Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 21
(1972)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 366]
| |
Het Van Peteghemorgel in NederlandNederland is vanouds, vooral ten gevolge van zijn geografische ligging, een kruispunt van culturen op velerlei gebied geweest. De orgelcultuur vormt hierop geen uitzondering. Deze heeft enerzijds invloed uitgeoefend op andere gebieden, anderzijds de invloed ondergaan van de aangrenzende landen en streken. In de 17e eeuw had Nederland een bloeiende eigen orgelspel- en orgelbouwkunst. Denken we aan orgelmakers als de Hagerbeers, de Duyschots en de Slegels, om maar enkelen te noemen, en aan orgelcomponisten als Sweelinck en de van Noordts. Rond 1700 wordt dit anders. Reeds in de vorige periode zijn belangrijke orgels gemaakt door orgelmakers van over de grenzen. In het oosten en noorden van het land zijn leden van het geslacht Baders uit Westfalen werkzaam, in Amsterdam maakt Schonat uit Kitzingen am Main het imposante werk in de Nieuwe Kerk (1655), Dordrecht krijgt in 1671 een groots instrument, gemaakt door Nicolaas Van Haghen uit Antwerpen, terwijl Nicolaas Langlez uit Gent in 1680 de Waalse Kerk te Amsterdam van een fraai orgel voorziet. Tegen het einde van de 17e eeuw wordt in het noorden van het land de invloed van de orgelbouwkunst uit Noord-Duitsland zeer groot. Arp Schnitger, en na hem zijn zonen, leerlingen en meesterknechts, bouwen instrumenten, aanvankelijk in Groningen en Friesland en later ook verder in het land; hun werken bevinden zich nog in dorps- en stadskerken en variëren van viervoets positieven tot grote drie- en vierklaviersinstrumenten. In de gehele 18e en een groot deel van de 19e eeuw is er vrijwel geen groot orgel of het is gemaakt door een buitenlander of een nakomeling van deze buitenlanders. Orgelmakers als Hinsch, Bätz, Müller, Garrels, Wagner, Heynemann, König, Moreau, Delhaye, Robustelly, Le Picard, Deryckere en vele anderen, laten zien dat orgelmakers uit Noord-, Midden- en West-Duitsland, uit Vlaanderen en Wallonië, alom actief waren, de laatsten uiteraard het meest in Zuid-Nederland werkzaam. Toch kwamen ook benoorden de grote rivieren orgels van zuidelijke origine tot stand, zoals bv. te Amsterdam, Gouda, 's-Gravenhage en Rotterdam. Een belangrijke rol heeft in deze de godsdienst gespeeld. Verschil in functie en daardoor in gebruik en bouw van de zuidelijke instrumenten ten opzichte van de orgels in het noorden, doorgaans bestemd voor de protestantse eredienst, heeft soms geleid (en leidt vaak nog) tot verkeerde beoordelingen van de verschillende orgeltypen. Toch hebben Zuidnederlandse orgelmakers, zij het in veel geringer aantal dan de Duitsers, hun instrumenten in protestantse kerken geplaatst. We signaleerden reeds enkele zuidelijke orgels, gemaakt in de 17e eeuw. In de 18e eeuw wordt de reeks aangevuld met orgels van Moreau in de Grote Kerk te Gouda, van Stevens in de Grote Kerk te Den Haag; Delhaye bouwt instrumenten voor de Hervormde Kerk te Bergen op Zoom en voor de Waalse Kerk in Gouda, Derijckere in de kerk te Axel en in de Oostkerk te Middelburg. De bouw van dit laatste orgel zal een drama worden voor orgelmakers en kerkelijke gemeente: het orgel wordt na oplevering niet geaccepteerd, zodat orgelmakers uit het eigen land te hulp geroepen worden om de zaak tot een goed einde te brengen. Hier worden we duidelijk geconfronteerd met het onbegrip van de Noordnederlandse organisten en orgelkenners voor het zuidelijke orgel. Willem Lootens, organist en klokkenist te