter voor hen capituleerde in plaats van zich tegen hen te verdedigen en hen te bestraffen. Hij verneemt de wreedheden van de blanke regimes in Afrika, niet de chaos en de onnoemelijke wandaden van vele zwarte regimes (noch Goelag Archipel, noch Idi Amin worden vernoemd). Hij zal noch het geweld der Nederlanders (tegen de Molukkers) noch dat der Israeli's (tegen de Palestijnen) leren in vraag stellen. Hij zal ook niet vernemen dat staten, die schermen met de vredesgedachte, veelal deze als propagandainstrument gebruiken om alle weerstand tegen hen te breken bij tegenstanders en slachtoffers. Het geweld in de wereld is een uiterst moeilijk te behandelen onderwerp. Men heeft moed nodig om er zich aan te wagen; wij verheugen er ons over dat de auteurs het aandurfden.
JULIEN VAN REMOORTERE & NONKEL BOB, Mijn logboek, Uitg. Lannoo Tielt/Amsterdam, 1977; 94 blz., geb. 298 fr. - Het was een lumineus idee van Nonkel Bob: aan de jongeren een invuljournaal ter hand te stellen, waarin zij alles nauwkeurig kunnen noteren over hun persoonlijke ontwikkeling, familie en voorgeslacht, straat en gemeente, school en klas, schoolreizen en vrienden, buren en dieren enz. Het boek laat bovendien ruimte voor het inplakken van foto's en documenten allerhande. Ongetwijfeld zal het bijdragen tot de bewustwording van kinderen en jongeren en voor later wordt het een uniek en kostbaar bezit. De concrete uitwerking - uiterst praktisch - is van Julien van Remoortere en de geestige illustratie is van Cis Verhamme. Het is iets om veel vreugde aan te beleven.
A.S.
EMMANUEL DOBBELAERE, Zo maar, Hem in je leven betrekken in-je-mens-zijn-van-elke-dag, Uitgave Lannoo Tielt/Amsterdam, 1977; 123 blz., pocket, ing. 198 fr. - Is dit poëzie of poëtisch proza? De vraag lijkt onbelangrijk. De auteur goot in een poëtische vorm zonder diepzinnigdoenerij, simpel en raak een aantal met het dagelijks leven verbandhoudende indrukken en belevenissen, verlangens en emoties, waaraan hij een religieuze dimensie weet te geven zodat zij veelal gebeden worden. Het wordt een herontdekken van de levensinhoud die steekt in zovele met de religieuze sfeer verbonden en dus wat vreemd klinkende woorden als: gerechtigheid, vertrouwen, leven, eenvoud, oprechtheid, gelukkig maken, zachtmoedigheid, stilte, geloven, hopen, beminnen, Jezus, schuld, bekering, bidden, Vader, hemel, delen, kaarslicht, God. Vooral bruikbaar indien voor u kunst en poëzie fundamenteel met het religieuze en het gebed een eenheid vormen: voor elk waarachtig kunstenaar dus.
| |
boeken over kunst
Overzichtelijke werken:
E. BENEZIT, Dictionnaire critique et documentaire des Peintres, Sculpteurs, Dessinateurs et Graveurs de tous les temps et de tous les pays, par un groupe d'écrivains spécialistes français et étrangers, 3o Edit., Libr. Gründ, Paris, 1976; 10 delen met elk ca. 750 blz., linnen band, 24,5 × 16 cm. Voor Vlaanderen: 13.950 fr. E. Story-Scientia, Pr. v. Duyseplein 8, Gent. - De ‘Bénézit’ is een instelling (evenals trouwens de minder praktische 41-delige Duitse Thieme-Becker). De eerste uitgave telde 3 delen, de tweede 8 (1948-55). Nu werden het er tien, wat de actualisering bewijst. Wat kan men erin vinden? Over vele tienduizenden kunstenaars uit alle landen en tijden: 1o Elementaire tot zeer uitvoerige biografie, karakterisering en situering (in verhouding tot de belangrijkheid). - 2o Voornaamste werken met localisatie in musea. - 3o Prijs van belangrijke werken in veilingen over verscheidene decenniën (met voor vergelijking noodzakelijke omrekeningstabel van de waarde-evolutie der munten). Op die wijze krijgt men ter consultatie de beschikking over de volledige inhoud van een enorme hoeveelheid fiches en boeken. Voor belangrijke kunstenaars is er een recente bibliografische nota en zelfs de reproduktie van op de werken voorkomende handtekening e.d. De auteurs hebben blijkbaar hun best gedaan om aan het Frans taalchauvinisme niet te zeer toe te geven, hoewel de permanente medewerkers - een honderdtal - hoofdzakelijk fransen zijn, maar men vindt er de grootste namen tussen. De vlaamse kunstenaars b.v. zijn bijgevolg strenger geselecteerd dan de franse, maar toch is men bij nazicht over de brede informatie die men in deze Bénézit-uitgave aantreft echt verbaasd. Noteren we nog dat de alfabetische ordening aangepast is aan de internationaal geldende normen en met kruisverwijzingen is
aangevuld. Een suggestie: aangezien het moeilijk is voor een Franse, Duitse of Engelse redactie van dergelijke werken over alle informatie over levende vlaamse kunstenaars tijdig te beschikken, moeten we doen gelijk de vranke Nederlanders: deze redacties van officiële zijde overspoelen met documentatie (maar dan geen verpolitiekte documentatie à la Langui). Het hoeft niet gezegd dat dit woordenboek een onvervangbare schat is voor kunstenaars, verzamelaars, kunsthistorici en zelfs voor critici, die over de nodige bescheidenheid beschikken.
JOHN FLEMING & HUGH HONOUR, The Penguin Dictionary of Decorative Arts, Uitg. Penguin Books Ltd., London, 1977; 895 blz., ca. 1.100 illustraties, linnen band, £ 9.50. - Beknopt en toch vlot geschreven woordenboek met 4.000 artikels. Hoofdzakelijk in verband met het Europees en Amerikaans woonmilieu, maar met gegevens uit andere culturen voor zover ze met dit milieu verband vertonen. Beslaat: meubels, textiel, glas, ivoor, leder, metalen, keramiek en porselein, e.a. Ook stilistische en technische termen, biografieën van belangrijke kunstenaars en kunstambachtlui, gegevens over de belangrijkste werkhuizen en originestempels. Het boek zet in met Aalto en eindigt met Zwischengoldglas. De illustraties maken de tekst zeer toegankelijk ook voor leken. Een uitstekende aanvulling bij Bénézit voor wat de kunstambachten betreft. Er bestaat ook sedert 1966 een gelijkaardige ‘Pinguin Dictionary of Architecture’, van dezelfde auteurs samen met N. Pevsner.
