| |
Biblioteek
Periodische uitgaven
Biekorf, Westvlaams archief, Red. Annuntiatenstraat 82, Brugge; abonn. 200 fr., Giro 233537 A. Viaene, Brugge.
1971, 9-10, Herfst- en zaaimaand: O.a. Literaire stamboom van 't Manneke uit de mane’ (A. Viaene, naar aanleiding van het jubileum van de volkskalender) - Hendrik van Doorne (De medeuitgever van Gezelle's G.G.G. werd in Engeland o.m. samen met Weale oprichter van de ‘Guild of St. Gregory and St. Luke’, die in de Gothic Revival een rol speelde, zoals J. de Mûelenaere aantoont) - Streuvels en de uitgevers (J. Geldhof over de relaties van Streu- | |
| |
vels in 1912-13 met uitg. Kerlinga van A. de Groeve) - Karel Callebert, een discipel van G. Gezelle (A. Demuelemeester) - Roversbenden in 1797-1806 (A. Viaene) - Westvlaamse spreuken (M. Vermeulen).
11-12, Slacht- en wintermaand: O.a. Kwezels te Ardooie in de Oostenrijkse tijd (L. Van Acker) - Zang en orgel in St.-Jacobs te Brugge, 1419 vv (A. Dewitte) - Veelnamig Vlaanderen (A. Viaene) - Westvlaamse taalaantekeningen (K. De Busschere) - Westvlaamse spreuken (M. Vermeulen) - Sagen verzameling uit Zuid-Brugge, Drs L. Cumps (J. Geldhof) - Inhoudstafel van de 400 blz. rijke jaargang.
1972, 1-2, Nieuwjaar- en schrikkelmaand: O.a. Westvlaamse zantingen (J. Decloo) - Oude Dudzeelnaars vertellen (M. Cafmeyer) - Westvlaamse spreuken (M. Vermeulen) - In memoriam Dr J. De Smet (A.V.) - Wevelgem in oude prentkaarten, J. Vervenne (A.V.) - St.-Kruis oud en nieuw, M. Cafmeyer (A.V.)
Kultureel Jaarboek 1970, Prov. Oost-Vlaanderen, Gent, 1971; 200 fr. op gironr. 907.62. Griffie, Prov. O.-Vl., Gent.
Deze lijvige uitgave bedraagt twee banden, waarvan de tweede reeds in ons januarinummer werd besproken (H. Waterschoot, Een kwarteeuw plastische kunsten in Oost-Vlaanderen 1945-1970). In de eerste band (391 blz.) verzamelden de diensten van Dr Paul Huys een aantal algemeen kulturele en informatieve teksten. Het zet in met een studie van Prof. Ir Quintyn over de techniek als eigentijds kultuurverschijnsel, aansluitend bij de tentoonstelling ‘Mens en heelal’ te Eeklo; een geillustreerde reportage over deze tentoonstelling en over de tentoonstelling ‘Jeugd en techniek’ te Zottegem sluit hierbij aan. Daarop volgt de spiegel der kulturele manifestaties in 1970 door het provinciebestuur georganiseerd, met de huldiging der bekroonden van de prov. prijskampen. Nadere gegevens over deze bekroonden kan men vinden in het derde deel van Band I, met de juryverslagen. Ook de nieuwe aanwinsten van het eigen kunstbezit der provincie (met reprodukties) werden hierin opgenomen (1969 en 1970), wat een gelukkig initiatief is. Tenslotte volgen een aantal bijdragen in het vierde deel. Wij noteren er een overzicht van de akademische proefschriften over de geschiedenis van de provincie, voorgedragen aan Belg. universiteiten sedert 1960 (Et. Dhont), een studie over de familie Penneman te St.-Niklaas (Th. Penneman) en over Kerk en liberalisme in Oost-Vlaanderen (Dr E. Lamberts). De laatste twee verhandelingen zijn van de hand van de provinciale prijswinnaars voor geschiedenis 1969 en '70.
Al bij al een jaarboek, dat zoals de inleider terecht zegt, een der topnummers is geworden in de reeds 24 delen bedragende serie.
Jaarverslag 1970, Prov. Dienst voor Cultuur, Prov. West-Vlaanderen, Brugge, 1971.
