| |
| |
| |
Bibliotheek
nieuw werk van en over leden
ANTON VAN WILDERODE, VALERE ARICKX, BERNARD KEMP e.a. Huldeboek André Demedts, Uitg. Davidsfonds-Kortrijk, 1977; 236 blz., gebonden, 24,4 × 18,5 cm., geillustreerd. - Wie mocht gedacht hebben dat DF-Kortrijk in verlegenheid was gebracht voor zijn Demedts-Huldeboek door het vooraf verschijnen van ons Demedts-nummer, zal wel opkijken bij het ontvangen van het boek. Demedts is immers een zo merwaardige figuur dat men over hem niet uitgeschreven raakt. Met voelbare genegenheid werd het boek verwacht door ongeveer duizend voorintekenaars en werd eraan gewerkt door een twintigtal vrienden, die elk een artikel schreven over een onderwerp uit een der vele terreinen, waarin Demedts zich als letterkundige en cultuurpromotor heeft bewogen. Demedts zelf blijkt hierbij dus telkens op een of andere wijze aanwezig. Wij moeten ons hier beperken tot een opsomming: B. Kemp (Gezelle), Marcel Janssens (Hedendaagse kritiek), Fr. Debrabander (de boer in Wvl. spreuken), K. de Busschere (Gezelle en Fr.-Vl.), G. Schmook (A. Stevens), L. Simoens (moedertaal), F. Grammens (Vl. kamp), S. Szondi (Brussel), M. Vandekerckhove (eigen staat), R. Vanlandschoot (Mgr. Faict), L. en L. Vos (studentenbeweging), L. Wils (parallel Vlaanderen-Polen), C. Moeyaert (taal), M. Nuytten (Vl. katechismus in Fr.-Vl.), L. Verbeke (comitee Fr.-Vl.), A. Verthé (Vlaamse wereldband), C. de Ridder (Vl. drukkingsgroepen), R. Derine (amnestie), G. Gyselen (beeld. kunst in Wvl.). De inleiding is van A. van Wilderode en is gevolgd door de degelijke Demedts-bibliografie van V. Arickx, die in ‘Vlaanderen’ reeds werd gepubliceerd.
MARCEL DUCHATEAU, Theo Humblet, Uitg. Lannoo Tielt/Amsterdam 1977; 113 blz., linnen band met vouwblad, 27,5 × 23 vm, rijkelijk geïllustreerd in kleur en wit-zwart, 900 fr. - De hooggewaardeerde kunstenaar, directeur van de Leuvense academie, met zijn werk aanwezig in collecties van vier continenten, is gebleven in zijn handel en wandel en in zijn werk wat hij van huize uit was: een volksjongen. Dat is de stelling van Duchateau en zij blijkt wel met de feiten te kloppen. Maar dan een volksjongen met een diepe poëtische zin en een nietafgevende interesse voor mensen. Geen snob, geen modelopertje, geen esteet; een man die kunsttheorieën minacht, maar stielkennis waardeert boven alles, zonder aan de verleiding van de hem eigen virtuositeit toe te geven. In de illustraties domineert het grafisch element, zoals trouwens ook in zijn werk. Biografische aantekeningen van Evert Cockx.
MONDA DE MUNCK e.a., Leven en werk van Lambert Swerts, Uitg. VTB-VVVB-Stichting Preud'homme-Vriendenkring L. Swerts, Antwerpen, 1977; 118 blz., genaaid, geïllustreerd. - Monda de Munck nam het gelukkig initiatief de 70-jarige Limburgse auteur met een huldeboek te vereren. Het boek dat ingeleid wordt door Gouverneur Roppe en Kardinaal Suenens, werd gewild demokratisch gehouden in zijn presentatie. Het bevat hoofdzakelijk een reeks waarderingsvolle teksten van Bernard Kemp, Emiel Janssen, Bert Peleman, Dries Janssens, Jos van Rooy, Mathieu Driessen, Monda de Munck, Jos de Maegt, Paul Hardy, P.G. Buckinx, André Demedts, Remi van de Moortele, Gaston Claes, A. van Hageland, Jozef Droogmans e.a. Daarop volgt de volledige en zeer indrukwekkende bibliografie van Lambert Swerts die door René Jorissen werd samengesteld: niet minder dan 54 bladzijden! Voorwaar een bewonderenswaardig oeuvre, dat helemaal de stempel draagt van het hooggestemd christelijk en vlaams idealisme, dat Lambert Swerts al deze jaren heeft gekenmerkt!
JULIEN VAN REMOORTERE, JAAK STERVELYNCK & GABY GYSELEN, Herwig Driesschaert, Uitg. Lannoo, Tielt, 1976; 112 blz., linnen band, 29,5 × 23 cm., talrijke kleuren wit-zwart illustraties, 950 fr. - Een prachtig boek. Er zijn drie uitstekende teksten. Julien van Remoortere, die in zijn vlotte directe stijl ons de mens Driesschaert leert kennen, zoals het leven hem heeft gemaakt. Jaak Stervelynck met zijn fijn aanvoelingsvermogen en zijn hartelijkheid, die hem helpt doordringen in het psychologisch mysterie dat een artiest is. Gaby Gyselen, delikaat en genuanceerd, die schroomvol het kunstwerk benadert en zoekt naar de precieze bewoording om wat met hart en geest wordt begrepen, mede te delen. En dan zijn er vooral de tientallen reprodukties van werken, waarin meesterlijk diverse technieken worden aangewend, met een volkomen beheersing ervan, die toelaat in volkomen vrijheid vast te leggen wat het oog heeft gezien. Elke tekening is een spiegel die de mens wordt voorgehouden, de mens die niet bewust is dat hij (of zij) de eigen verborgen persoonlijkheid in gelaatsuitdrukking, houding en handen heeft bloot gegeven. Een groot artiest!
(A.S.)
