Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 21
(1972)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 352]
| |
DeinzeDeinze, O.-L.-Vrouwkerk, 1740-41: Voor zover bekend, het eerste middelgrote orgel (achtvoetshoofdwerk + echowerk) door Pieter I Van Peteghem. Naar Vlaamse traditie bouwde hij meestal - zoals ook hier het geval is - het orgel in de balustrade. Meubel gemaakt door de Gentenaar Pieter Meyns. Archaïsche en nieuwe stijlelementen sieren het meubel: als atlassen schragen ‘gebarokiseerde’ saters de zijtorens met 17de-eeuws motief. De zware draperieën boven de tussenvelden, de wit-geschilderde motieven en de bloemenslingers aan de zijkanten van de kast kondigen ten volle het rococo aan. Het pijpwerk in de torens heeft zonder uitzondering opgeworpen labia. Dit procédé ofte stijlkenmerk heeft Pieter I ongeveer de eerste twee decennia van zijn loopbaan volgehouden. Nadien zal alleen de middelste pijp van elke toren van een opgeworpen labium worden voorzien terwijl alle overige frontpijpen een spitsvormig bovenlabium krijgen. Tot begin van de vorige eeuw gold het als regel dat de orgelmaker in grote lijnen de architectuur en de afmetingen van het orgel dat hij zou maken, vastlegde. In het oeuvre van elke orgelmaker kan men diverse architectonische types onderscheiden. Op deze types werden varianten gemaakt, of door een meester-schrijnwerker, of door een beeldhouwer. Het gebeurde ook wel dat een architect zich inliet met de vormgeving van het orgelmeubel. Meestal liet hij zich dan inspireren op het model dat hem door de orgelmaker werd voorgelegd. Er zijn echter ook gevallen waarbij de architect zijn persoonlijke visie liet gelden. Deze zgn. architectenfronten zijn dan ook de accidentele gevallen in het oeuvre van de orgelmaker omdat ze een bepaald lijnenspel lieten primeren op organarische wetmatigheden. Sommige orgelmakers stonden erop, zoveel mogelijk met dezelfde schrijnwerkers en beeldhouwers te werken. Met voorliefde werkte bv. een A. Rochet uit Nijvel met de beeldhouwers en schrijnwerkers Bonnet terwijl men de Van Peteghems meermaals in gezelschap zag van Damianis De Staercke uit Nederbrakel en Josephus Bemint uit Ninove, met Egidius De Cauwer uit Temse en met de Mechelse beeldhouwer Pieter Valckx. | |
[pagina 353]
| |
DestelbergenReeds in 1749 had Pieter Van Peteghem, met zijn orgel te Ursel, een persoonlijke architecturale thematiek weten te ontwerpen. Resoluut had hij hier met de traditionele hoogtebouw-opvatting gebroken omwille van de breedtebouw door de zijtorens te verbinden met een lagere middenpartij. In origine was het orgel van Ursel in de balustrade gebouwd. De voet van de kast wordt gesierd met een medaillon waarin Koning David met de harp is afgebeeld. Typerend voor het rococo is wel dat met voorliefde bepaalde gedeelten van het snijwerk in het wit werden beschilderd, zoals ook dit medaillon. Nauwe verwantschap met deze orgelkast vertonen deze te Aalter (1754), Sleidinge (vóór 1760?), Massemen (1773), waar het snijwerk eveneens in het wit werd gezet, en Destelbergen (vermoedelijk kort na 1784). De ontwerptekening wordt bewaard ter pastorij van Destelbergen. Ze is niet gesigneerd en is blijkbaar van de hand van de maker van de kast. | |