Middelburg, had er geen goed woord voor over, hoewel hij wel begrip toonde voor het verschil in functie der orgeltypen. Hij constateert ‘Verschillen als nagt bij dag; hun (de Vlaamse) orgels ligt bewerkt, met weinig Grondstemmen, zelfs bij drie handklavieren zonder Pedaal, bevatten doorgaans veel kleine registers... kleine Windladens... zeer zwakke Wind... Echter voldoen die Orgels als dienende slegts tot Accompagnement van weinig Zangers; of ter ondersteuning van figuraal kerkmuziek, door Stemmen en allerlei zoort van Muzicale Instrumenten geëxecuteerd dus in beide gevallen, het Orgel met Vier à Vijf Registers kan volstaan, werdende de meerdere Registers (bij hun 't vol-Spel genoemt) slegts gebruikt na Zinnelijkheid en Verkiezing van den Organist tot Voor- en tusschen- of naspelen’. Toch is zijn oordeel niet zonder meer negatief: men leest tussen de regels door hoe hij bekend was met het gebruik en de registratiewijze in de zuidelijke Nederlanden. Zijn waardering voor orgelmakers als Moreau en Van Peteghem was groot. Voor het maken van het orgel der Oostkerk te Middelburg had men zich eerst gewend tot Pieter Van Peteghem, ‘den al-om beroemden Orgelmaker’. Deze liet echter weten ‘zoo bezet te zijn met aanbe- | |
[pagina 367]
| |
stelde Nieuwe Werken, meer dan hij in agt jaren kon voltooijen, schoon dagelijks met thien Perzonen wiert gearbeid, ten andere, dat hij voor één enkel werk in de Hollandsche smaak, zijn gewoone mensuren, daar te lande gebruikelijk, niet wel kon veranderen’. Daar men kennelijk zijn zinnen had gezet op een orgel van een Vlaams orgelmaker wendde men zich tot de gebroeders Deryckere, met genoemd negatief resultaat. Ook de befaamde organist en orgelkenner Joachim Hess laat in zijn Dispositien duidelijk zien dat zijn voorkeur uitgaat naar het Duitse of Duits georienteerde orgel. Wel laat hij zich positief uit over het werk van Louis II Delhaye te Gouda en Bergen op Zoom. Met name roemt hij de tongstemmen en ‘de nette inrigting van het Regeerwerk’. Uit het bovenstaande wordt wel duidelijk dat men niet kan spreken van een directe invloed van het Zuidnederlandse orgel in het algemeen en van het Van Peteghem-orgel in het bijzonder op het Noordnederlandse orgel. We zullen ons daarom moeten beperken tot het bespreken van de orgels die leden van het geslacht Van Peteghem in Nederland plaatsten of die door omstandigheden in het noorden terecht kwamen. Pieter Van Peteghem heeft, voor zover wij weten, geen orgels voor Noord-Nederland gemaakt. Wel is één van zijn belangrijkste werken, het orgel van de Abdij van Baudeloo te Gent, vervaardigd in 1763, na de Franse Revolutie in Nederland terecht gekomen. De contracten voor de bouw van dit grote orgel zijn tot dusver niet gevonden. De bijzonderheden hebben we daarom moeten ontlenen aan het instrument zelf en aan de stukken in het archief der Hervormde Gemeente te Vlaardingen, waar het in de periode 1819-1822 een plaats kreeg in de Grote Kerk. Op 16 april 1819 gaven de Staten van Oost-Vlaanderen aan de regenten van de stad Gent verlof het orgel te verkopen. De abdijkerk was toen in gebruik als bibliotheekzaal van de Universiteit, waar het orgel niet meer gebruikt werd en waarschijnlijk zelfs in de weg stond. Volgens de verkoopacte had het orgel veertig registers. Klaarblijkelijk heeft men of de nevenregisters meegeteld of halve stemmen voor één register geteld. De waarde werd getaxeerd op fl. 6200.-. Het werd na veel heen en weer praten (de Nederlanders hebben de naam zuinig te zijn!) overgedaan voor fl. 3500. -.