PROF. W. DUMON, Het gezin in Vlaanderen, uitg. Davidsfonds Leuven, 93 blz. 120 fr. - In dit boekje beschrijft W. Dumon, professor in de sociologie, de evolutie van het gezin in Vlaanderen. Na een analyse van de verandering in het rolpatroon (van het klassieke gezinsmodel waarin de man de dominante rollen op zich neemt, naar de nu voorkomende alternatieven waarbij man en vrouw de rollen delen via part-time werk) en de verandering in de motivatie van het ouderschap (van toevallig over gepland naar verantwoord ouderschap) toont de auteur de historische bepaaldheid van het gezin aan. De konsekwenties voor de organisatie van het gezin, van de evolutie in de samenleving, worden aangetoond op het vlak van de sekse-rollen, de man-vrouw verhouding en de relatie ouders-kinderen. Zo zien we dat elk type samenleving een ander gezinsmodel voortbracht: de agrarisch-ambachtelijke samenleving (sterke eenheid gezin-arbeid), de industriële samenleving (waarbij die eenheid gebroken werd) en de huidige post-industriële samenleving met haar verbureaukratizering en verwetenschappelijking. Ook de nieuwe ontwikkelingen (commune, ‘dood van het gezin’, ongehuwd samenleven) worden in deze historische optiek bekeken. In een nabeschouwing wijst Dumon ten slotte op de implicaties die deze evolutie voor het beleid heeft. Dit werkje geeft een heldere blik op gezin en huwelijk, waarbij vooral de analyse van de samenhang tussen gezin en samenleving (‘het gezin is een produkt van de samenleving’) en het blootleggen van de ideologische invloed op het systeem, verfrissend aandoen.
(J.C.)
MARCEL DE BACKER, Peilingen, Getuigenis-Poëziereeks, Rijsenbergstraat 380, Gent, 180 fr. - Humanist, dichter en kunstschilder, schreef benevens luister- en televisiespelen ook enkele kortverhalen en niet minder dan zeven dichtbundels. De voornaamste thema's uit ‘Peilingen’ zijn: broederschap, antimilitarisme en strijd tegen milieuvervuiling en -hinder. In zijn literair en plastisch oeuvre voelt men dezelfde hartklop. Beide disciplines zijn onderling sterk verwant en getuigen voor zijn idealistisch streven naar een lichtvolle toekomst voor de mensheid. Het mooi uitgegeven bundeltje omvat drie gedeelten: Macro-, micro- en Haikoepeilingen. Het eerste deel is gericht op de omwereld, het tweede op de innerlijke realiteit van gevoel, denken en droom. In het derde gedeelte lezen we een reeks drieregelige versjes naar oosters model over mens, tijd en wereld. Met deze nieuwmodische versvorm (althans voor het westen) bereikt hij vaak goede resultaten. Een paar proefjes: ‘Wie oorlog voert, krijgt / heel dikwijls als beloning: / een soldatengraf’ en ‘'t Leven heeft slechts zin / wanneer de eerste plicht is: / trouw zijn aan het leven’.
(Albert de Longie)
PATRICK DE BRUYN, Angst om de gijzelaars, Davidsfonds Leuven, Jeugdreeks nr. 142; 1977-1, 94 blz. - Als je echt verkikkerd bent op een vakantie in het Zuiden van Frankrijk en je verneemt plotseling dat dit jaar papa's werk voor gaat, dan heb je het wel even lastig om je teleurstelling te overwinnen. Danny probeert ze weg te schrijven in een brief waarin hij zijn ouders laat weten dat hij van huis weg wil om volwassen te worden. Alleen het schrijven van die brief was hem genoeg, hem versturen zou hij niet doen. 's Anderendaags belt hij zijn vriendinnetje Veroniek op, een blind meisje dat met haar ouders twee hoog woont in een flat. Graag aanvaardt ze zijn invitatie om enkele dagen bij hem thuis in een villa op het platteland door te brengen. Die trip gaat dan per bus. Onderweg wordt de bus ge- | |
| |
kaapt door vier terroristen die de gijzelaars willen ruilen voor eerder aangehouden terroristen. Angst en chaos op de bus wisselen af met de angstige ogenblikken die de ouders meemaken als ze Danny's brief vinden. Op het politiecommissariaat wordt hen echter een pijnlijker waarheid duidelijk: hun kinderen zitten op de gekaapte bus. Door het tactvol optreden van de overheid komen een aantal gijzelaars vrij onder wie Danny en Veroniek. Het verhaal loopt eigenlijk te goed af en het geheimzinnige mannetje dat de kaping voorspelde en dat nadien niet blijkt te bestaan verandert daar niets aan. Terroristen zijn echt niet zo braaf als hier wordt voorgesteld. Als we jonge mensen met geweld confronteren, mogen we dat beeld niet vervalsen door het geweld sympathiek te laten overkomen. De psychologische tekening van de twee hoofdpersonen is vrij goed geslaagd. Hier en daar verliest de auteur zichzelf wel eens in te lange zinnen en laat hij zich wel eens op een taalfoutje betrappen. De aanmoedigingsprijs Knokke-Heist in de wedstrijd ‘Prijs voor het beste jeugdboek 1976’ verdiende de auteur wel.
(W.V.D.)
DENISE DE VEYLDER, Van muizen en muizenissen, Davidsfonds Leuven, 100 blz. - Wippy Kwikmuizen, Dicky van Kelder, Blanca en Billy van Zoldergem, Molly Piepers en Mies Piepmuizen leiden hun ongerimpeld muizeleventje in een warenhuis. Zoals iedere normale jonge muis verfoeien ze hartstochtelijk de school en houden ze zich het liefste bezig met gevaarlijke spelletjes. Wanneer op een bijeenkomst van de Grote Raad de zeer geleerde professoren Denkmuizen, Wikker, Wijsgerens en Planner hun pessimisme laten blijken over het voortbestaan van de muizenkolonie in het warenhuis en zelfs de zekere zwangerschap van de kat van de nachtwaker aankondigen, komt er onrust over de kolonie. Als intermezzo maken we dan kennis met de muizenfamilie Van Winkel, die moet verhuizen wegens de sluiting van de winkel en die aansluiting zoekt bij de kolonie in het warenhuis. De muizenkolonie luistert liever naar de raad van één optimist en kijkt niet uit om te verhuizen tot het noodlot toeslaat onder de vorm van de slopershamer die de muizenkolonie uiteen slaat... Een niet onaardig werkje dat zich richt tot de jongste lezers van jeugdlectuur. De leuke tekeningen van Berck richten het boek eerder naar de kinderlectuur toe; ook de fragmentarische opbouw wijst eerder in die richting. De parallel muizen-mensenwereld en het taalgebruik wijzen dan weer op een ietwat rijper lezerspubliek. Best te gebruiken als voorleesboek of vertelboek voor kinderen.