De provincie West-Vlaanderen neemt in haar cultureel jaarboek, in tegenstelling tot de provincie Oost-Vlaanderen, geen afzonderlijke bijdragen op. Men mag dus uit de mindere lijvigheid van het jaarverslag geen conclusies trekken als zou de culturele activiteit die het provinciebestuur uitoefent in West-Vlaanderen minder groot zijn of de subsidiëringspolitiek minder mild. Men weet dat, dank zij de leiding van de pas afgetreden Gedeputeerde voor Cultuurzaken Storme, West-Vlaanderen waarschijnlijk op dit gebied alle andere provincies overtreft. Dat blijkt ook weer het geval te zijn geweest voor het jaar 1970, gedurende hetwelk de vele initiatieven, die de provinciale dienst o.l.v. Directeur Gaby Gyselen uitvoerde, elkaar met grote regelmaat opvolgden. Vooral op het gebied van de plastische kunsten, van de inventarisatie en van de betrekkingen met het buitenland (Westfalen, Zeeuws-Vlaanderen) kan West-Vlaanderen als voorbeeld gesteld worden. De administratieve uitbouw van de culturele diensten is er eveneens het verst doorgevoerd en is o.i. nog onderbezet in verhouding tot de talrijke taken, die de provincie op zich heeft genomen. De begroting voor cultuur voor het jaar 1970 bedroeg niet minder dan 27.816.000 fr., waarbij de wedden van de 14 ambtenaren van de dienst niet zijn inbegrepen. De beknoptheid van de zeer heldere informatie, die door het jaarverslag wordt geboden, belet misschien zich voldoende rekenschap te geven van de enorme culturele activiteit der provincie voor wie zich niet voldoende realiseert welke toewijding en arbeid deze korte formulering verbergt. De staatsadministratie zou dezelfde taken slechts met een veelvoud van het provinciaal cultureel budget en personeel kunnen afwerken.
Open Deur, Tijdschrift van het Ministerie van Ned. Cultuur, Kortenberglaan 158, Brussel.
71/9: Uit dit nummer vermelden wij: de samenwerking BRT-NOS (J. de Laet), de mediatheek van Mechelen (E. Antonis), het Belgisch Huis te Keulen (J. van den Bossche), Vlaamse leiding van het Japans Palestrina-Instituut (W. Verhegghe), Radio en TV als universiteit voor volwassenen (Fr. van Mechelen), De subsidies van het Nationaal Fonds v. Letterkunde 1970.
72/1: O.a. Wat is en wat doet de dienst van de letteren (als men nagaat wat deze veertienkoppige dienst mààr doet en dit vergelijkt met wat bv. de veertienkoppige culturele dienst van een Vlaamse provincie verricht, dan is deze vergelijking niet gunstig voor de staatsadministratie), het Rijk en het theaterleven (Cl. Haesaert), vorming van tonelisten (A. Goris), Cogels-Osyproject (J. de Roey). Uit het relaas van Karel Jonckheere over vertalingen in samenwerking met Nederland blijkt dat vijf twintigeeuwse Vlamingen hiervoor in aanmerking kwamen, alle vijf toevallig (?) van dezelfde ideologische instelling als de ambassadeur der Vlaamse letteren, Jonckheere.
72/2: O.a. De film Rolande met de bles (Willie Verhegghe en H. Podevijn pleiten uitvoerig voor een slecht gekozen onderwerp en een mislukte film), Het Antwerps en Brussels theaterleven sociologisch bekeken (men leest er dat niet veel meer dan de helft der bezoekers het beroepstoneel verkiezen boven het amateurstoneel, dat een zeer groot procent bezoekers door de scholen wordt geleverd, dat het spelgehalte en de keus der stukken niet beantwoordt aan de verlangens, dat geen 25% der ondervraagden, zelfs gratis, een uitvoering wenst bij te wonen), het Rijkscentrum voor grafici te Kasterlee (J. de Roey; een merkwaardig initiatief).
72/3: O.a. over de film Een woord van liefde (F. Danckaert), Lectuur voor Vlaamse families in de DBR (W. Verhegghe), Overheidszorg voor het muzikaal patrimonium (Th. van Hoof), de Beursschouwburg (J. de Roey), het Cultuurpact (volledige tekst), de Commissie van het Kon. Inst. v. Kunstpatrimonium, het Nieuw kader voor de Ministeries v. Ned. Cultuur en Nat. Opvoeding (de administratieve autonomie van Cultuur ten opzichte van Nat. Opvoeding is blijkbaar nog niet verwezenlijkt).
Art d'Eglise, St.-Andriesabdij, Brugge; driemaandelijks, 275 fr. Giro 5543.80.