JÖRG KRICHBAUM & REIN A. ZONDERGELD, Lexicon der Phantastischen Malerei, Reeks Dumont Kunst-Taschenbücher, Köln 1977; 329 blz., 124 illustr. waarvan 39 in kleur. - Dit handig boek uit een bekende reeks gaat van de late Middeleeuwen tot heden. Eerst worden een honderdtal kunstenaars alfabetische besproken, na een inleiding over de bepaling en de evolutie van de fantastiek. Er zijn 9 belgen bij, waarvan slechts Ensor, Delvaux en Magritte uit de 20e eeuw, wat zeer weinig is; de nederlandse medewerker heeft integendeel behalve Carel Willinck ook nog de relatief onbelangrijke nederlanders Johfra, Melle, Moesman en Escher ingelast. Had u iets anders verwacht? Nuttige bibliografie voor elk kunstenaar. Daarnaast is er ook een begrippenlexicon, een beknopte algemene bibliografie en een namenregister.
WERNER LUDEWIG, SIEGMAR HOHL, e.a., Kunst - Literatur - Musik. Daten und Fakten zum Nachschlagen vor der Antike bis zur Gegenwart, Uitg. Lexicon-Institut Bertelsmann, Gütersloh, 1975; 324 blz., kleur- en zw.w.-illustr., DM 27.50. - Data en feiten, die moeten toelaten u te oriënteren in het vele eeuwen en landen omvattende landschap der ‘schone’ kun- | |
| |
sten, met benadrukking van de 20o eeuw. Over de plastische kunsten (p. 19-118) vindt men: alfab. verklaring der stijlen, tendenzen van de 20o E., Chronolog. tabel der voornaamste kunstwerken van 8000 v.Chr. tot heden, Actuele terminologie, Hoofdtemata, Beroemde musea en Kunstverenigingen. Voor de literatuur (p. 119-175): Periodes en Literaire groepen, Chronolog. tabel van hoofdwerken van af 3000 v.Chr., Letterk. genres en vormen, Taalfamilies, Literatuurprijzen 1971-73 (België en Nederland ontbreken). Voor de muziek (p. 178-224): Periodes, Chronolog. tabel van hoofdwerken vanaf 600 na Chr., Voornaamste opera's e.d., Toonaarden, Bekende uitvoerders en dirigenten uit laatste eeuw. Tenslotte bevat het boek een beknopt lexicon van biografieën en begrippen over het hele kunstgebied (p. 223-320).
HEINER KNELL & HANS-GÜNTHER SPERLICH e.a., Ullstein-Lexikon der Kunst, Uitg. Ullstein, Frankfurt/a.M., 19742; 736 blz. klein druk, 8000 steekwoorden, 714 ill., waarvan 64 buiten tekst en 32 quadrichromieën, linnen band. - Een alfabetisch lexicon voor plast. kunsten, kunstambachten en architectuur met biografieën, vaktermen, richtingen, technieken e.a. Groot belang wordt gehecht aan de niet-europese kunst. Veelvuldige literatuuropgave. Talrijke gespecialiseerde medewerkers maar uitsluitend Duitsers. Het is misschien meldenswaardig dat voor België uit de laatste eeuw alleen volgende kunstenaars worden afzonderlijk behandeld: George Minne, Ensor, Rops, H.v.d. Velde, Delvaux, Magritte, Horta, Permeke en Servaes. Een goede keuze.
DuMont's Bild-Lexikon der Kunst, duMont Verlag Köln, 1976; 664 blz., 1870 ill. waarvan 280 in kleur, 5000 steekwoorden, geb. DM 69. - Deze uitgave is groter van formaat, weelderiger van illustratie en toch betrekkelijk goedkoop. Het is een bijgewerkte vertaling van de Amerikaanse ‘Visual Dictionary of Art’ (1974) en zoals de titel het zegt domineert het beeld in grote mate op de tekst. Ook hier komen primitieve en vroeghistorische stijlen goed aan hun trekken en worden grondig geanalyseerd, veel beter dan b.v. de eigentijdse kunst, waarover de keuze der steekwoorden erg arbitrair lijkt en beperkt. De Amerikaanse eerste redactie laat zich voortdurend en soms irriterend aanvoelen. Toch een ontegensprekelijk prachtig boek voor het grote publiek.
JURGIS BALTRUŠAITIS, Anamorphic Art, Chadwyck-Healey Ltd. Cambridge, 1977; 27,5 × 21,5 cm; 192 blz., 129 zwart-wit illustraties; £ 10. - De gelijknamige tentoonstellingen in het Amsterdamse Rijksmuseum en te Parijs, en op dit ogenblik in de USA, zijn gebaseerd op dit boek van de in Litauen geboren Franse kunsthistoricus Baltrušaitis. Anamorphische kunst is het resultaat van een geheimzinnige distortietechniek van het beeld, dat door aanwending van een gebogen spiegel en/of door het te bekijken vanuit een bepaalde gezichtshoek opnieuw kan hersteld worden. Behalve door Chinezen en Arabieren is hiermede in het Westen vooral geëxperimenteerd geworden vanaf het einde der Middeleeuwen o.a. door da Vinci, Holbein en Dürer, maar de belangstelling is thans erg gegroeid in het kader niet alleen van de Optical Art, maar ook van de fantastische kunst, waartoe de anamorphische kunst tenslotte behoort. Het boek behandelt uitvoerig de uiteenlopende illusie- en perspectiefscheppende en -storende methodes die in de loop der tijden werden aangewend, methodes waaraan niet uitzonderlijk een magische of filozofische betekenis werd gehecht en die ook de aandacht van dichters, van Shakespeare tot Cocteau, hebben gewekt. Vanzelfsprekend hebben ook mathematici en architecten er de geheimen en toepassingsmogelijkheden pogen van te ontdekken, meer bepaald in het kader van de ruimtestudie. De auteur bewijst dat er meer zit in de anamorphose dan trucage en spel: talrijke kunstenaars hebben er werken geheel of gedeeltelijk aan gewijd. Het bekendste is Holbeins ‘Twee gezanten’, een doek boordevol geheimenis en symboliek, met op de voorgrond onderaan de anamorphose van een schedel, die de ijdelheid weergeeft van de wetenschappen, waarvan de attributen ruim op het schilderij zijn verspreid. Een volledig en sterk gedocumenteerd hoofdstuk wordt door de auteur aan de ontcijfering van dit meesterwerk gewijd. Een waardevol boek
over een fascinerend onderwerp. De auteur schreef trouwens een eveneens bij Chadwyck-Healey uitgegeven studie over fantastische kunst ‘Fantastic Art of the Middle Ages’.