VerrebroekVerrebroek, ca. 1760: Tegen een indrukwekkend hoog tempo breidde Pieter I zijn werkveld uit naar alle hoeken van Oost-Vlaanderen. Rond de jaren zestig is de artistieke veroveringstocht naar het Antwerpse gericht. Een van zijn best bewaarde werken uit die periode is het orgel te Verrebroek. De stijl van dit instrument is typerend voor zijn éénmalige viervoetswerken uit zijn ‘vroege’ periode. Het meubel is in de balustrade ingewerkt en in het prospect worden alle pijpen in de torens nog gesierd door een opgeworpen labium. | |
[pagina 354]
| |
[pagina 355]
| |
DenderleeuwDenderleeuw, tekening door J. Bemint, 1767. Uitermate sober in de ornamentiek is dit eenvoudige viervoetsorgeltje. Het kastje werd getekend én uitgevoerd door de Ninoofse meester-schrijnwerker Josephus Bemint, die later voor Lambertus Van Peteghem de orgelkast van Meerbeke vervaardigde. De tekening wordt bewaard ter pastorij van Denderleeuw. | |
AalstHet orgel van de St.-Martinuskerk te Aalst is het eerste van de reeks der grootste orgeltypes die Pieter Van Peteghem heeft gebouwd. Hij werkte eraan van 1758 tot 1763. Orgelkast en doksaal werden uitgevoerd door Jan-Baptist Kiekens uit Aalst en het beeldhouwwerk door Martin Mattelet uit Namen, dit alles naar ontwerpen van de Brusselse augustijnermonnik Alpitius. Het geheel is kenmerkend voor de Louis XV-stijl. Bij de grote orgels zal Van Peteghem de labia van het pijpwerk in de torens steeds opgeworpen maken. Een vijftal jaren na de voltooiing van dit instrument werd het o.m. onderzocht door de Engelse musicoloog Charles Burney, die i.v.m. de orgelkast noteerde dat hij het een zeer mooi orgel vond waarvan de vorm elegant en het snijwerk naar goede smaak was. Voor een dergelijk groot orgeltype zal Van Peteghem echter nooit meer deze vormgeving herhalen: de hoofdwerkkast staat niet in normale verhouding tot de grootte van het rugpositief en wellicht is het om niet meer met deze wanverhoudingen te worden geconfronteerd dat hij later heil zocht in het gedeeldeorgeltype. | |
Gijzegem (of Oudegem)Doksaal en kast vormen een gesloten eenheid. Het is een van de leerstellingen van de barok en van het rococo en waarover Floris Van der Mueren schreef: ‘de lijn zelf verliest hare bouwkundige vastheid en de versiering maakt geen onderscheid tusschen de bouwkundige noodwendigheid en het sierend-bijkomstige. 't Gaat er niet, in de eerste plaats om het goed-gebouwde, doch wel om de sierlijkheid, om de gratie en om de lenigheid’ (1931), blz. 138, 141). De Hoofdwerkkast splitsen de Van Peteghems wel graag. Vooral Egidius-Franciscus was, zoals hij trouwens zelf eens schreef (1786), een groot voorstander van het gedeelde-orgeltype en dit zowel om architectonische als om praktische redenen: ‘daer voor waer zeer noodig ende indispensabel dat [het] orgel zaude verdeelt worden in twee kassen, voor het light in de kerk niet te beletten, als ook voor het staend hauden van de orgel, want de orgel bevrijdt zaude zijn (als zij in twee deelen staet) van den heete der sonne.’ en hij noteerde er al onmiddellijk bij: ‘waer vooren t'huys alreede een model ofte plan door mijn zoon ontrent voltrocken is’. Het eerste model van het gedeelde-orgeltype werd verwezenlijkt te Oudegem (1767). Dit orgel diende in 1774 als model voor dat te Nokere (doksaal verdwenen) en nogmaals in 1780, te Gijzegem. | |
[pagina 356]
| |
WestremVoor zover bekend is deze opstellingswijze van de orgelkast uniek in het oeuvre der Van Peteghems. Het gaat hier om twee gelijkaardige kasten, waarvan er slechts één (links op de afbeelding) funktioneel is. Men wordt hier weer duidelijk herinnerd aan de ‘theorie’ van Eg.-Fr. V.P. i.v.m. het gedeelde type. De kast rechts op het doksaal is er slechts om het architectonische evenwicht en dient verder als entree tot het doksaal. Toch vond dit vermoedelijk unieke Van Peteghem-procédé navolging tot zelfs nog rond 1900 in de Begijnhofkerk van Antwerpen. | |