(W.V.D.)
JOOS FLORQUIN, De hond met het witte vlekje, Davidsfonds Leuven, jeugdreeks nr. 143; 1977-2, 95 blz., omslag en illustraties van Marjolein Bastin. - Dit boek bevat een vijftal verhaaltjes waarvan de eerste drie zich rond het kerstgebeuren laten situeren. In het titelverhaal vernemen we hoe de wijfjeshond Ruthie aan het witte vlekje op zijn kop komt. De lectuur van ‘De wondere den’ leert ons iets over het gebruik om in de kersttijd een den in huis te halen. Het derde, erg korte verhaal, leert ons hoe het lievevrouwebeestje aan de zeven zwarte stippen op zijn dekschilden komt. In ‘De prins en de herdersjongen’ loopt het koningszoontje Joessof weg uit zijn vaders oliepaleis en hij vindt hulp bij Ali, de herdersjongen. Ondanks hun wederzijdse ‘marxist-kapitalist’-verwijten kunnen ze het best met mekaar vinden. De vlucht wordt ontdekt en de twee worden ingerekend. Dank zij de wijze raad van de oude tuinman zal de koning zich voortaan meer bekommeren om het welzijn van zijn onderdanen. In het laatste verhaaltje, ‘Het geheimzinnige paviljoentje’ brengt de hond Mekkie zijn baasje Bea recht naar een heuse dierenvergadering waar de uil Oeboe enige orde tracht te brengen in het ordeloze tumult. Natuurlijk komen de dieren klagen over de wreedheid van de mensen. Maar bij de dieren onderling loopt ook niet alles gesmeerd. Op het derde verhaal na zijn het alle erg leuke verhaaltjes voor jeugdige lezers vanaf 8 jaar die het fabeltjeskrantgenre genegen zijn. Vermelden we nog even dat illustraties, stevig papier en de duidelijke letter van het geheel een erg verzorgde uitgave maken.
(W.V.D.)
GASTON M. VAN DER GUCHT, Handkoffertje, Davidsfonds Leuven, 131 blz. - Dit boek voert ons naar het dorpje Lora del Rio waar ene senor Blasco uit Madrid enkele dagen strandt met een defecte taxi uit de hoofdstad. De komst van deze rijke dikkerd en zijn gezelschap weekt iets los bij Manuel en zijn vriend Juan Antonio. De eerste wil naar Madrid toe om stierenvechter te worden en Juan Antonio wil hem volgen om het tot garagehouder te brengen. Beiden trekken stiekem naar Madrid waar ze de massa der ‘maletilla's’ vervoegen zoals men daar de dorpsjongens noemt die naar de hoofdstad trekken om er een El Cordobes te worden. Juan heeft vlug door dat die senor Blasco, die hen naar Madrid lokte, niet helemaal zuiver op de graat is en weet zich redelijk uit de slag te trekken. Manuel echter, bezeten als hij is om stierenvechter te worden, laat zich paaien door mooie beloftes en geraakt in het drughandeltje van Blasco verzeild. Eens te meer tracht Gaston van der Gucht ons te beroeren met het levensverhaal van arme jongetjes die terechtkomen in de harde realiteit van de grootstad. Toch lijkt ons het drugwereldje van die senor Blasco weinig realistisch voorgesteld. Het is een boek dat nu eens niet eindigt met een happy-end: jeugddromen worden immers vrij zelden gerealiseerd.
(W.V.D.)
COR RIA LEEMAN, Henk en het meisje Love, Davidsfonds Leuven, 112 blz. - Henk, veertien jaar, is wat je een dromer zou kunnen noemen. Op zijn kamer hangt een kleurenfoto van het meisje Love. Henk wordt verliefd op haar en in een droomsprookje maakt hij de hele evolutie mee van liefde omdat iets of iemand mooi is tot de echte liefde die erin bestaat zichzelf aan de andere te kunnen geven. Het is niet de eerste keer dat de auteur deze snaren betokkelt. Lezers van ‘Planeet Epsilon’ en ‘Ik ben twee jongens’ zullen dezelfde boodschap hier herkennen. Toch warm aanbevolen aan jonge mensen die het de moeite vinden even de ogen te sluiten om te kijken naar de alternatieve film van deze wereld.
(W.V.D.)
COR RIA LEEMAN, Peter keert terug, Davidsfonds Leuven, jeugdreeks nr. 145, 1977-4, 135 blz. - Wanneer Peter Iks tijdens een crisistoestand het uitgilt dat hij terug wil, schenkt niemand van het personeel van het gesticht aandacht aan die ‘gekheid’ van Peter. Wanneer diezelfde Peter dan terugkeert uit een klinische dood, zal een van de verplegers, Hans, inzien dat Peter ook ‘normale’ momenten heeft en dat hij ook werkelijk terug wil. Samen met zijn collega Sabi gaat Hans nu proberen Peter te begeleiden om doorheen die verschillende crisistoestanden terug te keren. Terugkeren tot waar? Dat weten ze ook nog niet. Hans bestudeert zorgvuldig het dossier van Peter en ontdekt dat hij, telkens hij een crisis doormaakt, een stapje terugkeert naar het moment waarop ‘het’ begonnen is. Hans en Sabi krijgen dan de vrije hand vanwege de medische staf om hun theorie aan de praktijk te toetsen: Peter wordt uit het gesticht ontslagen en mag terugkeren naar huis omdat hij alleen daar de weg terug kan vinden. Het ongunstige sociale milieu (Peters vader stierf bij een ongeval, zijn stiefvader zit in de gevangenis wegens oorlogsmisdaden, Peters jongere broer Herman gaat ook gebukt onder die negatieve gezinssituatie) ten spijt keert Peter ook werkelijk terug bij zijn beginpunt: als hij zijn geboorte opnieuw beleeft, sterft hij. Met dit jeugd(?)boek heeft Cor Ria Leeman een erg moeilijk thema gekozen: onze houding tegenover de gehandicapte, meer bepaald een zwaar mentaal gehandicapte. De manier waarop dit thema behandeld wordt, maakt het boek, dat op zich zeer goed is, onbereikbaar voor het gemiddelde lezerspubliek van een jeugdboek. Het is ook jammer dat de anders zo poëtische taal van Leemans hier vaak stokt in braaksel, kwijl, urine en andere ‘realistische’ beschrijvingen.
