Christelijke arbeidersbeweging en cultuur
Als arbeidersbeweging hebben we - ook omwille van de eeuwige verwarring tussen de kleine ‘c’ van cultuur - niet zozeer over ‘cultuur’ gesproken, maar wel steeds aan ‘vormingswerk’ gedaan.
Immers, indien we als arbeidersbeweging willen werken aan de vermenselijking van mens en samenleving, indien we willen bijdragen tot de totale promotie van de mensarbeider in alle levenssituaties, dan is niet enkel de ombouw nodig van de maatschappij (-structuren), maar is evenzeer - wat we zouden noemen - een ‘culturele revolutie’ na te streven. Daaronder verstaan we het op gang trekken van een collectief georganiseerd vormingsproces van het volk.
En de verdere bladzijden zullen leren dat hiertoe, gans de geschiedenis van de arbeidersbeweging door, belangrijke inspanningen werden geleverd. Er is steeds gezocht - ondanks de spanningen die zulks kon opleveren - op een evenwichtig aanwenden van de beschikbare mensen en middelen, niet enkel voor de syndicale, politieke en coöperatieve actie, maar evenzeer voor het ‘vormingswerk’ in brede zin. Zulks betekent niet dat hier een eindpunt bereikt is. Integendeel!
Want enerzijds is het nodig dat het overheidsbeleid inzake cultuur - op nationaal, provinciaal en gemeentelijk vlak - wordt afgestemd op collectieve promotie, op vorming van de massa: d.w.z. het steunen van vormingsinitiatieven die afgestemd zijn op gewone mensen, ook al zijn dat geen prestige-programma's. Een eerste aanzet is bijvoorbeeld de wetgeving op Social Promotie en Kredieturen alsmede het decreet op het vormingswerk met volwassenen in verenigingsverband. Dit inspelen op en mede vormgeven aan de oriëntatie van het cultuurbeleid blijft een belangrijke opgave.
Maar anderzijds moeten wij als christelijke arbeidersbeweging een eigen concept van arbeidersvorming ontwikkelen, in samenwerking tussen de verschillende takken van de beweging. Een arbeidersvorming die de arbeiders niet leert ‘wat’ zij moeten denken, maar ‘hoe’ zij zelf kunnen denken: hoe zij mee de richting van onze beweging en van de samenleving kunnen bepalen.
Hiertoe dient gewerkt aan reële participatieen inspraakstructuren en het waarmaken van de functie ‘opbouwwerk’.