KortrijkKortrijk, O.-L.-Vrouwkerk, 1771: Door Pieter I Van Peteghem. Snijwerk door Sr. Lecreux uit Doornik. Dit instrument is ontstaan in de periode dat Pieter I blijkbaar met grote voorliefde het gedeelde orgelkasttype propageerde. Van zijn leermeester J.-B. Forceville had hij het procédé leren kennen, maar toen was de tijd nog niet rijp om het met succes te verwezenlijken. Ruim een halve eeuw later nam Pieter I het terug op voor deze architectuur waarmee hij van meetaf aan, nl. met dit Kortrijkse instrument, een specifiek Vlaams rococo-orgeltype dat grote toekomst zou kennen, vastlegde. Hier verenigde de orgelmaker monumentaliteit en rococo: 39 spelen werden verdeeld over vier ‘werken’, nl. een hoofdwerk, een positief, een echo en een pedaal waarvan het concept typisch zal blijven in Vlaanderen voor de rest van de 18de eeuw. Toch is er nogmaals een archaïsme dat aan bod komt; de schragende saters die het hier voor een laatste maal doen in de orgelkasten van het rococo. Dit orgeltype werd gerepeteerd in Zele (1770) door Pieter en zoon Lambertus, en in Lebbeke (1791) door Eg.-Fr. V.P. | |
[pagina 357]
| |
NederbrakelOok te Nederbrakel bouwde Van Peteghem (omstreeks 1760 of in 1775?) een instrument van het type H.W.-O.W. Damianis De Staercke uit Nederbrakel werkte het ontwerp voor de kast uit. Wellicht was het Van Peteghem die De Staercke introduceerde voor de bouw van de orgelkasten te Opbrakel en te Zegelsem (1785-87), Van het Van Peteghem-orgel te Nederbrakel, dat in 1913 werd gesloopt, is deze tekening een herinneringsschets (opgenomen in ‘Geschiedenis van Nederbrakel, Opbrakel en Omstreken’, door T. Brakels - 2de verm. uitgave, 1952, blz. 244) | |
Sint-Kornelis-HorebekeEen van de eerste orgels naar de architectonische conceptie van H.W.-O.W. realiseerde Van Peteghem, zij het dan weliswaar nog in een ietwat strakke lijn, reeds in 1772 in een klooster te Elsegem. Na de opheffing van dit klooster plaatste Van Peteghem het instrument met de nodige aanpassingswerken en nieuwe ‘monsterprijzen’ voor het O.W. te Sint-Kornelis-Horebeke, in 1782. Jacobus De Vos verrichtte het bijkomende schrijnwerk en Laman uit Oudenaarde leverde het doksaal met ‘embellisement’. | |
[pagina 358]
| |
Mechelen Sint-RomboutMechelen, St.-Rombout, 1777. Niet-gesigneerde architectentekening. Een monumentale versie verkreeg het type H.W.-O.W. in 1777 in de St.-Romboutskathedraal te Mechelen. Vermoedelijk was dit instrument opgesteld in de kruisbeuk, aan de epistelkant. Het was het roemrijkste werkstuk van Egidius-Franciscus Van Peteghem. De kast werd gemaakt door schrijnwerker Taveniers en voor het snijwerk zorgde de Mechelse beeldhouwer Pieter Valckx, die eveneens voor Van Peteghem de orgelkast sneed van de St.-Janskerk te Mechelen, ditmaal naar een overwegend achitectonisch geconcipieerd ontwerp van Theodoor Verhaegen, de leermeester van Valckx. | |
Mechelen Sint-JanMechelen, St-Janskerk, 1777: Uniek in de orgelkastenstijl der Van Peteghems is deze constructie. De pyramidevormige opbouw van portaal met orgelkast bekleedt de westerwand van het kerkgebouw. Het beeldhouwwerk werd vervaardigd door de Mechelaar Pieter Valckx. Het geheel getuigt van een forse dynamiek en van een Zuidbrabantse kracht. Een ‘architectenfront’ waarbij de Van Peteghems kennelijk met de decadentie van de streng-funktionele orgelkast werden geconfronteerd. Dit werkstuk stamt uit de periode toen het Van Peteghematelier zijn grootste activiteit ontplooide. | |