XXXIX/157, october-december 1971: Architect J. Cosse presenteert zijn St.-Andries-monasterium van Ottignies (belangwekkend), waarbij F. Debuyst beschouwingen maakt over de dialektiek huis-klooster. Rijk fotografisch illustratiemateriaal.
XL/159, januari-maart 1972: Het nummer is aan de streek van Pordenone gewijd (bij Venetië) met o.m. de Casa dello Studente te Montereale (F. Debuyst), de St.-Antoniuskerk van Pordenone-Porcia (S. Vannier), de studentenkapel van Pordenone en de O.-L.-Vrouw van Lourdes-kerk van Spilimbergo-Navarons. De architecten zijn Silvano Vannier en Glauco Gresleri. Vooral de Casa dello Studente is interessant als complex religieus-profaan ensemble.
Das Münster, Zeitschr. f. Christl. Kunst und Kunstwissenschaft, Schnell & Steiner Verlag, München/Zürich. Per Heft DM 6,90.
1971/Heft 6: Het Duits bisdom Limburg hield een lange bouwstop, waarna vier plannen aanvaard werden gekenmerkt als centra voor gemeenschapsonthaal met een afzonderlijke kapel, vergrootbaar door een feestruimte voor veelvoudige doeleinden; daarnaast diverse andere ruimten aangepast aan de omgevingsarchitectuur en o.m. een centrale hal als ontmoetingsruimte. Ir W. Nicol verklaart deze vier projecten die bestemd zijn voor Wiesbasen, Eschborn en Schwalbach. Het is eveneens in het teken van de religieuze gemeenschapscentra (in de geest van de Zwitserse architect Dahinden) dat ook de overige behandelde religieuze gebouwen van dit nummer gesteld zijn. Enkele kunsthistorische studiën sluiten het af (o.a. over de beschildering der Katacomben). P. Poscharsky schreef een belangrijke studie over de aanwending van de beeldhouwkunst in het actuele stadsmilieu.
1972/Heft 2: Deze aflevering zet het 25e jaar in van het tds., naar aanleiding waarvan er verscheidene belangrijke theoretische en oriënterende artikels zullen verschijnen. Het eerste ‘Kirchenbau im Wandel. Was ist eine Kirche?’ is van de hoofdredacteur Hugo Schnell over de evolutie in de kerkbouw, van de eerste eeuwen tot heden; Rudolf Schwarz krijgt hier het belang toegewezen, dat hij verdient (uitvoerig artikel zonder illustraties). Verder is er in dit nummer nog een reportage over nieuwe kerken van E. Stefann, G. Hülsmann, F.X. Gärtner, R. Gerum, E. Fischer, E.M. Kleffner,
| |
| |
Th. Burlage en H. Schwippert, evenals een artikel over de polyvalente ruimte, met protestantse voorbeelden door Horst Schwebel. Tenslotte een kunsthistorische studie over Dürers ‘Betende Hände’ door H. Bauer.
Zoals steeds een rijke schat aan ‘Nachrichten’ en boekbesprekingen.
Oostland, Orgaan van de Ver. v. Limburgse Schrijvers, Red. Tr. Hoewaer, Toekomststraat, Hasselt.
1972/49, febr.: Dit speciaal nummer verscheen n.a.v. de 4e Limburgvaart der Vlaamse letterkundigen. Dank zij tal van subsidiërende instanties, in de eerste plaats het Provinciebestuur, werd het weer een groot sukses met bij de 150 deelnemers, waarvan een aantal pittige teksten ter publicatie voor dit nummer instuurden, zowel proza als poëzie.
Schwarz auf Weiss, Informationen und Berichte der Künstler-Union-Köln, 5 Köln-Mülheim, Buchheimer Ring 4.
Na de rede van Kard. Höffner tot de kunstenaars op de ‘Aschermittwoch der Künstler’, volgt een grondig artikel van Prof. Josef Pieper over ‘Das Phänomenon Liebe’; het is een boeiend betoog dat de christelijke liefdesconceptie vergelijkt met de ideeën van tientallen denkers over de verschillende facetten van de medemenselijkheid.
Egon Kochanowski publiceert een referaat over ‘Das Wort in der Kirche’; als vakman uit de toneelwereld behandelt hij de problemen, die zich ten gevolge van de wijziging der liturgie stellen wat betreft de rol van het woord in de kerk.
Tenslotte is er nog een merkwaardig document: de laatste toespraak van de grote kerkenbouwer Rudolf Schwarz (München, 1960); de benadrukking van het kerkgebouw als ledige ruimte die vol is van Gods aanwezigheid is belangrijk voor deze tijd, nu we ook in de kerkbouw in een overdreven horizontalisme dreigen te vervallen, daarbij vergetend dat de kerk in de eerste plaats als ‘Gebetsort’ moet gedacht worden. De Fronleichnamskirche van Aken beschouwt hij als het manifest van zijn kerkbouwkundige opvattingen.