WILLIAM GAUD, Pintores de la Fantasia desde el Bosco a Salvador Dali, Ediciones Nauta, Barcelona, 1975; 96 blz., 40 × 25 cm, 100 illustraties meestal in kleur en op volle bladzijde. - Dit werk is een zuiver kijkboek, een platenalbum uitgegeven in samenwerking met de Ed. Phaidon in verscheidene taalgebieden. Het biedt een interessante keuze zeer belangrijke en typische fantastische werken van Jeroen Bosch en het begin der Renaissance tot heden. De korte inleiding toont de evolutie der tematiek in de fantastische kunst doorheen de eeuwen aansluitend bij de reprodukties, waarover ook een beknopte en goed opgestelde notitie aanwezig is. Het zijn schitterende reprodukties waarvan een vierde komen uit de Nederlanden: J. Bosch (4). Corn. Bloemaert (1), P. Brueghel de Oude (7), J. de Gheyn II (2), Ant. Wiertz (1), James Ensor (maar 1), F. Rops (1), P. Delvaux (1), M.C. Esscher (2), René Magritte (6).
JOSE AERTS, ACH. MUSSCHE e.a., Moderne Encyclopedie der Wereldliteratuur, Deel IX, V-Z & Register, Uitg. E. Story-Scientia, Gent, 1977, 588 blz., royaal geïllustreerd, 950 fr. intekenprijs. - Met dit deel is deze bekende encyclopedie voorlopig beëindigd, vermits er volgend jaar een supplementeel deel verschijnt daar sinds het verschijnen van het eerste deel in 1963 heel wat gebeurd is. En de literatuurwetenschap en de literatuur zelf hebben immers niet stil gestaan. De lof van deze encyclopedie hoeft niet meer gemaakt te worden; zij is een monument voor onze nederlandstalige cultuur en we zijn fier dat een vlaamse uitgeverij het initiatief ervan heeft genomen.
| |
kroniek der actuele kunst
ANTHONY EVERITT, El Expressionismo Abstracto, Ed. Labor Barcelona, 1975; 72 blz. tekst en 60 blz. kleurillustraties. - In dezelfde reeks en naar hetzelfde schema samengesteld boek als het onmiddellijk hierna besproken werk. De inleiding beschrijft het klimaat waaruit de naoorlogse expressionistische abstractie is gegroeid en de ontwikkeling ervan, met beklemtoning vooral van New York, maar ook van Parijs, als kunsthaarden. De auteur benadrukt speciaal hoe mythen en symbolen domineren bij kunstenaars die bij Freud aanleunen; bij anderen is er suprematie van de kleur, bij nog anderen is er overheersing van het picturale gebaar en het creatie-ritme. Hij onderlijnt ook het verbazende fenomeen van een universeel epigonisme dat vanuit de school van New York de hele wereld overspoelde. Voor de lage landen wordt slechts stilgestaan bij een viertal door het cosmopolisme opgeslorpte figuren; Willem de Kooning, Karel Appel, Corneille en Michaux, de enigen uit onze nog tien jaar geleden welig tierende abstractenschare om voor reproduktie in aanmerking te komen. Sic transit... Het zal aan onze critici niet liggen, die hen mateloos hebben bewierookt.
JOHN A. WALKER, El Arte despues del Pop, Ed. Labor Barcelone, 1975; 72 blz. tekst en 62 blz. kleurillustraties. - Een vertaling van het gelijktijdig te Londen verschenen ‘Art since Pop’. John Walker doet hier een poging om orde te scheppen in de kunstevolutie onmiddellijk na de losbarsting van de Angelsaksische Pop Art, met o.m. het fotografische hyperrealisme, Minimal art, gewijzigde voortzetting van de express. abstractie, Environmental Art, Actions, Ecological art, proces-kunst, populaire kunst, Cynebernetic Art enz. Walker is de auteur van het ‘Glossary of Art... since 1945’ een vrij goed werk, dat we vroeger hier recenseerden. Zijn inleiding in ‘Art since pop’ loopt ordelijk en parallel met de op elkaar volgende mooie kleurreprodukties. Ook hier blijft hij zoals in zijn Glossary, te zeer beperkt tot het Angelsaksische taalgebied; België krijgt geen enkel en Nederland maar één reproduktie (J. Dibbets), boewel men veel ijveriger en servieler dan bij ons in het Angelsaksische spoor loopt in het land van de progressiviteitscultus.
BARRY SCHWARTZ, The New Humanism. Art in the Time of Change, David & Charles Ltd., 1974; 192 blz., 132 illustraties soms in kleur, £ 6.50. - Als New Humanism begrijpt de Amerikaanse hoogleraar Schwartz de nietabstracte vertakking van de actuele kunst die gelooft in de menswaarden, meer bepaald de artiesten die de mens tonen in conflict met wereld. maatschappij en zichzelf. In satirische, filozofische, politische en tragische themata uiten zij hun ‘Great Refusal’ (Marcuse) tegenover de technische en consumptieve maatschappij. Meer dan bonderd artiesten komen in het boek individueel voor, met reprodukties. De auteur, waarvan we reeds in een vroegere ru- | |
| |
briek de monografie ‘Psychedelic Art’ bespraken, heeft bewust een provocatief boek geschreven. Ook in de keuze der reprodukties speurt men sterk zijn voorkeur voor figuren als Francis Bacon, Edward Kienholz, Jack Levine, Hiram Williams, Gregory Gillespie en enkele anderen, die een wel erg miserabel beeld van het mensdom bieden. Zijn informatie is niet helemaal beperkt tot de Angelsaksische kunstwereld, maar over Frankrijk, Duitsland en de lage landen vertelt hij heel weinig. Ook de estetische en formele waarden vallen nagenoeg volledig buiten zijn belangstellingssfeer; hij is integendeel uiterst mild voor allerlei vormen van opgeschroefde retoriek, potsierlijke patetiek, smakeloosheid en goedkope provocatie. Dit zijn euvels die men voortdurend aantreft in een groot deel van de zogenaamde nieuwe figuratie, waarmede de eufemistisch als ‘new humanism’ betitelde kunststrekking grotendeels samenvalt. Een herontdekking van de mens, die wel erg verminkt overkomt.