[pagina 359]
| |
AartselaarAartselaar, anoniem ontwerp voor een nieuw te maken orgel met doksaal, dd. ca. 1778. Type: H.W.-O.W. De boodschap van architect Jan-Pieter I van Baurscheit (1669-1728) als ontwerper van orgelkasten is bij zijn collega's uit het Antwerpse lang blijven nawerken. Opvallend is wel dat dit ontwerp kennelijk geen ‘orgelmakersfront’ maar wel een ‘architectenfront’ moet genoemd worden. De ontwerper liet zijn rococo-fantasie vrije loop en liet de opdrachtgever kiezen tussen de uitwerking van voorstel A (linkerkant van de tekening) of van de rechterkant. Eg.-Fr. Van Peteghem liet dit project echter terzijde en ontwierp een front naar orgelmatiger wetten. Simon Thomas, een schrijnwerker uit Schelle leverde in 1779 het nieuwe doksaal met de orgelkast. Deze tekening is een van de meest curieuse ontwerpen die in de geschiedenis van ons rococo-orgelmeubel terug te vinden. Het ontwerp wordt bewaard op de pastorij van Aartselaar. | |
LembekeRond 1770 tekende de Brugse architect Emmanuel van Speybroeck (o 1726, † 1787) voor de kerk van Lembeke een orgelbuffet dat duidelijk is geïnspireerd op de hierboven aangehaalde types. Opvallend is het contrast van de breedtebouw van het H.W. tegenover het accentueren van de hoogtebouw op het O.W.-prospect. Het ontwerp van van Speybroeck werd vrij nauwkeurig gevolgd bij de uitvoering van het werk. De tekening wordt bewaard ter pastorij te Lembeke. Nauwe verwantschap met deze orgelkast vertoont die te Oostwinkel. | |
[pagina 360]
| |
AaigemIn 1819 interesseerde Pierre-Charles II Van Peteghem zich op zijn beurt voor de H.W.-O.W.-architectuur, zij het dan in een nogal vrije, iets imposantere en tevens meer klassicistische versie ervan, en dit te Aaigem. | |
DendermondeDendermonde, O.-L.-Vrouwkerk, 1860: Een treffend voorbeeld van de gebondenheid aan de laat-barokke orgelarchitectuur van de laatste der Van Peteghems, nl. Maximilien, in de periode dat de romantiek hoogtij gaat vieren. De kern van deze orgelkast dateert van 1655. Maximilien Van Peteghem ‘barokiseerde’ door uitbreiding met pedaaltorens. | |
[pagina 361]
| |
BekegemBekegem, na 1852. Voor zover bekend hebben de Van Peteghems nooit een instrument in een neo-gothieke kast gebouwd. Hoogst uitzonderlijk zullen ze zelfs afwijken van hun rococo-vormgevingen. Het orgel dat Maximilien Van Peteghem-Cornet te Bekegem bouwde is in het oeuvre der Van Peteghems te beschouwen als een der ‘accidentele’ gevallen waarbij het klassicisme zich manifesteert zonder enige vorm van toegeving aan het rococo. Elke versiering heeft hier afgedaan. Het geheel wordt herleid tot een klare en sobere constructie waarvoor de Antwerpse orgelmaker J.J. Delhaye in 1828 reeds een lans had gebroken met zijn orgel in de O.-L.-Vrouwkerk te Diest. | |
NazarethNazareth, 1871: Jan Vergaert, een Gents orgelmaker, trok dit orgel op met materialen die hij had gerecupereerd uit het atelier van zijn failliet verklaarde leermeester Maximilien Van Peteghem. De stijl der Van Peteghems vindt hier een treffende continuïteit, zowel qua klankopbouw als qua vormgeving. Stijlreminiscenties met het orgel dat Pierre Charles jun. Van Peteghem in 1847 in de O.-L.-Vrouw St.-Pieterkerk te Gent bouwde zijn hier opvallend. |
|