(W.V.D.)
E.P. JORIS VLAMYNCK, Beernem, Vlaamse Toeristische Bibliotheek nr. 211, 16 blz. - 600 ha loof- en naaldbossen zegenen Beernem met de naam ‘Het groene dorp’. Rijkelijk geillustreerd (jammer enkel zwart-wit) brengt dit werkje ons een inventaris van de geschiedenis en van het huidig toeristisch patrimonium van Beernem. De talloze wandelingen, het provinciaal domein Bulskampveld en de vele rustige, groene hoekjes zijn zeker een verlokking voor de wandeltoerist. Graag gaven we hem toch ook de kleine extra service van een plattegrond van de gemeente met een aanduiding van het toeristisch patrimonium. Ook is een klein kaartje met de ligging van een kleinere gemeente altijd nuttiger dan de opsomming van een aantal grotere centra en hun afstand tot die gemeente.
(W.V.D.)
Novellen door MARIA ROSSEELS, PAUL LEBEAU, CLEM SCHOUWENAARS, PIET VAN AKEN, HERMAN VOS EN CARLA WALSCHAP, Meer suers dan soets, Davidsfonds. Romanreeks nr. 606, 1977-1. - Het boek draagt de ondertitel ‘verhalen rondom lief en leed’. In vrijwel alle novellen staat de verhouding tussen man en vrouw centraal; in ‘Niet
| |
| |
schreien, ouwe’ door Carla Walschap, het laatste verhaal in de bundel, treffen we een zonderlinge genegenheid aan van een oude vereenzaamde, schuchtere man voor een aap. Die verhouding is niet in het minst bevreemdend, wel met een warme, gevoelige, misschien zelfs iets sentimentele, overtuigingskracht beschreven. De hartelijkheid van het dier moet de harteloosheid van de mens illustreren. De verhalen van Maria Rosseels zijn iets beheerster van toon en behandelen de onmogelijke liefde tegen een historische achtergrond. In ‘Meer suers dan soets moet ic ghestadig dragen’ beschrijft zij met een stille meewarigheid de om geloofsredenen onmogelijke liefde van Anna Bijns voor een Willem. De dichteres leeft haar leven alleen verder in dienst van het geloof dat zij boven alles verkoos. In ‘Van de liefde die doodt’, Rosseels' tweede verhaal, wordt de hartstochtelijke liefde van Johanna van Castilië voor Philip vooral om politieke redenen gedwarsboomd. De twee novellen van Herman Vos verplaatsen ons naar Zuid-Amerika en beschrijven in een bevreemdende sfeer de exotische vitaliteit van Mariquita en Evaristo Diego Almedo. De onbeheerste levensgenieting in deze verhalen contrasteert fel met Lebeau's ‘De laatste roos’. Hier beleven we met het hoofdpersonage, een vijftigjarige professor in de kunstgeschiedenis, het ontluiken van gevoelens waar hij uiteindelijk niet aan toegeeft. Het is zijn kille, verstandelijke zoeken naar formele perfektie dat hem, voor de tweede keer, belet die gevoelens een plaats toe te kennen in zijn leven. Die ultieme mislukking brengt hem tot rustige zelfaanvaarding. Piet van Akens verhaal ‘Grut’ kontrasteert, om andere redenen, al evenzeer met Vos' novellen. Van Aken beschrijft de veertienjarige jongen, Bliek, die met duistere schuldgevoelens en onbehagen zijn eigen lichamelijkheid en die van het meisje Stina ontdekt. De vage, nergens op gerichte en verontrustende
zinnelijkheid van de puber staat diametraal tegenover de koesterende aanvaarding van de lichamelijkheid bij Mariquita. ‘De bruiloft van Kana’ door Clem Schouwenaars suggereert met een ondertoon van ontgoocheling de kille oorlog tussen man en vrouw. Zij vinden elkaar weer bij hun kinderen maar de ontgoocheling van hun tienjarig huwelijksleven wordt via de kinderen alleen maar omzeild en niet opgelost. De aparte toon van dit verhaal zorgt voor een interessante variatie op het eeuwige thema van deze bundel.
(J.A.)
VALEER VAN KERKHOVE, De gijzelaars, Davidsfonds. Romanreeks nr. 607, 1977-2. - Dit is het dagboek van een onvoorstelbaar vereenzaamde, naamloze man, die alle banden met het leven losgeweekt heeft. Hij wordt geobsedeerd door de vraag of hij al dan niet schuldig is aan de dood van vijf gijzelaars die tweeëntwintig jaar geleden, tijdens de tweede wereldoorlog, in zijn plaats terechtgesteld werden. De naamloze dagboekschrijver geraakte toen toevallig bij een verzetsdaad betrokken en dat avontuur heeft het verder verloop van zijn leven getekend. Het verhaal suggereert in een Kafkaiaanse sfeer, de uitzichtloosheid van een zich volkomen nutteloos voelende, in volslagen anonimiteit verzonkene mens; zijn werk is overbodig, de verzetsdaad werd door iemand anders gepleegd en alle relaties heeft hij afgebroken. Dat kille nihilisme vat het hoofdpersonage samen in de zin: ‘God, laat me nergens heen gaan’. Het open einde laat echter veronderstellen dat het antwoord op de obsederende schuldvraag het leven van het hoofdpersonage een andere wending zal geven.
(J.A.)