De Tekengids, Uitgave van het O.V. Tekenleraars; Red. Joz Noreille, Halewijnstr. 1, Menen. - Abonnement 200 fr., Giro 4162.30, O.V.T., Antwerpen.
1971/5: Dit 77e nummer van TG is het eerste van de nieuwe werkploeg Bogaerts, Noreille, van Leeuw, van Heyste. O.a. Verslag van studiereis naar het Musisches Gymnasium van Detmold-Essen, In memoriam Etienne Steel (Dan. Ostyn). De specifieke rol van de leraar tekenen en handarbeid (J. Noreille). Ten slotte behandelt de nieuwe voorzitter van de vereniging J. Noreille de problematiek in verband met het onderwijsambt voor tekenen en handarbeid, dat in het Vernieuwd Sec. Onderwijs in de kou gezet wordt.
1971/6: Een groot deel van het nummer is gewijd aan gewettigde kontestatie vanwege de leraars T. en H. in verband met het Vern. Sec. Onderwijs. Verder: In memoriam M. Bulcke en J. Van Maldegem en nog enkele indrukken over de Duitse reis (R. Borrey, R. Boutens, R. Cools).
1972/1: O.a. De specifieke taak van de leraar T.-H. (verv.; J. Noreille), Wat doet de O.V.T. aan onze grote nood in het V.S.O. (dialoog), Tekenen nu (P. van Leeuwen), Kritische benadering van het V.S.O. (J. Noreille), Nog de studiereis naar Duitsland (D. Ostyn, R. Janssens, J. Noreille), INSEA-Congres-Finland 1971.
De T.G. vertoont een groot dynamisme, dat beloond wordt door de gestadige groei van het aantal abonnees (10% per maand!), die meer dan verdiend is.
| |
Katalogen
PROVINCIAAL BEGIJNHOF, Provinciale Dienst voor Cultuur, Thonissenlaan, Hasselt.
Kunst na 1945. Werken uit de verzameling van de Ver. v.h. Museum v. Hedend. Kunst Gent. De expositie ging door van 12 februari tot 12 maart. Inleider van de catalogus is de Voorzitter der Vereniging K.J. Geirlandt, die met fierheid terugblikt op veertien jaar inderdaad zeer belangrijke werking, die voor het gehele land richtinggevend is geweest. Wat de aangekochte werken betreft ziet men duidelijk wat een private aankoopvereniging voor heeft op een officiële. Zij kan zich meer risico's permiteren, terwijl men met het geld van de gemeenschap verplicht is zekerder te spelen en langer de kat uit de boom te kijken. De Ver. v. Hed. Kunst heeft van dat voordeel een dankbaar gebruik gemaakt en is met de actualiteit levendig gebonden gebleven, zodat een groot aantal vedetten in de collectie vertegenwoordigd zijn. Vanzelfsprekend is al veel van het aldus verzamelde werk intussen reeds wat gedeprecieerd, omdat de modes en de vedetten elkaar zo snel opvolgen dat het echt niet bij te houden is. De catalogus van de provincie Limburg is een waardevol document, dat de bezoekers van de tentoonstelling te Hasselt wel gelukkiger zal gemaakt hebben dan deze van de tentoonstelling te Gent, die zich met een kunstkrant hebben moeten tevreden stellen.
Jonge Belgische schilderkunst '71. Limburgs palmares. Dit is eigenlijk geen catalogus maar het eerste nummer van het tds. ‘Tijdspiegel’ (1972) en kan als een supplement worden beschouwd bij de in januari gehouden tentoonstelling van Limburgse gelauwerde kunstenaars. Inderdaad korte tijd na deze tentoonstelling werd de uitslag van de Prijskamp Jonge Belgische Kunst bekend gemaakt, die een echt Limburg-festival is geworden: één Limburgs laureaat (op drie) en zes vermeldingen (op achttien). Vandaar deze uitgave gewijd aan Jos Jans, M.-J. Cilissen, H. Duchateau, A. Hamelrijck, U. Mulkers, G. Vanlessen en J. Withofs. Is het sukses van de Limburgers te wijten aan het feit dat zij nieuwkomers zijn in de moderne kunstbeweging en dus (nog) niet geblaseerd? Of is het omdat zij minder (recent) verleden hebben en dus zich meer onbevangen aan het nieuwste kunnen overgeven? De efficiënte actie van de Provinciale Kultuurdienst zit er ook voor veel tussen evenals de jeugdigheid van St.-Lucas-Hasselt en van de Genkse Academie.