GILLO DORFLES, Sentido e Insensatez en el Arte de hoy, Ed. F. Torres, Valencia, 1973; 176 blz., niet geïllustreerd. - De Noord-Italiaanse kunstfilozoof Dorfles, wiens ‘Ultime tendenze nell'arte d'oggi’ al besproken werd, bundelt in dit boek een reeks essayistische teksten over de confrontatie van het echte ofte vermeende gezond verstand met het irrationalisme in de actuele kunst. Hij gaat interdisciplinair te werk, met gegevens uit de sociologie, de psychologie, de linguïstiek, de fenomenologische en de structuralistische filozofie, om vooral de protesthouding van de hedendaagse kunstenaar te verklaren. Dit protest gaat - zoals bij Schwartz - tegen de gevaren van een al te rationele, technologische en consumptieve maatschappij, met haar voor creativiteit, persoonlijk gevoel en verbeelding dodende mass-media. Hij onderzoekt of de actuele kunst nieuwe alternatieven kan bieden: meer bepaald ontdekt hij erin een aantal irrationele modulen, een soort estetiek van de assymetrie, die misschien aan de grondslag kan liggen van een nieuwe en onverhoopte creativiteit. Deze artistieke irrationaliteit zou aldus terug kunnen leiden tot een nieuwsoortig gezond verstand. Dorfles meent deze irrationaliteit te speuren in fotografie, film, televisie en science-fiction evenzeer als in de meer traditionele plastische kunsten en vanzelfsprekend ook in de poëzie en de nieuwe muziek. Dat de moderne mens zich van de ‘habitus symmetricus’ zou bevrijden, daar komt het op aan volgens Dorfles, en daartoe biedt de actuele kunst een weg. Een pleidooi dat ligt in de lijn van de boodschap van 1968. ten voordele van de anarchie en ‘le pouvoir à l'imagination’. Dit is een melodie, die wel heel verleidelijk klinkt maar ook tot ‘Rote Armee Fraktion’-idealen kan leiden.
DOUGLAS DAVIS, Art and the Future. A History/Prophecy of the Collaboration between Science, Technology and Art. Thames & Hudson Ltd., London, 1973; 208 blz., 25.5 × 22.5 cm. 305 illustraties waarvan ca. 50 in kleur, £ 6.50. - De auteur is artistiek kroniekschrijver van ‘Newsweek’, onderwees in universiteiten en hogere kunstscholen en is tevens kunstenaar (o.a. Videokunst). Zijn zeer mooie rijkelijk geillustreerde monografie zet in met een historisch deel over de stormachtige verhouding kunst-technologie vanaf de industriële revolutie, die o.a. Duchamp deed zoeken naar een nieuwe estetiek om als platform voor de kunst van de toekomst te dienen. Daarop volgde een ‘Proces in Triumph’ in de USA van 1937 tot 1965, en ook in Europa na WO II. Vanaf 1965 ontwikkelt zich dan een radikale strekking die de technologie zelf tot creatieve kracht promoveert en haar versmelting met de kunsten doordrijft, met enerzijds de computerkunst als bekroning, maar anderzijds ook heel wat ontgoochelingen en protesten. Het tweede deel van het boek brengt een interessante reeks interviews en verklaringen van een 12-tal artiesten, zoals N. Schöffer, Tinguely, Takis, J. Turrell. De monografie eindigt met een profetisch hoofdstuk over de onoverzichtelijke mogelijkheden, die liggen in een toekomst, waarin kunst, technologie en wetenschap zullen in elkaar versmelten. Dat betekent volgens de auteur dat kunst en technologie een dematerialisatieproces zullen doormaken en dat tenslotte de mens zelf naar dematerialisatie toe gaat; dat ligt in de logica van de evolutie van kunst en technologie, eenmaal versmolten tot een eenheid beheerst door de artistscientist. Een nieuw mensentype zal ontstaan, waarvan alle organen, ook de hersenen, kunnen vervangen worden door artificiële van hogere capaciteit. U ziet, we glijden in de sciencefiction...
HERBERT FRANKE, Phänomen Kunst. Die kybernetischen Grundlagen der Aesthetik, Kunsttaschenbücher, duMont Verlag Köln, 1974; 214 blz., zwart-wit illustraties. - Max Bense heeft de estetiek herleid tot een informatietheorie: de kunstenaar zendt uit, het kunstwerk is zijn bericht en het publiek fungeert als ontvanger. Deze kybernetische grondslagen worden in dit boek door Franke verder uitgewerkt. Kunst is kybernetisch beschouwd een informatiemiddel dat zijn gegevens betrekt uit verscheidene wetenschappen, zoals de physica, de psychologie e.a. Deze kunst kent geen mythen, maar is daarentegen mathematisch verifieerbaar. Zij is niet absoluut maar slechts gradueel van andere communicatiemiddelen onderscheiden. Zoals de natuurwetenschappen werkt zij met hypothesen en experimenten, waaruit nieuwe hypothesen ontstaan; de electronica biedt onbeperkte experimenteermogelijkheden (de auteur gaat niet verder in op die electronische middelen; hij schreef daarover trouwens i.s.m. G. Jäger ‘Apparative Kunst’ dat in ‘Vlaanderen’ reeds besproken werd). Zo ontstaan allerlei estetische structuren; zij steunen op ordeningen en relaties van elementen, die alle mathematisch meetbaar en ontleedbaar zijn door de cybernetica. De kybernetische apparatuur laat een oneindige reeks combinaties toe, uitgaande van een bepaald repertorium tekens b.v. het alfabet. De auteur toont hoe zich aldus een volledig systeem kan ontwikkelen; wetmatigheid, subjectiviteit, zintuigen en zenuwen, opnamecapaciteit, estetische strategie, conventies, redundantie, statistiek en toeval zijn enkele der factoren, die bij het ontwikkelen van een systeem een rol kunnen spelen. Fundamenteel zijn hierbij natuurlijk de aangewende kunstmachines, vooral de snel werkende en oneindig vele gegevens verwerkende computer. Het doel is volgens de auteur niet het kunstwerk door machines te industrialiseren, maar het op te nemen en te integreren in ons
natuurwetenschappelijk wereldbeeld.
De auteur ontwikkelt zijn estetische teorieën op een heldere maar uiterst dorre manier; men voelt voortdurend aan dat gevoel en verbeelding niet rechtstreeks liggen in de belangstellingssfeer van de cybernetici. Onmogelijk in te gaan op de vele vragen, die rijzen bij het lezen van dit bij al zijn helderheid toch zeer moeilijk en alles behalve hartverheffende boek.