JAN VEULEMANS, De Zomer, De Clauwaert, Leuven, 285 fr. - Wat 'n sprong heeft de gekende dichter moeten maken om zo maar romanschrijver te worden! Maar néén, de dichter blijft! Ook als hij zich aan proza waagt. Zo wordt zijn ‘Zomer’, ondanks alles, van het begin tot het einde gedragen door een permanente geladenheid. Men zou het niet verwachten van een personeelschef of een doctor in de rechten. De poëzie die zich in hem eenmaal geopenbaard heeft, blijft in hem groeien en alles bevruchten, ook in de meest doodnuchtere levensomstandigheden. Hij blijft zichzelf. In deze hete zomer nu, waarin alles schijnt te kwijnen en vergaan, bereikt hij, wonderlijk genoeg, een hoogtepunt van leven en perfectie. In volkomen harmonie van poëzie en zakenkennis - zonder dat het een het andere schaadt - evolueert in hem deze nieuwe roman - dank zij zijn gerijpt kunstenaarschap - naar een waar meesterwerk. De geschiedenis van de firma Hageman speelt zich anders af in 'n ijzig, of liever ijzeren handelsmilieu, een milieu zonder ziel, waar het ten slotte bijna onmogelijk is echt mens te blijven. Uit die vreselijke, koele werkelijkheid put Veulemans een schat van heerlijke verworvenheden en wijze menselijkheid. Hij ruimt er zelfs plaats aan de liefde, want hij beseft dat in het minst mooie milieu de menselijke drang naar geluk blijft bestaan. ‘Er lag 'n scherp zonnelicht over de wereld, maar onder je huid bleef je 'n mens, waar je ter wereld ook bezig was...’. En... liefde is veel begoocheling en brengt ontgoocheling. Ook hier... In Jan Veulemans begroeten wij ten slotte een schrijver van formaat. Het Vlaamse volk verwacht nog ontroerend mooie dingen van hem.
(J.v.R.)
RIK SCHRAUWEN, Bladstil, poëzie. PR 80-875307-88; 100 fr. - Een opmerkelijke debuutbundel omwille van de continu volgehouden belangstelling voor het reële landschap en het eigenmilieu die telkens weer frisse beelden en eigen stemmingen reveleert. Een oergezonde wereld van fijne aandacht zonder mode- of clichétaal. Toch is de tweeslag van de kwatrijnen er de oorzaak van dat het telkens terugkerend nevenschikkend zinsverband, soms een relatiefzin, of de te zwakke syntaxis, de lezer niet helemaal verovert.
(José de Poortere)
PAUL VAN MORCKHOVEN, De Datzja, toneelstuk. Stenciluitgave. - De bedoeling van dit toneelstuk is het onderwerp te plaatsen in de tijd van Tsjechov en in de sfeer van zijn werk waarvoor de auteur een uitgesproken bewondering heeft. Het hunkeren naar Moskou en de latente voorspelling van Tsjechov op een toekomstige maatschappelijke evolutie werden opzettelijk iets duidelijker beklemtoond. Datzja betekent buitenverblijf. Rollen: de grootgrondbezitter, drie dochters, een schoonzoon, een ambtenaar, een rentmeester en een voedster. Voor een toneel kan het oordeel uiteraard slechts op uitvoering slaan, wat we de auteur toewensen.
(jdp.)
RENE TURKRY, Een geur van anijs; uitgave onder eigen beheer. - De dualiteit tussen agressie en gelatenheid, oerverbondenheid en oorsprongvervreemding, schraagt de poëtische visie van René Turkry in zijn voorgaande bundels. De aanvangscyclus uit dit nieuwe werk ‘Land van Mistral’, een panegyriek op de Provence, werd op dezelfde wijze be-aderd. Menselijke ingrepen, aangebracht op een decor van anijs, lavendel, pistache en wilde honing, zijn slechts aanvaardbaar in zoverre hun unificatie met het totale natuurbeeld voltooid werd.
De stenen hebben zichzelf het zwijgen opgelegd
De koelste kerk houdt de geur van anijs gevangen
Brutaal echter ent de mens zijn zwammen op de schors van de natuur:
Fabrieksschoorstenen vloeken boven de fluwelen flora
De stad opent een vuilbak van gemartelde architectuur
De stad wordt een rammelend Buchenwald
Tijd is een zonderling begrip bij deze dichter: het wordt doorboord en ontvleesd, getransformeerd tot een weldoende middelaar. Slechts het gisten in het vat der jaren brengt de vurig gewenste harmonie tussen de natuur en de menselijke interventie erin. Geen wonder dan dat in de altijd weerkerende getijden van bezoedelen en purifiëren de metronoom van leven en dood constant gehoord wordt:
Het kerkhof verbrijzelt de muur tussen arm en rijk
Krot en paleis worden gelijk aan elkaar
‘Aven d'Orgnac’ sluit nauw bij de vorige cyclus aan. Het is de poëtische incarnatie in scherp contrasterende beelden, van de vlucht uit het landschap waarop voortdurend roofbouw wordt gepleegd, maar het enigma van zowel de tijdloze begrensdheid als de maagdelijkheid in deze grotten. Centraal, zowel thematisch als formeel, en o.i. uitermate belangrijk in de evolutie van René Turkry, staat in deze bundel ‘Zoenoffer’. Gebalanceerd tussen zijn niet te verdringen heimwee naar het ongerepte en het ervaren van knellende kluisters die hem binden aan een bezoedeld bestaan, zoekt de dichter ‘het couplet van de nachtschade herhalend’, hier zelfbevestiging in de bezinning over zijn poëzie als expressiemiddel. In feite wordt dichtkunst als zoenoffer geboren uit de finale innerlijke verscheurdheid tussen het bevroeden van een unieke roeping:
De heuvels horen kamermuziek,
op de bruiloft van het mateloze woord.
en een latente angst tot falen:
De herinnering aan cirkels schept vrede,
de angst (schept) de stuurloosheid van vleermuizen
| |
| |
Word ik een vondeling onder een varen,
Een misthoorn ver van de zee...
De dichter die zijn ziel te luisteren legt aan de harteklop van de wezenlijke bestaanservaring (hier bewust gezocht in de ‘nature pure’) blijft een weifelaar, die zijn zoenoffer vooralsnog onvolmaakt en onvoldragen vindt. Zo triomfeert hij:
Ik verenig mij met uw ademhaling
Weinig later stamelt hij nochtans:
Ik kan de delta niet omarmen,
het verdronken paard niet halen
de aren niet lezen......