Moderne kunst in Limburgse verzamelingen. De tentoonstelling liep van 18 maart tot 16 april en toonde dat er stilaan ook meer verzamelingen ontstaan in deze jonge provincie. Er werden geen werken van Limburgers opgenomen en men beperkte zich bovendien tot de eigentijdse kunst. Later volgen andere kunstperiodes. De catalogus, die de namen der verzamelaars niet vermeldt, bevat o.m. een twintigtal grote buitenlandse artisten. Onder de Vlaamse kunstenaars bevinden zich Alechinsky, De Boeck, Delvaux, R. D'haese, Elias, Guiette, Mara, Magritte, Minnaert, Notebaert, Van Lint e.a.
Charles Eyck. De bekende Nederl.-Limburgse kunstenaar kreeg zijn retrospectieve van 24 april tot 7 mei. Deze kunstenaar kan natuurlijk in een dergelijke retrospectieve niet volledig tot zijn recht komen omdat hij het grootste deel van zijn activiteit gewijd heeft aan muurschilderingen, glasramen, beeldhouwwerkopdrachten en zelfs architectuur. Dat hij ook als schilder en tekenaar belangrijk is werd nochtans overduidelijk gemaakt.
| |
Nederland
Uit een tamelijk grote reeks katalogen vermelden wij:
Barnett Newman (Sted. Museum, Amsterdam, 30.3 tot 22.5)
Het gaat hier in feite om een monographie over de grote Amerikaanse meester, van de hand van Th.B. Hessen die eerst verschenen is in het Amerikaans (The Museum of Modern Art, N.Y., 1971). De illustratie speelt een minder belangrijke rol in deze lijvige catalogus (134 blz.), die ingeleid wordt door Conservator de Wilde. Th. Hess onderlijnt terecht het Joodse element in het werk van deze uit Poolse emigranten geboren kunstenaar, die echter ook het Christelijke in zich opnam, zoals zijn ‘Veertien Staties van de Kruisweg’ aantonen, waaraan Hess een tiental bladzijden wijdt en die inderdaad een verbazende cyclus uitmaken. Treffend is ook de universeel-wetenschappelijke belangstelling van de schilder. Men vergeet dat licht als men voor zijn werken staat, die zo primair en instinctief aandoen voor de oppervlakkige toeschouwer. De auteur poogt aan te tonen dat in feite een diep mysticisme aan de basis ervan ligt. Het boek van Hess is een onmisbaar werkstuk geworden voor de kennis van de intellectuele achtergrond, waartegen men de kunst der Amerikaanse lyrische abstracten moet zien.
Tetsumi Kudo (Sted. Museum, Amsterdam, 25.2 tot 9.4)
Eveneens een documentair belangwekkende catalogus, o.m. om zijn goed gekozen illustraties en om de gecommenteerde biographie geschreven door Alain Jouffroy; de levensgebeurtenissen - vooral de oorlog en traumatisering door Hiroshima - tekenden de kunstenaar op een zo definitieve wijze, dat men er de sporen van voortdurend in zijn werk terugvindt. Kudo is
| |
| |
immers een geobsedeerde, die zijn Japanse huid niet kwijt raakt, hoezeer hij ook vermengd (of verstrikt) is geworden in de beweging der jaren zestig zowel in Duitsland en Italië als in Frankrijk: een kunst die in het teken staat van decadentie en impotentie.
Van medicijnman tot medicus (De Hallen, Haarlem; 5.4 tot 3.6))
Deze tentoonstelling, die nog steeds open is, biedt een panorama van meer dan twintig eeuwen medisch kunnen, voorzover dit mogelijk is met documenten van hoofdzakelijk artistieke aard. Kunsthistorici hebben hiervoor samengewerkt met een uitgebreide ploeg specialisten in de geschiedenis van de medische wetenschappen. Uiteraard zal de tentoonstelling nochtans het meest de aandacht verdienen van belangstellenden in de geneeskunde. Het hybride karakter van het opzet zal voor velen wat storend werken, vrezen wij.
| |
Varia
Galerij Nova te Mechelen publiceerde voor haar Jubileumseizoen 1971-1972 een overzichtelijke catalogus. Reeds tien jaar is de galerij werkzaam, wijl de firma zelf vijftig jaar bestaat. Een groepstentoonstelling bracht de kunstenaars samen, die elk der negen vorige seizoenen hadden geopend: Slabbinck, Malfait, Godderis, Schelck, De Boeck, Landuyt, Devries, Van Tuerenhout, Tytgat. Verder zullen tentoonstellingen volgen van o.a. Willy Bosschem, Marcel Cockx, H. Minnebo, A. Van Assche, A. Goezu, J. Cobbaert, A. Vereecken.
