Michiel Leenknegt
Michiel Leenknegt werd te Rumbeke geboren in 1912, op 27 juni als twaalfde kind (van de zestien) in het gezin van een metselaar. Als handwerkman is Leenknegt begonnen terwijl hij tussen de dagdagelijkse arbeid in de tijd zocht om kunst te studeren, zowel te Roeselare als te Kortrijk en later aan de Gentse academie, nog later te Antwerpen als laatste leerling van G. Van de Woestijne. Een landelijke jongen, aan een goede, sterke, vasthoudende Westvlaamse stam gekweekt en voor wie de zogenaamd romantische tijd van de wroetende kunstenaar voor wie nood een wet maakte, geen ijdel woord is geweest. Toen hij in 1940 laureaat werd bij de Grote prijs van Rome en in 1941 de De Keyzer prijs behaalde was hij intussen al ingeschreven aan de Technische Avondschool door Roger Avermaete, begaan om het kunstambacht in Vlaanderen, gesticht. Hij leerde er de glazenierskunst. Hij die met etsen, tekenen en schilderen een glorieuze carrière begon, eindigde vooralsnog in de veelzijdigheid van een expansieve glazenierskunst.
In 1939 kwam hij naar de Kwaremont en vestigde er zijn atelier. In 1952 werd hij directeur van de Academie van Oudenaarde. Dat de school intussen erop vooruit ging blijkt al uit een bezetting die van 28 leerlingen destijds tot om en bij de vijfhonderd is gegroeid in deze tijd. Als glazenier bleef Leenknegt niet bij de pakken zitten. Aanhoudend heeft hij gewerkt aan creaties die eigenlijk allemaal getuigen van een sterk religieus geaard mens die met poëtiserende verfijning, liefdevol aanvoelen en een zich telkens maar vernieuwende en verfijnende techniek aan zijn wereld bouwt. Deze wereld wordt gedragen door enkele grote motieven die telkens weer opduiken. Ze stammen zowel uit de religieuze als de mythische, de natuur- als de mensenwereld: orfeus en euridikè, de elementen en seizoenen, Christus, gezin, man en vrouw en liefde. Door alles heen slingert zich de gedachte dat de mens wint om te verliezen terwijl hij bij dit verliezen toch altijd de grote winnaar kan blijven. In deze werken speelt een boeiende muziek ook al ziet men het oeuvre van Leenknegt in de laatste jaren meer en meer naar het ideoplastische en het symbolische evolueren. Het is goed dat Michiel Leenknegt gehuldigd wordt. Willen we dat helemaal en degelijk doen, laten we dan kijken naar werk in de Kerken van Zandvoorde bij Ieper, Staden, Oostrozebeke, Heule en Zwe-