Vlaardingen, Grote kerk, Pieter Van Peteghem 1763, Abraham Meere 1822, Oksaal 1763, orgelkast 1822.
| |
[pagina 368]
| |
Voor de geheel andere ruimte in Vlaardingen kwam de kas niet in aanmerking voor overplaatsing. Ook de vier blaasbalgen werden niet overgenomen, aangezien men ze te klein achtte. Slechts het fraaie oksaal in Louis XV stijl, met zijn basement voor het rugwerk, verhuisde met het binnenwerk van het orgel naar Vlaardingen. De Utrechtse orgelmaker Abraham Meere werd belast met de overplaatsing en wijzigingen van het instrument. Waar het orgel thans (1972) in restauratie is was het ons als adviseur bij dit werk mogelijk de oorspronkelijke opzet grotendeels te reconstueren. Het instrument bestond uit positief, Groot-Orgel en Echowerk. De beide eerste werken hadden een klavieromvang van 58 tonen: Contra-G, A, Bes, B, C tot en met f'", het Echoklavier had een omvang van 37 tonen klein-f tot en met f'". De dispositie luidde: Positief: Bourdon 12' / Prestant 6' / Fluit 6' / Nazard / Doublette 3' / Tierce / Larigot / Fourniture 1-2-3 st. / Cimbal 1-2 st. / Cornet 5 st. disc. / Trompette 12' bas/disc. / Cromhorne 12' bas/disc. Groot-Orgel: Bourdon 24' / Montre 12' / Holpijp 12' / Prestant 6' / Fluit 6' / Nazard / Doublette 3' / Tierce / Fourniture 2-3 st. / Cimbal 2 st. / Cornet 6 st. disc. / Bombarde 16' disc. / Trompette 12' bas/disc. / Clairon 6' bas / Voix Humaine 12' bas/disc. Echo: 7 registers. Samenstelling niet bekend. Zeker aanwezig waren: Boudon 8' / Prestant 4' / Voix Humaine 8'. Pedaal aangehangen aan Groot-Orgel. De wijzigingen door Meere waren vrij aanzienlijk: het Echowerk had in de nieuwe functie van het orgel voor de protestantse eredienst geen zin. Meere verving het door een Hollands bovenwerk, waarin echter een hoeveelheid Van Peteghempijpwerk werd opgenomen. Opvallend is dat Meere de contratonen handhaafde. Nog merkwaardiger is dat hij bij de vervaardiging van het bovenwerk nog verder ging dan de oorspronkelijke maker: het kreeg een omvang van 61 tonen, d.w.z. Contra-F tot en met f'", volledig chromatisch. In de dispositie, bekend uit een beschrijving uit 1831, zien we dat in het rugwerk de Fourniture en Cimbal zijn samengevoegd tot één Mixtuur 3-5 sterk. De Larigot is verschoven tot Woudfluit 3' (2'), verder is de Trompet van dit manuaal vervangen door de Voix Humaine van het Echowerk. Op het Groot-Orgel waren de wijzigingen iets ingrijpender: hier zijn Fourniture en Cimbal vervangen door één tertsmixtuur à la Meere, waarbij de losse Tierce kwam te vervallen. De typisch Vlaamse reeks tongwerken werd gereduceerd tot Bazuin 24' en Trompet 12'. Het nieuwe bovenwerk zag er als volgt uit: Holpijp 12' (gedeeltelijk Van Peteghem) / Prestant 6' (idem) / Fluit 6' / Flûte Travers 6' / Woudfluit 3' / Flageolet 1 1/2' / Carillon 3 st. disc. / Dulciaan 12'. In de loop der negentiende eeuw heeft men meer wijzigingen aangebracht. Het pijpwerk van de contratonen werd of verwijderd of kreeg een andere functie, de klavieren werden ingekort. De wijzigingen werden verricht