Stephaan Tessely, de Leieschilder, is de voortzetter van een grote traditie, die hij echter op merkwaardige wijze heeft weten te vernieuwen. In een plaket heeft hij niet alleen een grote keus aan kleur- en zwart-wit reprodukties samen gebracht maar tevens een reeks kritieken, die de betekenis van zijn werk onderlijnen. Het geheel is een mooi album geworden, dat o.m. wegens zijn langdurige afwezigheid ten gevolge van buitenlandse reizen en opdrachten, nog niet voldoende in eigen land bekendheid heeft verworven. Deze mooie catalogus zal ongetwijfeld de naam van de artist ten bate komen.
Sueva. Reeds 10 jaar werkt te Zwevegem onder de auspiciën van de NV Bekaert een schilderen boetseerclub, die ter viering hiervan een groepstentoonstelling hield van 4 tot 12/3. De ambities liggen uitsluitend op het gebied van de creatieve vrije-tijdsbesteding. Nochtans zijn de resultaten veel hoger dan men van een dergelijke club kan verwachten, hetgeen niet het minst te wijten is aan de instructor van de groep Hendrik Sulmont, waarbij ook de verdiensten van Camiel Bleusé niet mogen worden vergeten. De catalogus brengt niet minder dan 124 werken van meer dan dertig exposanten.
Leraars van de Academie voor Schone Kunsten te Lier maakten een mooie tentoonstellingsplakette n.a.v. hun laatste gezamelijke expositie. Deze academie, die in 1968 haar 175-jarig bestaan vierde, zet thans onder de directie van Sylv. De Bie haar belangrijke rol in het Vlaamse kunstleven verder en beschikt over een uitgelezen onderwijspersoneel: W. Arras, W. Cools, J. Cornelis, S. De Bie, Ch. Dupont, R. Geens, D. Hasenbroekx, W. Jacobs, P. Janssens, H. van den Brande, M. van den Dries, M. van den Poel, J. Verboven, M. Verpoorten, M. Wuyts. De catalogus bevat een biografische nota en een reproduktie voor elk dezer kunstenaars. Mooie lay-out van Piet Janssens.
| |
Pasverschenen werken van Leden
Een belangrijk aantal werken van leden moest noodgedwongen wat langer wachten op voorstelling in dit blad. Nu ja, als eerste punt kan gelden dat onze schrijvers biezonder aktief zijn! Alleen al met boeken, geschreven door C.V.K.V.-leden, kan een flinke boekenbeurs op touw worden gezet. En dan is er verder ook nog altijd dat chronisch plaatsgebrek, maar kom. daar heeft iedereen wel begrip voor.
A. Dusar en Dr. A. Smeets: Lexicon van de Actuele Kunst, 11 × 19 cm., 192 blz., gen., 198 fr.
De lezers van ‘Vlaanderen’ zijn met de titel alvast goed vertrouwd. In 1969 verscheen in dit tijdschrift inderdaad een eerste reeks verklaringen van termen en woorden, die gegroeid waren uit en in de hedendaagse plastische kunst. De rubriek kende van meetafaan een ruime belangstelling en de auteurs ervan lieten nadien nog verscheidene nieuwe series verschijnen. Als er iéts voor de hand lag, was dan wel het verschijnen van een bundeling van deze veelgelezen en -geraadpleegde rubrieken. Maar al bundelend kwamen de auteurs steeds meer termen en woorden op het spoor. En als je nu eenmaal aan het verzamelen bent, dan kun je er haast niet mee ophouden. Goed. Bij 700 trefwoorden vond de uitgever het echter welletjes - hoewel Dr. Smeets dan toch nog enkele pagina's oversmokkelde met een buitengewoon interessante bibliografie: ‘Bouwstenen voor een bibliografie van de Actuele Kunst’. Het geheel is een handig, uiterst boeiend en waardevol naslagwerk geworden, waarin het heerlijk en leerrijk is te grasduinen. Wat opvalt is de enorme invloed die de wetenschappen (b.v. fysica en scheikunde) hebben op onze hedendaagse plastische kunst. Men kan er van houden of niet, maar men moet nu eenmaal toegeven, dat er écht spraak is van een nieuw tijdperk, dat niet meer weg te denken is uit de geschiedenis van de mens en zijn kreativiteit.