(L.D.)
| |
boeken over kunst
JAN SCHEPENS, Het buitenland over Benelux, Reeks: Documentaire constructies', Deel 1, 2 en 3, in eigen beheer (Houthulststr. 9, Brugge) 1976-1977; 100 fr. per deel. - De auteur heeft zijn leven lang, n.a.v. zijn zeer uiteenlopende lezingen, notities genomen over allerlei onderwerpen. Een ervan is de bejegening van de Lage Landen door auteurs uit de hele wereld. Terecht was hij de mening toegedaan dat deze notities niet mochten verloren gaan en hij heeft van zijn emeritaat gebruik gemaakt (o.a.!) om een keuze hieruit persklaar te maken. Zo heeft hij reeds drie ‘Cahiers’ - met Nederlandse en Franse tekst - gepubliceerd en hij heeft nog stof voor vier andere. Verbazend hoe vele auteurs over onze gewesten en de bewoners ervan hebben geschreven en hoe uiteenlopend hun oordeel. Voor pluizers en gewoon voor literatuurminnaars bieden deze cahiers een schat van gegevens. De notities zijn in elk cahier per auteur geklasseerd, dewelke auteurs alfabetisch zijn gerangschikt, wat het zoeken vergemakkelijkt. Ongetwijfeld een nuttig werk, gesneden brood voor wetenschappelijke verhandelingen.
HUBERT VAN HERREWEGHEN, Verzamelde Gedichten, reeks De Gulden Veder, Orion Brugge, 490 fr. - Deze reeks biedt naarmate haar opbouw vordert reeds heel wat waardevol werk. Toch moet het mij van het hart dat deze bundeling van het werk van Hubert Van Herreweghen (o16.2.1920) mij meer dan de andere van belang lijkt. Niet alleen omdat zijn werk niet altijd zo gemakkelijk te krijgen is, maar vooral omwille van de artistieke betekenis van dit dichterlijk oeuvre. Wanneer ik zijn plaats naga in het poëtisch landschap van de levende dichters, zie ik wel in dat een uitstekend dichter als b.v. Anton Van Wilderode maatschappelijk gezien een veel grotere rol speelt door zijn talloze voordrachten, vertalingen en schoolhandboek, maar ik aarzel toch niet Hubert Van Herreweghen omwille van zijn poëzie belangrijk te noemen. De tragiek van dit leven is soms zo tastbaar in het woord geworden dat zijn poëzie hem mij echt dierbaar maakt. In mijn lijstje van geliefde dichters kan hij niet ontbreken.
Vanuit zijn verzen voel ik het verlangen de biografische achtergrond, de persoon zelf beter te kennen. Het kan me gebeuren gewoon op een gedicht van hem in een tijdschrift te antwoorden zoals iemand die werd aangesproken. ‘De dood zuigt al mijn krachten uit’. Deze hartelijke, maar toch wat opgeschrokken en overgevoelige man doodt in het vlas de vonk niet van het religieus besef. Of om het anders te zeggen: in de menselijke schreeuw geeft hij het eindrijm niet prijs, de beheersing van het kwatrijn grijpt de angst en de moeizaamheid van dit leven, deze zieke in een trilling die volmaakt wil zijn. Niet voor niets heet een reeks verzen: ‘De mens heet Job’. De wezensechtheid kan men met verzen en anekdoten even aangeven. Is hij het niet die in 1949 op een ogenblik dat de experimentele revolutie uitbreekt samen plannen maakt met Hugo Claus, Jan Walravens, en anderen voor een tijdschrift dat ‘Janus’ moest heten? Deze openheid voor de vernietiging waarin de mens betrokken is en deze gebedsschreeuw om voorbij het voorhangsel van dit leven door te dringen tot God, deze reis van de demonische kolk naar een paradiso van vriendschap en liefde, begrijpt men het best vanuit zijn daensistische achtergrond. Wie de moeizame synthese van een dualistische tijd in zijn werk niet ervaart, heeft hem niet echt ontmoet, beseft niet dat deze dichter gelezen en herlezen moet worden en wat mij betreft sterk geprezen.
(José de Poortere)
Davidsfonds kartoenboek 10. Uitgegeven ter gelegenheid van de 15de wereldkartoenale te Knokke-Heist 1976, 120 blz. - Alle nuttige gegevens omtrent de organisatie zijn in het boek opgenomen dat tevens als katalogus is opgevat. Op één na zijn alle laureaten van deze wedstrijd erin opgenomen plus een lange rij geselecteerden. Als men het geheel doorloopt blijkt er een enorme belangstelling te zijn voor deze wedstrijd. De jury heeft de prijzen proper verdeeld tussen West-europese en Oost-europese landen. Je kan ze er beiden zo uithalen. Bij de West-europese inzendingen is er een tendens van vlugheid vast te stellen wat misschien kan verwijzen naar het werken in functie van tijdschriften. Publiciteit! De Oost-europese inzendingen zijn vaak meer uitgewerkt, ook intenser benaderd. Niettegenstaande de dikwijls politieke inslag die deze kartoens hebben, blijft vooral het plastische resultaat boeien. Ten slotte is er de vraag, wat moet een kartoen zijn? In de meeste gevallen blijft het bij een grap, een verhaaltje, een hekelprent, een anekdote en dergelijke dingen meer. De beste zoals o.a. V. Rencin, Tsjechoslovakije; A. Zakecki, Polen; Pecareff, Bulgarije stijgen boven deze oppervlakkigheden uit. In ieder geval felicitaties voor deze 10de uitgave aan het Davisdfonds.
(J.T'K.)