SUZI GABLIK, Progress in Art, Thames & Hudson London, 1976; 192 blz., 162 zwart-wit illustraties. - De grote massa der mensen en ook der kunstminnaars, ook degenen die een zekere welwillendheid en begrip kunnen opbrengen voor de hedendaagse kunst, zijn er diep van overtuigd dat de grote meesters uit het verleden onovertroffen en onovertrefbaar zijn en dat de hele kunstproduktie sedert 1900 een diep verval vertoont, dat schril afsteekt tegen de vooruitgang van b.v. de wetenschappen. Dit is het probleem dat door de Engelse kunstenaar en essayist Gablik wordt aangepakt. Hij wil bewijzen dat de alom gangbare mening fout is en bouwde hiertoe een zoniet altijd overtuigend dan toch erg ingenieus verdedigingssysteem op. Gablik gaat hiervoor uit van ideeën van Lévy-Strauss (de mensheid kent geen vooruitgang ten overstaan van de primitieven wat betreft de kenstructuren van zijn geest, maar er is wel vooruitgang wat betreft de uitgestrektheid van het kendomein) en van Piaget (de geestelijke vorderingen van de hele mensheid lopen onvermijdelijk parallel met die van het individueel mensenkind). Om dit nu op de kunst toe te passen laat hij eerst en vooral de elementen ‘kwaliteit’ en ‘schoonheidsschepping’ als irrelevant vallen; dat hij aldus als een sofist te werk gaat schijnt hij niet te merken. Om dan aan te tonen dat de moderne kunst een reële vooruitgang betekent ten overstaan van vroegere tijden laat hij de kunstgeschiedenis over drie stadia verlopen: het primitieve en middeleeuwse, het renaissancistische en het moderne. Dit laatste onderscheidt zich als een vooruitgang op de twee voorgaande door: meer rationaliteit, een hogere graad van conceptualiteit en abstractie, een verder doorgedreven dynamiek en geometrisatie, een grotere complexiteit en synthetisatie, een uitbreiding van het vermogen om de realiteit te veranderen. En dan wordt het spelen met vele reprodukties, die de drie stadia aantonen en de
groei en ontwikkeling moeten illustreren zodat het moderne werk als een hoogtepunt verschijnt ten overstaan van werk uit de twee vorige stadia. De auteur zal ongetwijfeld een aantal mensen een hart onder de riem plaatsen. Elke liefhebber van theoretische constructies kan de systematisatie, die Gablik heeft uitgekiend, op zich zelf echt appreciëren, maar dat ze overtuigend is wordt aldus nog niet bewezen. Zij bewijst o.i. in elk geval dat hedendaagse kunstenaars heel wat handiger zijn dan die uit het verleden in het manipuleren van filozofische stelsels om hun maaksels te verdedigen; maar dat diende eigenlijk niet meer bewezen te worden.
| |
| |
| |
catalogussen
⚫ | Art du Vingtième Siècle. Kunst van de Twintigste Eeuw, Arts of the Twentieth Century, Paleis voor Schone Kunsten, Brussel, 14 juli - 4 september 1977. - Een mooie catalogus, rijk geillustreerd en gewijd aan de tentoonstelling van de buitenlandse collectie van moderne kunst uit de Musea voor Schone Kunsten van België te Brussel, die hiervoor wegens eigen gebouwennood de gastvrijheid van het Paleis van Schone Kunsten verkregen, zoals Karel Geirlandt uitlegt in het voorwoord, dat hij als Dir. Generaal van de Ver. der Tentoonstellingen van het Paleis schreef. Voor elk der aanwezige artiesten volgt dan een kritische nota en een reproduktie. Het geheel draait voornamelijk rond de Franse kunstenaars en de immigranten, die tot de Ecole de Paris behoren of behoord hebben: een spijtig gevolg van de bekende kortzichtigheid van het Brusselse museum. Even spijtig is het dat het Vlaams personeel der musea - in casu Phil Mertens - enkel bekwaam geacht werd om vertalingetjes te maken. |
⚫ | American Art in Belgian Collections, Paleis voor Schone Kunsten, Brussel, 25 mei - 28 augustus 1977. - Karel Geirlandt organiseerde deze tentoonstelling van naoorlogs werk uit de USA, behorend tot belgische collecties. Deze expositie corrigeert een der voornaamste tekorten van de hoger besprokene; zij was trouwens slechts mogelijk dank zij particulieren. Karel Geirlandt brengt een interessante synthese over de ontwikkeling der Amerikaanse kunst, gevolgd door een nogal simplistische analyse van het Amerikaanse volk door Georges Roque. Na belangwekkend bibliografisch materiaal volgen de illustraties, die het grootste deel van de catalogus uitmaken (voor een goed deel in kleur): een merkwaardig geheel. |
⚫ | Kunst - was ist das, Hamburger Kunsthalle, Sommer 1977. - Geen eigenlijke catalogus, maar een 212 blz. tellend boek dat bij de gelijknamige Hamburgse tentoonstelling aansluit. De verantwoordelijken van expositie en boek hebben massa's kunstwerken (meest grafiek) verzameld en gerangschikt onder een aantal etiketten: ‘E-Kunst oder U-Kunst’, ‘Es gibt keine Ordnung der Dinge a priori’, ‘Kein Ding sieht so aus wie es ist’, ‘Am Beispiel Klees’, ‘Künstler treten in verschiedenen Rollen auf’, ‘Künstler bannen und beschwören’, ‘Künstler dienen den Mächtigen... versetzen sich in den Olymp... retten und erlösen... liefern Vorbildern nach und rebellieren dagegen... hungern und frieren und werden ausgesperrt... suchen Käufer... verspotten und schmeicheln... zweifeln, werden gestraft... beten und werden anbeten... stellen sich zur Schau... machen sich lustig... denken das Glashaus nach in dem sie sitzen... treten für Ideale und Normen ein, und greifen sie an... dienen Macht und Besitz, und klagen sie an... bestätigen den Augenschein, und verrätselen ihn.’ enz. Soms banaal, soms fijn. |
⚫ | Kunst und Medien. Materialen zur dokumenta 6, Fredericianum, Kassel, Sommer 1977. - Ook dit is niet de eigenlijke cataloog van Documenta 6 (een vierdelig wangedrocht), maar een speciale bundeling van randnotities bij de tentoonstelling(en). Men vindt er: geïllustreerde beschrijving van een rondgang, interviews met 50 kunstenaars, gesprekken met organisatoren, bijdragen over afzonderlijke afdelingen (zoals foto, film, video, metaalplastiek) of aspecten van Documenta 6 (censuur, alternatieve cultuur, vrouwenbewegingen e.a.). De 290 blz. ruim geïllustreerde tekst pogen bij de ontgoochelde toeschouwer te redden wat kan... |
⚫ | Documenta 6, Sonderheft, Fredericianum e.a., Kassel, Sommer 1977; 40 blz. - Dit cahier biedt een synthese van Documenta 6 in zijn voornaamste aspecten, met illustraties en grondplannen. Wel erg bruikbaar voor een tentoonstelling waarvan men gezegd heeft dat het een weerspiegeling is van het ‘Labyrinth der Gegenwart’ en ‘ein groszer Rummel’. Een derde criticus sprak van ‘L'académisme de l'absurde’. |
⚫ | Vlaams expressionisme, St.-Audomaruskerk Vinkem-Beauvoorde, 16-7 tot 15-8. - Eens te meer organiseerde het opbouwwerk IJzerstreek zijn jaarlijkse tentoonstelling in de oude kerk van Vinkem. Samensteller van tentoonstelling en cataloog was ook deze keer de competente criticus Jan D'haese. Goed geïllustreerd.