Onnodig hier nog aan toe te voegen dat dit ‘Lexicon’ onontbeerlijk is voor studerende, voor kunstenaars en al degenen, die met het kunstleven - in de breedste zin zelfs - begaan zijn.
Gaston Durnez: Jullie worden later gek dan wij, 13 × 19 cm., 272 blz., geïll., gen., 240 fr.
De lange ondertitel luidt: ‘Achttien interviews over allerlei onderwerpen maar vooral over humor, goede mensen, Nederland, Vlaanderen, geschiedenis en boeken, boeken, boeken’. In zijn aanspraak tot de ‘goede lezer’ voegt Gaston onversneden zijn t.o.v. wat hij in zijn krant publiceerde. Konklusie: een bundel journalistiek. Jawel. Maar dan journalistiek van hoog niveau, zoals er niet zo zelden gepleegd wordt in onze Vlaamse pers. Dat Gaston ‘het’ heeft, bewees hij al meermaals: vlot, ad rem, boeiend, meeslepend, niet zo luchtig als het er allemaal staat, maar peilend naar de échte mens bij wie hij op bezoek is - en daarna de zorg om dat bezoek bij de lezer te doen overkomen. Hoe vér staat dat van de zogenaamde ‘kranteschrijverij’? Of beter: zó zou alle kranteschrijverij moeten zijn, om het even welke tak van de menselijke bedrijvigheid onder de loep wordt genomen.
Gaston interviewt in deze bundel achttien mensen, meestal goeie bekenden: Bomans, Jos Ghysen, Louis-Paul Boon, Marcel Vandewiele, Constant van Gestel, Abt Filips de Cloedt, Eugène van Itterbeek, Ivan du Monceau de Bergendal en Paul Jamin (beiden namens ‘Pan’), Jan Nuyts ('t Pallieterke), Hendrik Elias, Marnix Gijsen, Reginald de Schryver, Gerard Knuvelder, Karel Jonckheere, Paul Lebeau, Maria Rosseels, Annie Hans en Lydia Sacré, Paula Lateur.
Dit boek, dat ik van harte aanbeveel, bevat overigens nog achttien échte portretten, gemaakt door Paul Van den Abeele, die wél weet hoe het hoort.
Het Groot Jaargetijdenboek, samengesteld door Anton van Wilderode, 12 × 19 cm, 498 blz., gen. 240 fr., geb. 300 fr.
Over ‘brevieren’ wordt door een aantal ‘moderne’ mensen smalend gesproken. Zij hebben ongelijk. Het brevieren had alvast dit voordeel, dat er elke dag, zonder onderbreking, iets waardevols gelezen werd - of zijn de psalmen geen grote literatuur?
Ik weet niet of van Wilderode hier aan gedacht heeft bij de samenstelling van zijn prachtige bloemlezing, die hij - hij zegt het zelf in zijn inleiding - zonder de minste terughouding een ‘getijdenboek, een breviarium’ noemt. En dat is ze ook: een gedicht voor elke dag van het jaar. Voor ons, de lezers, ‘een paar minuten geestelijke conditiegymnastiek, een dagelijkse korte meditatie als antidotum tegen de oppervlakkigheid, de haast, de luidruchtigheid, en de eenzaamheid in en buiten ons’.
Op zichzelf is dat een ware vondst. De waarde van deze vondst is rechtevenredig met de gedegenheid, de onderlegdheid, het gevoel voor poëzie, van de bloemlezer en echt, ik geloof niet dat wij in onze Nederlanden op dat gebied nog een tweede van Wilderode kunnen aanduiden. Met een onfeilbaar gevoel vist hij uit de ontzaglijke stroom van gedichten, die door onze literatuur wentelt, déze uit, die te maken hebben ‘met alles wat des mensen is’, doorloopt er van dag tot dag een vol jaar mee en legt je zijn keuze voor - een uiteraard subjectieve keuze, maar wié doet het hem na?
Een goede raad: maak er een livre de chevet van, zoals van Wilderode zelf suggereert, een bedboekje. Leg het op je nachttafel, lees elke avond, vóór je inslaapt, het gedicht van de dag, rustig, ontspannen, op de rand van je droom. Elke morgen ontwaak je met een glimlach.
| |
| |
Dier-bare Poëzie, samengesteld door Anton van Wilderode en Fil de Ridder, 13 × 19,5 cm, 122 blz., gen.