door de Fa. Kam & van der Meulen in 1844, door van den Haspel, Schölgens & van der Weijde in 1865 en 1885. In 1935 had een restauratie plaats, uitgevoerd door de Fa. de Koff te Utrecht, waarbij het orgel o.m. werd uitgebreid met een mechanisch vrij pedaal. Bij de thans in gang zijnde restauratie, uitgevoerd door de Gebrs. Vermeulen te Weert, wordt getracht zoveel mogelijk terug te gaan naar de situatie 1763/1822. Het pedaal blijft gehandhaafd; het wordt echter in dispositie aangepast naar Vlaamse voorbeelden uit de 18e eeuw, waarvoor met name de pedaaldispositie van het Van Peteghem-orgel te Aalst, eveneens uit 1763, model staat. Het zou te ver voeren op alle bijzonderheden van het orgel in te gaan; wij willen een uitzondering maken voor de oude laden van positief en Groot-Orgel en voor enkele kenmerken van het pijpwerk. Zoals in Vlaanderen gebruikelijk, zijn de laden zeer klein met lage cancellen. Eén en ander garandeert een soepele en fijnzinnige speelaard. De maten van de rugwerklade bedragen 82 × 163 cm. Er zijn 58 cancellen, waarvan de grootste 10 in het midden, de rest naar het midden aflopend. Het Groot-Orgel heeft een C- en Cislade, resp. 73 en 75 × 141 cm. Doordat men aan de bovenkant een oversteek heeft gemaakt zijn de laden daar trapeziumvormig, waardoor de slepen in lichte waaiervorm zijn aangebracht. De laden zijn uiteraard aan de bovenzijde, naar Vlaams gebruik, van een plaat voorzien. De stokken waren oorspronkelijk genageld. Het hoofd-orgel heeft 62 cancellen, d.w.z. vier dubbelcancellen voor de contratonen. De ventielkasten bevinden zich aan de frontzijde, echter met de voorslagen aan de achterkant. Bij het pijpwerk valt op dat de corpora van de prestanten van zeer hoog tingehalte zijn. Voor de voeten en voor het overige pijpwerk is gemengde specie toegepast. Het houten pijpwerk is van prachtig wagenschot eiken. Het heeft de typische schuin aflopende kernen, waardoor het zich onderscheidt van het houten pijpwerk van Meere. Andere belangrijke orgels werden vervaardigd door Egidius Franciscus Van Peteghem, al of niet in samenwerking met diens zoon Pierre François. In de eerste plaats was daar het orgel van het klooster Roosendaal, daterend uit 1776, dat in het begin van de vorige eeuw in de parochiële Hoofdkerk van Tilburg werd geplaatst. Het werd in 1918 vervangen door een nieuw orgel, bij welke gelegenheid slechts de hoofdpartij van het fraaie orgelbuffet bewaard bleef. Het was een drie-klaviers werk | |
[pagina 369]
| |
van tegen de dertig registers. Voor de (sterk gewijzigde) dispositie mogen we verwijzen naar de dispositieverzameling van M.H. van 't Kruys uit 1885. Dezelfde makers plaatsten twee orgels in katholieke kerken te Amsterdam: in de kerk der Dominicanen en in de kerk van het Begijnhof. De gegevens ontleenden we aan de dispositieverzameling in het Handschrift Broekhuyzen, aangelegd rond het midden van de vorige eeuw. Op pagina A 58 lezen wij: ‘Het orgel in de kerk der R. Cath. Gemeente, het Stadhuis van Hoorn genaamd, aldaar op de N.Z. Achterburgwal bij