A.S. |
| |
periodische uitgaven
⚫ | Ons Erfdeel, 20e jrg., 1977, nr. 4. - Het artikel over jeugdliteratuur sinds 1945 van Fred de Swert. Een discussie over het BRT-monopolie. Hans Ester ontleedt poëzie van Breyten Breytenbach. Verder de gewone cultuurspiegels, al ontgaat soms de lezer hoe de keuze verloopt. |
⚫ | AKVT, juli-aug. 1977, 8e jrg., nrs. 7-8. Prk. 000-0582916-43 Leuven, 100 fr. - Een close-up van de burleske wereld van Ionesco. |
⚫ | Poëziekrant, le jrg., nr. 4, juli-aug. 1977. Prk. 441-7009051-76; 175 fr. - Dit keer een interview met Willem M. Roggeman die literatuur van bestsellers onderscheidt, de thema-formule voor tijdschriften de beste vindt. Armand van Assche vertelt wat het literair weekend van Dietsche Warande over neo-romantiek bracht. Verder boekbesprekingen, ingezonden gedichten en een verslag over poetry international. |
⚫ | Nieuwe Stemmen, 33e jrg., nr. 5, juni-juli 1977. - Een documentair belangrijke bijdrage van de joodse auteur Erick Verpale over jiddische literatuur, aangevuld door vertalingen als bloemlezing. Goede gedichten van Gery Florizoone en Roger Devriendt. Verder besprekingen. |
⚫ | 't Kofschip, 5e jrg. nr. 3. - In hun tijdschriftenrubriek o.m. gegevens over Nederlandse tijdschriften: nl. Bzztoh, Horus, Lezerskrant. Poëzie, recensie o.m. Roger Vanbrabant. |
⚫ | Bouwkundig Erfgoed in Vlaanderen. - Berichtenblad Ministerie van Nederlandse Cultuur. Nr. 27 en 28. Het julinummer bevat o.m. een aanbeveling van de Unesco (Nairobi 1976) over behoud en rol in het dagelijks leven van historische of traditionele ensembles. Het augustusnummer bevat o.m. een bericht over een postuniversitair studiecentrum voor de bescherming van historische steden en monumenten (Europacollege - Brugge).
1977 nr. 29. - Ministeriële omzendbrief i.v.m. gevelreiniging; opleiding monumentenzorg te Antwerpen; tentoonstelling over huisvesting in Rubens' tijd; monumentenzorg en vernieuwing in Tsjechoslowakije; v.z.w. Hendrik Beyaert i.v.m. waardering Vlaamse neo-renaissancestijl; industriële archeologie: in Nederland; idem: congres te Luik in mei.
Nr. 30 - Een nummer over de Kon. Commissie voor Monumenten en Landschappen en gewezen voorzitter M. Naessens. |
⚫ | Neerlandia, 81e jrg., 1977, nr. 3. - Een artikel over Kunstmarkt en Benelux. Verder o.m. een bericht over het internationaal cultuurbeleid van Nederland, en een nota over het Japans-Nederlands Instiuut. - Nr. 4: Visser-Neerlandiaprijzen; Fayat over het Egmontakkoord; de gewone rubrieken. |
⚫ | Creare 77, mei-aug. - Poëzie van Jan Biezen, Gerda Boonen, August Leunis, Gie Luyten, Jos Vanneylen, Lea Verdonck, Frans Verboven, Willy Copmans. Proza van Jek Gilles, Bert Nacht, Aloïs Verwaest. Besprekingen door Willy Copmans. Illustraties van Gerda Boonen, Frans Verboven. |
⚫ | Jaarverslag Provinciale Dienst voor Cultuur 1975, Provincie West-Vlaanderen, Leopold III-laan 41, St.-Andries-Brugge, 1977; 246 blz., geillustreerd. - Ook 1975 was een jaar van intense culturele activiteit zoals blijkt uit de vele rubrieken, waaruit we er enkele lichten. Prijskampen en tornooien waren er voor grafiek, vocale compositie, jeugd- en kinderboek, harmonies en fanfares, jeugd- en kinderkoren, en toneel. Voor de beeldende kunsten: een vijftiental aanwinsten in het Provinciaal Museum voor Moderne Kunst (Ant. De Clerck, Gilb. Decock, Pol Mara, Dan van Severen, Jan van de Kerckhove, P. van Raefelghem, L. Hoenraet, R. Wittevrongel, Fr. van den Berghe), de belangrijke overzichtstentoonstelling ‘Drie Generaties moderne kunst in West-Vlaanderen’, de monumentenzorg in het kader van het Europees Monumentenjaar. Internationale betrekkingen: uitwisselingen met Westfalen-Lippe, Zeeland en Eindhoven. Ook het subsidiëringsprogramma voor culturele instellingen bereikte een hoge totaalsom, meer bepaald voor het biblioteekwezen, het toneel en het socio-cultureel vormingsverbond. Wij vragen ons af of, in het kader van 's lands structuurhervorming en van het Vlaams gewest, provincies zoals West-Vlaanderen en Limburg niet de dupe zullen zijn; het Brussels centralisme is niet verderfelijker dan het Antwerpse. |
⚫ | Museumleven, Belgische Museumvereniging (ned. afdeling), hoofdredactie W.P. Dezutter, Balstraat 27, Brugge. - Nr. 3, 1976: Editoriaal (R C.L. Verstraelen). Cultuurbeleid in Vlaanderen (Dr J. Theuwissen klaagt, meer bepaald voor de musea over het tekort aan planning, coordinatie en integratie), Het museumbezoek (H. Bussers en Ren. van der Linden), Nieuws in de musea (o.m. een goed geïllustreerd overzicht van de laatste aanwinsten).
A.S. |
⚫ | Kultureel Jaarboek voor Oost-Vlaanderen - jaargang 1976, 300 fr. - Er is vooreerst, na het gebruikelijk administratieve gedeelte, een iets uitvoeriger apart relaas over een paar uitzonderlijke manifestaties, die in het jaar 1976 hebben plaatsgehad: enerzijds de viering van het 25-jarig ambtsiubileum van Z.M. Koning Boudewijn en anderzijds ‘beelden uit een tentoon- |
| |
| |
| stelling’ waarmee de Provincie Oost-Vlaanderen zichzelf voorstelde in de Passage 44 te Brussel. Nieuw is de rubriek ‘Ook dit gebeurde in Oost-Vlaanderen...’, waarin een selektief overzicht wordt geboden van belangrijke gebeurtenissen - tentoonstellingen, herdenkingen e.d.m. - die tijdens het jaar in de Provincie hebben plaatsgevonden. Voor het eerst werden nieuwe adressenlijsten opgenomen van de bestaande akademies voor schone kunsten en tekenscholen, van de foto- en filmklubs, van de jazz- en popmuziekensembles, van de poppenteaters en van de volksdans- of volkskunstgroepen in de provincie. Daarnaast blijven de gewone rubrieken. In de rubriek openbare biblioteken worden o.a. enkele geslaagde realisaties inzake nieuwbouw toegelicht nl. de nieuwgebouwde biblioteken te Sint-Niklaas en te Ledeberg, en in de toneelrubriek wordt in de reeks over Gentse kamerteaters ditmaal Teater Arena voorgesteld. Verder wordt speciaal de aandacht gevraagd voor de Stedelijke Musea van Sint-Niklaas en tevens voor het eigen Provinciaal Molenmuseum te Puyenbroeck-Wachtebeke.