De lettergrepenscheiding in het eerste woord van de titel is een knipoogje. De ondertitel maakt meteen alles duidelijk: gedichten over dieren. Honderdzevenendertig poëziebrokjes over paarden, ezels, koeien, honden, ratten en muizen, katten, vleermuizen, hoenders, duiven, zwanen, vissen, spinnen, insekten. Het accent ligt op eigentijdse dichters uit Zuid en Noord. Een wondere, heerlijke woorden-dierentuin, waarin zowel de loutere beschrijving, de echte lyriek als de volbloed kolder te genieten zijn. Heerlijk, zeggen we maar!
En als de studerende jeugd soms niet zou weten waar ergens een voor te dragen gedicht te vinden, wel, met dit dier-baar boekje heeft ze voor enkele jaren voldoende.
Jozef Deleu: Brieven naar de Overkant, 13 × 21 cm, 135 blz., Davidsfonds, Leuven, 1972, ledenprijs: 70 fr. gen., 100 fr. geb. - in ko-editie met Orion, Brugge, 105 fr. gen.
De harde ‘Ons Erfdeel’-werker Jozef Deleu kan het niet laten: af en toe moet hij zich terugtrekken op zijn eenzaam schrijfeiland en keert er van terug met een handvol poëzie of, zeldzamer, met een stuk proza, zoals b.v. deze ‘Brieven naar de Overkant’ Jawel, het is proza, maar daarin hoor je op elke bladzijde de adem van de dichter, de weemoedige poëzieschrijver, die spijt het turbulente werk dat hem dagelijks opzweept, ergens diep blijft hunkeren naar rust en gerustgelaten worden en die daarbij zoals zovelen met hem, terugduikt in de tijd van zijn jeugd, de tijd die steeds idealer wordt naarmate men de jaren aaneenrijgt. De konstruktie van het boek is eenvoudig: de auteur schrijft zes brieven naar zijn overleden grootvader, die al aan de ‘overkant’ is. In deze brieven spreekt hij uit, wat hem kwelt, zegt hij dat hij wankelt van twijfels van onzekerheden, dat hij - en dat is nog altijd een gelukkig teken - opstandig is tegen onrecht en onechtheid. Je moet daarbij ook tussen de regels kunnen lezen, Deleu geeft je daartoe ruimte te over. Pas dan zul je de autenticiteit van dit werk kunnen vatten. En wat er ook van zij: met waarachtigheid is ook de literatuur gediend, nu meer dan ooit.
Wat de in het boek opgenomen tekeningen betreft, deze vind ik niet mooi, integendeel... maar ik neem aan dat men daarover van mening kan verschillen.
Fred de Swert: De Huurling, 13,5 × 21,5 cm, 157 blz., Uitgevevrij De Roerdomp, Brecht, 1971, geb.
Er zijn weinig mensen, die zó met onze literatuur begaan zijn als Fred de Swert: hij wordt ooit een van de meest belezen mensen en tevens een van onze meest gedegen critici. We kennen hem al jaren als dichter - soms zoekend naar de vorm, andere keren verrassend gaaf. Nu heeft hij ons verrast met een bundel proza. Zestien verhalen, die een nieuw aspekt van zijn kunnen in het licht stellen. En d'r zitten steengoede dingen bij! Ik denk dan in eerste instantie aan het titelverhaal ‘De Huurling’, waarin een huursoldaat, in de laatste ogenblikken leven die hem nog gegund zijn, terugblikt op wat de kern van zijn leven geweest is: een ontgoochelde liefde waarvan hij nooit genas.
Bizonder goed vind ik ook ‘De generaal’, dat gerust een plaats mag krijgen in een bundel ‘fantasy en horror’, een genre dat momenteel nogal in is en waarin je soms puike verhalen aantreft.
Dus: de Swert kàn vertellen. Naar mijn gevoel lukt hem dat het best daar waar hij de ‘gewone’ verteltrant aanwendt. Als hij gaat experimenteren - en dat is zijn goed recht! - dan bekoort hij mij veel minder, b.v. in ‘Na Endrigo’. Maar kom, het zal wel aan mij liggen. Ik kan nu eenmaal niet wennen aan dat proza waarin de lezer zelf evenveel betrokken wordt als de auteur - wat het scheppen van het verhaal betreft dan.
Maar De Swert is nog behoorlijk jong. Hij zal zijn weg wel vinden, ook in het proza.
j.v.r.
|
|