de Lijnbaansteeg; gemaakt in 178. door van Petichem, orgelmaker te Leuven(!), later gerepareerd door... Heeft 17 stemmen, twee handclavieren, aanghangen pedaal en drie blaasbalgen. Manuaal: 1. Prestant 8 vt / 2. Bourdon 8 vt / 3. Fluit 4 vt / 4. Octaaf 4 vt / 5. Quint 3 vt / 6. Vox Humana 8 vt / 7 Sexquialter 2 st / 8. Mixtuur 3-4 st / 9. nachtigaal / 10. Cornet / 11. Trompet 8 vt. Positief: 1. Bourdon 8 vt / 2. Dulciaan 8 vt / 3. Fluit 4 vt / 4. Octaaf 2 vt / 5. Mixtuur / 6. Cornet. Koppeling / afsluiting / tremulant / ventil’. Grégoir noemt het jaartal 1782 en schrijft het orgel toe aan Pieter Van Peteghem. Bedoeld is Pierre François. Het orgel is in 1903 vervangen. Pagina A 64 van dezelfde verzameling geeft inlichtingen omtrent het orgel in de kerk van de H.H. Joannes en Ursula: ‘Het orgel in de kerk der R. Cath. Gemeente op het Begijnhof aldaar (te Amsterdam). Is aan deze Gemeente vereerd geworden door den W.E. Heer Ewald, in leven R.C. Pastoor aldaar. Is vervaardigd in 1785 door van Petichem, orgelmaker te Leuven. In 1856 grotendeels gerepareerd door L. van den Brink en Zonen, orgelmakers te Amsterdam. Heeft 15 stemmen, aangehangen pedaal en drie blaasbalgen. Manuaal: 1. Bourdon 16 vt / 2. Prestant 8 vt / 3. Holpijp 8 vt / 4. Prestant 4 vt / 5. Fluit 4 vt / 6. Sexquialter 2 st / 7. Octaaf 2 vt / 8 Mixtuur 3-4 st / 9 Trompet 8 vt. Positief: 1. Bourdon 8 vt / 2. Viola di Gamba 8 vt / 3. Prestant 4 vt / 4. Fluit douce 4 vt / 5. Superoctaaf 2 vt / 6. Gemshoorn 2 vt / Koppeling / tremulant / afsluiting / ventiel’. De orgelmakers van den Brink hebben het instrument ingrijpend gewijzigd: het rugwerk werd leeggehaald, de mechaniek gewijzigd | |
[pagina 370]
| |
ter plaatsing van een vrijstaande speeltafel. Ook de dispositie onderging veranderingen. In 1930 is ook dit orgel vervangen. Slechts het elegante frontje van het miniatuurrugwerk, gedragen door een zwevende engel, bleef behouden. De oude frontpijpen hebben de typisch Vlaamse labiumvormen. Eveneens van de hand van deze makers waren orgels in Sint-Anna-ter-Muiden (1782), sinds lang verdwenen, en in de parochiekerk te Wouw, gemaakt in 1790 en verwoest door oorlogsgeweld in 1944. Lambert Benoit Van Peteghem, zoon van Pieter Van Peteghem, plaatste een orgel in de kerk van Terheyden bij Breda; het dateerde van 1782 en werd vernietigd bij de kerkbrand in 1922. Zeer belangrijk is het orgel dat hij maakte voor de parochiekerk van Ulvenhout, eveneens bij Breda. Het werd gemaakt in 1803 en kan als één van zijn laatste werken beschouwd worden. In 1904 kreeg het een plaats in de nieuwgebouwde kerk. Enkele stemmen zijn in de loop der vorige eeuw vervangen... In 1967/68 is het orgel gerestaureerd door de orgelmakers Verschueren te Heythuysen. De dispositie ziet er als volgt uitGa naar eind1: *Bourdon 16' disc. / *Montre 8' / *Bourdon 8' / *Prestant 4' / *Flûte 4' / *Nasard 3' / *Doublette 2' / Tierce 1 3/5' / Larigot 1 1/2' / *Fourniture 4-5 rgs. / Cymbale 2-3 rgs. / *Cornet 5 rgs. disc. / *Trompette 8' / *Clairon 4' basse / * Cromorne 