Inzake kunstpatrimonium is er een waardevolle beschrijving (ca. 50 bladzijden tekst met ruime foto-illustratie) van alle monumenten en landschappen, die in de loop van 1976 werden beschermd. |
⚫ | Getuigenis. 22e jrg. nr. 3, 1977 juni-juli. - Na een bezoek aan het Gentse Poortershof door Zeeuws-Vlaamse dichters nu verslag van een Gents tegenbezoek. Verder de gewone bijdragen van leden. |
⚫ | Oostvlaamse Literaire Monografieën I. - De bedoeling is, jaarlijks een vijftal monografiën gebundeld uit te geven, waaruit met verloop van tijd een duidelijker beeld kan groeien omtrent de eigen bijdrage van de auteurs uit onze provincie tot de Nederlandse letterkunde. In dit eerste deel zijn monografieën opgenomen over het tijdschrift ‘'t Fonteintje’ (door André Demedts), over ‘De Vlaamse Poëziedagen’ (door Frank Meyland) en over de Oostvlaamse dichters Paul de Rvck (door Johan van Mechelen), Paul Rogghé (door Daniël van Ryssel) en Adolf Herckenrath (door R.E.C. Willemvns). De verkoopprijs bedraagt 200 fr. Prk: 000-0090762-67 Prov. Oost-Vlaanderen. Oostvlaamse kultuuren toeristische verenigingen wordt 25% korting toegestaan. Van deze monografiën zijn er tevens speciale overdruk-brochures beschikbaar, die afzonderlijk kunnen besteld worden. De monografie over ‘'t Fonteintje’ (48 blz.) kost 90 fr. en de vier overige (telkens 32 blz.) kosten 70 fr. per exemplaar. |
⚫ | Poëziekrant, 1e jrg. nr. 5, sept.-okt. 1977, brengt een hoofdartikel over Leonard Nolens en de moeilijkheid van zijn poëzie in eerder beschrijvende dan evoluerende trant door A. van Assche. Een vraaggesprek met Willy Spillebeen over Martinus Nijhoff is interessant, geeft de grote lijnen weer van zijn visie op Nijhoff. Ik meen dat het bestaande onderscheid tussen kerk en instituut voor Nijhoff relevant was, maar dat de naoorlogse oecumene niet als achtergrond meetelt, is onvolledig in Spillebeens waardevol essay. Zijn contact met de nieuwe theologie van de taal in de persoon van Guillaume van der Graft is er de concrete weerlegging van. |
| |
Vrije Tribune
⚫ Waren de troebadours onze eerste reizende toneelspelers?
Algemeen wordt in de toneelgeschiedenis nog geleerd en aanvaard dat bij ons het theater ontstond in onze kerken. Geestelijke bedienaars zouden dan in functie van liturgische voorstellingen onze eerste acteurs geweest zijn. Men kan hier al direct bij vaststellen dat het begrip ‘acteur’ wel zeer ver verwijderd is van ‘komediant’.
Voornoemde thesis kan men rustig blijven onderschrijven. Het theater is ook in de oudste tijden nauw verwant geweest met religie. Meer nog, het is er uit ontstaan. Men denke aan de cultus van Dionysos, aan de Griekse drama's, aan de feestspelen, dialoogdansen, bezweringsriten enz. bij de primitieve volkeren.
Dichter bij ons in de Kristelijke Middeleeuwen zien wij dan de liturgische voorstellingen zich ontwikkelen tot mysterie- en mirakelspelen en wellicht omwille van de groteske, soms grove boertige tussenspelen der ‘duveleriën’, verhuizen naar de voorportalen der kathedralen en kerken of op de marktpleinen daar dichtbij.
De eminente toneeltheoreticus Lode Monteyne z.g. schrijft in zijn ‘Drama en toneel door de tijden heen’: ‘Naast de mysterie- en mirakelspelen ontstonden weldra ook profane drama's; of tussen beiden een hecht verband bestond, blijft een open vraag. In “Le Théâtre” en “France au Moyen-age”, is Gustave Cohen de mening toegedaan dat zowel het ernstig als het wereldlijk spel ontstaan zijn uit het religieuze theater. Prof. Dr. J. Van Mierlo s.j. veronderstelt dat het wereldlijk drama der middeleeuwen door “analogische navolging” uit het geestelijk spel is gegroeid...’.
L. Monteyne schrijft verder nog: ‘Naast het ernstige en voornamelijk op geestelijke grondslagen opgebouwde drama, ontwikkelde zich vroegtijdig het komische toneel, dat in zekere landen gegroeid is uit de kunst van de varende “joculatores” (speellieden), welke de traditie der mimen bestendigen’.
Deze vaststelling is mij erg dierbaar. Ik zie vaak in mijn verbeelding de troebadours van kasteel tot burcht zwerven en voor de heren en edelvrouwen hun kunst bedrijven: voornamelijk door het zeggen, zingen, dansen, mimeren en spelen van hun ballades: deze mimedrama's vol bewogenheid en spankracht.
Ballade komt immers van het latijnse ‘Ballare’ d.i. gespeelde dans of dans-lied. En het is helemaal niet zo onwaarschijnlijk dat daaruit de eerste minne- en burgerlijke drama's zouden ontstaan zijn.
Reeds in 1942 heb ik deze stelling in de praktijk gerealiseerd. Immers toen reeds transposeerde ik met mijn gezellen tal van ballades, ontleend aan de bloemlezing van Anton Van der Plaetse z.g., tot gebalde kamer-drama's, zo ‘De Ballade van Edward’, ‘Sir Halewijn’, ‘Het daghet in den Oosten’, het Spaanse ‘Vendetta’, enz. enz.
De eeuwig-menselijke inslag van deze epische poëzie in dynamische vormgeving blijft ook nu nog ontroeren. Het is tijd dat de artistieke betekenis van troebadours, dichters-vaganten, ballade- en mimespelers, voor de evolutie van de voorstellingskunst in het Westen, zijn juiste en volle waarde verwerft.
Religieus toneel in de kerkportalen, Ballades en Abelspelen in de wijdse zalen van de burchten en kastelen, waarom zouden zij niet tegelijkertijd geëvolueerd zijn. Het is zelfs zeer waarschijnlijk dat deze ‘troebadours’ (als trekkende speellieden) tegelijk de spelleiders en uitvoerders van zowel de mysterie-spelen als de burgerlijke drama's waren.
Waarom zouden zij, die leefden in de homogene sfeer van een kristelijke gemeenschap, het éne hebben gedaan en het andere hebben gelaten?