| |
periodische uitgaven
⚫ | Neerlandia, 81e jrg. 1977 nr. 1 - Over uitreiking Visser-Neerlandia prijzen, het ontwerp voor een Nederlandse taalunie, spiegel van de Nederlanden (allerlei). PR. 408-7012041-73; 300 fr. |
⚫ | Vlaamse Filmpjes nr. 1223 brengt van René Swartenbroekx ‘Het verhaal van Ilse Somers’ bekroond met de John Flandersprijs 1976. Uitgave Averbode. |
⚫ | 't Kofschip 5e jrg. nr. 1 - Gedichten van Paul Wimmer (Wenen), Norbert du Mongh, Marcel Anckaert, Eddy Alfred Ots, Frans Cornelis, Alice Van Meirvenne, W. Kopelke, Frans Borremans, Gie Luyten, Gerrit Achterland, Cornelis Van Hoore, Maurice Trippas, Hort Wolff. Recensiewerk door Ignaas Veys, Roger Vanbrabant. Een verhaal van Romain John Van de Maele. Tijdschriftenrevue en kunstecho's. PR. 001-0473024-31; 300 fr. |
⚫ | Getuigenis 22e jrg. nr. 1 febr.-mrt. 1977. - Artikels over schilder Stan Jennes, dichters Jan Vercammen, Maria Sesselle, 100 jaar Bayreuth, de rubriek ‘Op de boekenmolen’, gedichten van Wouter Kotte, Henk Huisman, Johanna Kruit, Jozef Vandromme, Willem Van Herckenrode, Moevakis, Gie Luyten, Patrick De Milt. PR. 001-0154547-05 (ASLK), 200 fr. |
⚫ | AKVT-Kontaktblad 1977 nr. 4 april. - Over het toneel der rederijkers, lijst van toneelstukken, eenakters ter beschikking, een grime-kursus, verenigingsleven, bespreking van E. Albee: ‘Wie is er bang voor Virginia Woolf?’. PR. 000-0582916-43, 100 fr. |
⚫ | Band 18e jrg. 15 april over verenigingsleven van de Vlamingen in Wallonië, kunstschatten door de Fransen geroofd, een verhaal van André de Ké, over Waalse volksmuziek. Adres: Annevoie, PR. 430-0681461-27, 250 fr. |
⚫ | Ons Kanton 7e jrg. nr. 2. - Over taaltoestanden in Komen. PR. 000-0943330-05, 100 fr. |
⚫ | Appel, driemaandelijks, 1977 nr. 1; Houtstr. 15, 3800 St.-Truiden. PR. 105.70.74, 200 fr. - Proza van Tijm Karlon, Arthur Spreutel, Lambert Swerts, Marc Coopmans, gedichten van Cornelis van Hoore, Willy Balyon, Thea van Domburg, Elfriede Hendrix, Gerrit Achterland, Frans Ceusters, Frans Cornelis, Georges Daemen, Valère Dekens, Nadine Elen, René Geldof, Han Grüschke, Ludo Hardy, Lou Heynens, André Heyvaert (Namen), Denise Hurdak, Bert Kooijman, Jan Latinne, August Leunis, Joris Neyens, Remakel Mirakel, Gie Luyten, Luc Pauwels, André Philippaerts, P. Schaek, Jean Severeijns, Miel Vanstreels, Jan Melis, Karen Van den Weghe, Luc Castelein, Linda Pietereil, Ann Knaepen. Verder literaire tips. |
⚫ | Hart-slag, driemaandelijks tijdschrift, 1e jrg. nr. 1, maart 1977. Redactie: Kris Lenaerts, Jotie t'Hooft, Jacques 't Kindt (Nazarethse dorpweg 16, 9770 Kruishoutem), 250 fr. nr. 068-0633000-05; adres administratie: Hart-Slag Torenlaan 87, 8790 Waregem (Adrien Coucke). Het tijdschrift koos als adjectief: kreatief tijdschrift, wat o.m. blijkt uit de zeer talrijke illustraties. Naast verklarende brieven, een soort programmagetuigenis, zijn er beelden en teksten. U ontmoet naast de leden van de redactie: Paul Van Gijsegem, Geert Verhool, Rudi Nachtergaele, Sjors Vandooren, Johan Viaene, Maria Pitoors, Emiel Hoorne. |
| |
| |
| |
Vrije tribune
Renaissance van het theater?
Menigeen die deze titel ziet zal even de wenkbrauwen fronsen.
Men leest en hoort toch precies het tegenovergestelde: ‘het theater kent een diepgaande malaise’, ‘men speelt voor zo goed als lege zalen’, ‘de subsidieputten geraken niet meer gevuld’, enz., enz.
En toch durf ik spreken van ‘renaissance van het theater’! Weliswaar nog met een vraagteken en niet gepreciseerd: het vlaamse theater. Er zijn echter tekenen die er niet om liegen. Men is op vele plaatsen op de terugweg naar de bronnen. Alvast sommige theatermensen zelf dan toch. Wie de Italiaanse ‘Colombaioni’ aan het werk zag in authentieke ‘commedia del'arte’-stijl en meest altijd voor een meelevend en talrijk publiek bevroedt al iets. En nu zo pas weer hebben wij met onvermengde theatervreugde meegespeeld met de uitzonderlijke clowns van de groep ‘Divadlo na Provàzku’ uit Brno in Tsjechoslovakije, die ‘de geschiedenis van Adam en Eva (Am a Ea) speelden met een mimische virtuositeit die slechts de grootsten kenmerkt. De vele scholen voor mimeerkunst (Marcel Marceau e.a.) over Europa verspreid, hebben sterk bijgedragen tot het hervinden van de expressieve beweging en handeling. Het evenwicht tussen woord en gebaar werd hersteld. Dank zij het renouveau van de twintiger jaren was weer het ‘gebeuren’ de dominante geworden van de toneelSPEELkunst. Door het zich losmaken van de literatuur heeft het theater zijn eigen plaats in de rei der kunsten herwonnen. Maar wel ontstond daardoor de grote nood aan toneelschrijvers die het theatervak voldoende beheersen. Gelukkig hebben de regisseurs door hun transpositievermogen het toneel als voorstellingskunst in zijn volwaardige en veelzijdige eigenheid bevestigd.
Dit bracht alvast met zich dat werken uit de klassieke letterkunde van alle taalgroepen, op voorwaarde van een levendige handelingskern, een rijke reserve boden voor de regisseurs met verbeeldingskracht en vakkennis. De twee polen die de vormgeving van het theater gingen beheersen waren het poëtische (niet als literaire faktuur) en het dynamische element van het scenisch gebeuren. En wanneer het mogelijk is, zoals wij konden meemaken in het Landestheater te Salzburg, dat een uitgesproken letterkundig werk als Georg Büchner's ‘Leonce und Lena’, dank zij de geïnspireerde regie van Johannes Schaaf, tot fascinerend theater wordt, dan is meteen duidelijk wat wij bedoelen met ‘terug naar de bronnen’ en ‘de renaissance van het theater’.
Ook bij ons, als iemand als Tine Ruysschaert een lyrisch gedicht ‘In den beginne’ van Bertus Aafjes door haar expressieve présence en incarnatie tot zuiver theater maakt, dan gaan wij ook daarmede de weg van de ‘renaissance’ op. En het publiek dat vooralsnog zich loutert tot een kern van theaterbezetenen, zal onder de drijvende kracht van de eeuwige ‘homo ludens’ terugkeren naar de zalen, tempels, pleinen en kamers, hoe ze ook worden bespeeld als kijkkast of in het rond. Zij vragen alleen dat er gespeeld wordt, dat er goed gespeeld wordt en dat het mag meespelen, al is het dan slechts in de verbeelding.