8' disc. Opvallend is de grote registerbezetting op slechts één klavier. Hoewel het bij deze makers niet ongebruikelijk was veel stemmen op slechts één werk te plaatsen menen we toch te mogen veronderstellen dat we hier te doen hebben met een soort gelegenheidsaanbieding. Mogelijk had de orgelmaker windladen klaar staan voor een meerklavierswerk. Het was de periode van de Franse bezetting, waarin meerdere grote opdrachten niet voltooid konden worden. Voor deze hypothese pleiten het ontbreken van registerdelingen en de opvallend grote mixtuurbezetting, met name voor een zeer bescheiden dorpskerk. Alleen de Fourniture is reeds in karakter en samenstelling een ‘Fourniture-Cymbalisée’ en klinkt bijzonder helder. Pierre Charles Van Peteghem is de laatste der Van Peteghems die in Nederland werkzaam is geweest. In 1824 maakte hij, in samenwerking met zijn broer, een orgel voor de Hervormde Kerk te Sluis in Zeeuws Vlaanderen. In het dispositieboek van van 't Kruys vinden we de dispositie, zoals deze in 1885 was: ‘Het orgel in de Hervormde Kerk te Sluis, in 1824 door Gebr. Van Peteghem geleverd, heeft twee klavieren, vrij pedaal en 21 stemmen. Hoofdmanuaal: Prestant 8 / Holpijp 8 / Roerfluit 8 / Prestant 4 / Fluit 4 / Quint 3 / Octaaf 2 / Fluit 2 / Cornet 5 st. / Trompet 8 / Clairon 4. Ondermanuaal: Prestant 4 / Holpijp 8 / Salicionaal 8 / Fluit 4 / Doublet 2. Pedaal: Prestant 8 / Bourdon 16 / Holpijp 8 / Octaaf 8 / Stomme registers / 2 koppelingen / afsluiting / ventiel / tremulant / Vox Futura. Het lijkt ons niet waarschijnlijk dat dit de originele dispositie is. Minstens vreemd zijn de twee achtvoets fluiten op het hoofdmanuaal, het ontbreken van een mixtuur, de aanwezigheid van een Salicionaal op het positief terwijl daar geen tongwerk op staat. Wat de ‘stem van de toekomst’ (Vox Futura) had moeten worden zullen we nooit weten. Oude foto's laten een merkwaardig front zien, bestaande uit een hoofdorgel met daaronder gelegen ingebouwd positief, alles in zeer strakke vormen. Brede pilasters, vlakke kroonlijsten en rondbogen in de torens deden het meubel sterk afwijken van wat in deze periode in Noord- en Zuid-Nederland gebruikelijk was. Slechts de zeer Vlaamse frontpijpen wezen op de herkomst van het instrument. Tijdens de oorlogshandelingen van 1944/45 gingen kerk en orgel volledig ten onder. Hans van der Harst | |
LiteratuurJoachim Hess, Dispositien der Merkwaardigste Kerkorgelen, etc., Gouda 1774. Willem Lootens, Bericht wegens het Nieuwgebouwde Orgel in de Oostkerk te Middelburg in Zeeland d.d. 13 april 1809. Manuscript 30 B 118 van de Bibliotheek v.h. Gemeente Museum te 's-Gravenhage, gedateerd 1831. George Henricus Broekhuyzen, dispositieverzameling ‘zijnde een vervolg en verdere uitbreiding van Disposities der Merkwaardigste Kerkorgelen door N.A. Knock’. 4 delen in manuscript 1852/55. Edouard G.J. Grégoir, Historique de la Facture et des facteurs d'Orgue, etc., Antwerpen, 1865. M.H. van 't Kruys, Verzameling van Disposities der verschillende Orgels in Nederland, etc., Rotterdam, 1885. |
|