Werd niet onlangs door Jean Deroy, latinist en lektor aan de Rijksuniversiteit te Utrecht, bevonden en gepubliceerd: dat de grootmeester van de ballade, François Villon, coquillard, vagant en dichter, ook de schrijver en regisseur zou geweest zijn van toneelstukken, kluchten en mysteriespelen die behoren tot het beste dat in zijn tijd op dit gebied gecreëerd werd.
Rik Jacobs
⚫ In uw nummer van mei-juni 1977 brengt u passende hulde aan wijlen Dr. jur. Luc Matthijs, mecenas en voorzitter van de Kunst- en Oudheidkundige Kring Deinze, overleden op 28 juli jl. Mag ik u doen opmerken dat de achtbare overledene kinderloos was? Dank voor uw rechtzetting en met hoogachting,
Baert, ex-secretaris van deze kring.
⚫ Mag ik er Uw aandacht op vestigen dat in het nr. 158 van ‘Vlaanderen’, bij de verbondsberichten, een spijtige fout geslopen is. Naast de J. Bernaertsprijs '76 werd er nl. vermeld, de 2e Gaverprijs. In feite werd ik laureaat van de Gaverprijs voor Schilderkunst '76, samen met Lilian Roobroeck.
L. Reypens
⚫ De Nederlandse Letterkunde in volkse zin door lic. Erik Verstraete. - In onze officiële literaire kringen, meestal rood- of rozerood-gekleurde cenakels, in het literatuur-onderricht van laag tot hoog, in bijna alle bloemlezingen en/of literatuurgeschiedenissen - denken we maar aan de recente uitsluiting van Wies Moens, Marcel Beerten en Bert Peleman - worden volksverbonden, Vlaams-nationale of Heelnederlandse auteurs nog steeds geschuwd. Men kan er uiteraard niet buiten Rodenbach, Verschaeve, Wies Moens, René De Clercq, F. Vercnocke even te vermelden, met steeds dezelfde gedichten of fragmenten. Hun artistieke en literaire waarde, hun nationale en sociale betekenis wordt echter altijd verdoezeld of verzwegen. Socialistische schrijvers mogen geëngageerd zijn, dat lijkt vanzelfsprekend. Nationaal-bewuste kunstenaars niet. De eeuwige mizerie, uiteraard! Daarom publiceert de Snellaertkring het essay De Nederlandse Letterkunde in volkse zin dat nu eens de miskende auteurs op de voorgrond brengt en op hun betekenis wijst. Tevens belicht de auteur oudere perioden uit onze letterkunde vanuit het standpunt der volksverbondenheid. Hij gaat daarbij uit van het beginsel dat Wies Moens in 1937 vooropstelde.
(Bestellen door storting van 50 fr., rekeningnr. 413.1102351.03 Erik Verstraete, Deurne).
Willy Cobbaut
| |
| |
⚫ Kerend Getij. Nieuwe toneelgroep met Maggie Cantens (voorz.), Joz. Loyens (secr.), Rik Jacobs (artist. adviseur).
Lode Geysen, deze grote teaterman die zo jong overleed (1938) zei eens, kort voor zijn dood: ‘Het teater als kunst voor de massa, heeft afgedaan, maar er zullen zich kernen en élites vormen, die de eeuwige waarde van het teater in zijn geëigende vorm met een diep-menselijke inhoud, zullen levend houden voor de toekomst’. Lode Geysen bedoelde hiermede geenszins de louter experimentele ensembles, maar wel deze beroeps of lekenspelers-kernen voor toneelspeelkunst, die, vrij van commerciële bedoelingen, het zuiver teater als kunst van de innerlijke en uiterlijke handeling, zouden bedrijven.
Het heeft er in de vijftiger jaren even naar uitgezien dat zijn voorspelling zich zou voltrekken. Jammer genoeg heeft bij gebrek aan idealisme en aan middelen, deze tendens zich spoedig omgekeerd en zijn ook bepaalde kleine teaters de weg van het gemakkelijk, vaak goedkoop, zelfs minderwaardig sukses, weer opgegaan, een enkele uitzonderlijke voorstelling niet te na gesproken. Intussen voltrok zich echter in de grote teaterlanden (wij noemen Engeland, Duitsland, Oostenrijk, Frankrijk, Tschechoslovakije) Geysen's profetie positief. Af en toe krijgen wij de kans even kennis te maken met deze geïnspireerde prestaties van poëtischdynamisch toneel.
Nu zijn er bij ons een groep van teater-entoesiasten die willen beproeven terug aan te knopen met dit streven naar zuiver toneel. Zij hebben zich verzameld onder de naam Teater-Werkgroep ‘Kerend Getij’. Zij willen met hun morele en aktieve aanwezigheid vrije produkties helpen realiseren in hogergestelde zin, ook als een reactie tegen de decadentie die het toneel van onze tijd niet spaart.
Het is niet een zoveelste toneelclub, het wil een beweging worden ter realisatie van ander toneel. Het is ook niet de bedoeling een soort kursus te zijn (al zullen lesgevers worden ingeschakeld waar en wanneer dit nodig is). Het gaat alleen om produkties op behoorlijk vooruitstrevend artistiek niveau.
Alhoewel in de produkties van ‘Kerend Getij’ professionelen naast lekenspelers zullen optreden, meenden wij het toch aangewezen onze vereniging aan te sluiten bij het Algemeen Katholiek Vlaams Toneelverbond Antwerpen. In het teken van het ‘reveil’ van het positief teater zijn wij immers in een gelijkgerichte organisatie op ons plaats. Met ‘positief teater’ bedoelen wij gewoon wat er staat ‘positief-teater’, dit wil zeggen naar de inhoud positief en naar de vorm: noch absurd, noch anti-teater, maar ‘teater’.
Voor artistiek advies wordt beroep gedaan op Rik Jacobs, die zowel praktisch als teoretisch en dramaturgisch in het teatervak flink ervaren is. Een uitgebreid beschermend comité wordt samengesteld. Dit laatste vooral met de bedoeling het initiatief te steunen.
Wij kennen uw aktieve belangstelling voor het toneel en durven dan ook beroep doen op u om ons te vervoegen. De lidmaatschapsbijdrage voor genoemd beschermend comité wordt vrij gelaten. Weliswaar wordt op uw financiële en morele steun gerekend. In de hoop op uw hulp bij het realiseren van dit zinvol initiatief danken wij u bij voorbaat en groeten u met vriendschap.
‘Kerend Getij’, Groenendaallaan 310/21, 2030 Antwerpen. Postchecknr.: 000-0680911-68.
| |
Zoekertje
Wenst te kopen: nr. 58 van Vlaanderen (juliaug. 1961). Eventueel met rekening, sturen aan: G. De Bosscher-Demedts, Sint-Jansplein 14, bus 26, 8500 Kortrijk.
|
|