Ten bewijze nog het feit dat in de Antwerpse K.N.S. negen weken voor volle zalen werd opgetreden met drie zo uiteenlopende genre-stukken als ‘Wat nu kleine man’, ‘Eén vloog over het koekoeksnest’ en ‘Het geld ligt op de bank’: alle drie stukken, hoe verschillend ook, waar het merkteken speeltheater’ op toepasselijk is. De vermaarde ‘verfremdung’ van Brecht dient m.i. niet anders begrepen dan ‘bewust spelen van het SPEL’.
Wanneer ook Shakespeare's England zich kan verheugen in produkties van de zuiverste toneelkwaliteit, met een pleiade van uitzonderlijke regisseurs en spelers, dan mogen wij getuigen dat het theater niet verloren is, maar blijkbaar de loutering van de artistieke krisis gaandeweg overwint. Ook bij de lekenspelers in tal van landen: Polen, Tsjechoslovakije, Oostenrijk en Italië heeft men de weg naar de bronnen teruggevonden.
Bij ons is het een verheugend verschijnsel dat het onverdroten harde werk van iemand als Lea Daan zichtbare vruchten afwerpt. En wij juichen het met geestdrift toe als iemand van haar oud-leerlingen: Jeannine Bernaus, zich bij de liefhebbers totaal inzet voor het bewust en expressief gebruiken van het lichaam, door haar kursus ‘bewegingsleer’ en zijn toepassing op hun spel.
Wij kunnen, om te eindigen niet nalaten te herinneren aan een woord van Lode Geysen z.g., kort voor zijn dood in 1938: ‘Het theater als kunst voor de massa heeft afgedaan, maar er zullen zich kernen en elites vormen die de eeuwige waarden van het toneel onder de vorm van “realiteitstheater”, dit is de nieuwe realiteit van het gebeuren op de scene, zullen levend houden’. En ondanks de positieve tekenen van een kans op ‘renaissance van de toneelspeelkunst in de wereld’ is het toch met een zekere weemoed dat wij bedenken dat Lode Geysen en Renaat Verheyen († 1930) onze meest markante regisseurs van toen, die ons veel te jong ontvielen, dan reeds de weg kenden naar de bronnen van het poëtisch-dynamisch theater: enige kans voor het overleven van de ons zo dierbare kunst.
(Rik Jacobs)
⚫ | Van de deken der Vrije faculteit Letteren en Menswetenschappen te Rijsel de heer M. Spanneut ontvingen we volgende bedanking: ‘Vous m'envoyez régulièrement votre magnifique Revue “Vlaanderen”. Je viens de recevoir votre numéro consacré à Rubens, votre contribution à l'année Rubens... Je suis en admiration, constamment, devant la qualité de votre périodique et ce dernier numéro est évidemment un chef d'oeuvre. Flamand, fidèle à la langue “maternelle” de mon petit coin de Flandre française, j'ai l'avantage de pouvoir vous lire à peu près. Souvent je fais profiter aussi mes collègues de vos splendides images. La pauvreté de nos facultés catholiques de France ne permet pas de nous abonner à des Revues qui ne soient pas strictement urgées par nos spécialités. Veuillez m'excuser de rester votre obligé’. |
⚫ | Om ook de zelfkritiek een plaats te geven citeren we uit de overigens hartelijke brief van Ludo Simons: ‘Overigens alle lof voor het Demedtsnummer, met alleen deze blaam dat je Tante Isa op ontoelaatbare wijze aan Luc Indestege hebt gekoppeld!’. |
⚫ | Omdat wij reeds een aantal leden-kunstenaars uit Nederland hebben, werd de principiële vraag of wij debutanten uit Nederland met dezelfde gastvrijheid kunnen onder de aandacht brengen van onze lezers door de redactieraad algemeen positief beantwoord. Laten we maar hopen dat de feiten ons dwingen ons tijdschrift ooit eens ‘De Nederlanden’ te noemen. |
⚫ | Uit Rome schrijft ons Dra Gerda van Wondenberg op 20 april: ‘Hierbij zeg ik U hartelijk dank voor het mooie nummer van Uw tijdschrift “Vlaanderen” over “Rubens in de Vlaamse Kerken”. Ook in Italië (Rome) zijn verschillende herdenkingen van Rubens dit jaar aan de gang’. |
⚫ | Vanwege Mevrouw Huygh-de Keuster, bij ons bekend als ons medelid Irina Van Goeree, de bekende schrijfster, ontvingen we als antwoord op onze blijken van christelijk medeleven met de dood van haar echtgenoot Herman Huygh, architect, een doodsprentje met volgend gedicht van Anton Van Wilderode. Herinneren we er nog aan dat de dierbare overledene in 1970 architect was voor de Sint-Pauluskerk in Antwerpen. |
De stilte zal ik zijn nààst jou, - heb je gezegd
toen je geen hoop op leven werd gelaten,
hààr hand gevat, vermoeid van moeilijk praten
en traag je hoofd tot slapen neergelegd
voor wat geen slaap meer werd.
doofden bedroefd in je bewustzijn uit:
de boeken die zij schreef, herinneringen
aan reizen en geluk, het zalig huis
en het vertrouwd profiel van hoge kerken
die je mocht bouwen, vaderlijk bezield, -
een zoet verbond van droom en dapper werken
dat je kort leven lang bewogen hield.
Nu ben je voortijds thuisgekomen bij de Heer
die je in eenvoud rustig hebt beleden.
Wij, met verdriet en almacht van gebeden
gewapend en gekwetst, zien je tóch weer.
| |
Zoekertje
René Duyck Pastorieweg 3, 8310 Brugge zoekt West-Vlaanderen jg. 1952 (2, 3, 4, 5, 6) - jg. 1953 (1, 2, 3, 6) - jg. 1954 (2, 4, 5, 6).
| |
Errata:
Vlaanderen nr. 156 p. 59. De dichtbundel ‘Een reiger van klei’ is van Gery Florizoone, niet van Fernand Florizoone.
|
|