Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 21
(1972)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 110]
| |
Beschouwingen bij de inventarisering van Damme en de ZwinstreekNaar het voorbeeld van de provincie Oost-Vlaanderen startte in 1960 ook in West-Vlaanderen de inventarisatie van het kunstpatrimonium. In 1965 verscheen het eerste deel van de inventaris, getiteld ‘Beeld van het Kunstbezit’, dat aan de hand van 220 objecten een overzicht geeft van het voornaamste kunstbezit in de provincie. (Een dergelijk overzicht voor elke provincie, zou reeds in zekere mate tegemoet komen aan het ontbreken van een ‘Kunstreisboek voor België’). Dit eerste inventarisdeel is, evenals de twee in 1968 verschenen delen over de Brugse huizen, thans uitverkocht; hopelijk kunnen binnen afzienbare tijd bijgewerkte herdrukken verschijnen. In 1970 verscheen ‘De Zwinstreek’, waarin tien gemeenten beschreven worden, gelegen tussen Brugge en de zee. Het was de bedoeling in dit vierde deel ook Damme te behandelen; het bleek echter vrij vlug dat de inventaris van de Zwinstad te omvangrijk was om in dit deel nog een plaats te vinden. Een afzonderlijk deel ‘Damme’ kwam dan ook in 1971 van de pers. Evenals in de uitgave van de ‘Nederlandse monumenten van geschiedenis en kunst’, begonnen in 1912, wordt in de verschillende delen eenzelfde volgorde in de beschrijving gevolgd: stadsversterking, bruggen en sluizen, standbeelden, burgerlijke openbare gebouwen, kerken en kloosters, woonhuizen. In principe worden bibliotheken en musea niet opgenomen, omdat van deze instellingen verwacht mag worden dat ze eigen catalogi bezitten. Als einddatum voor de beschreven objecten wordt 1860 genomen, met dien verstande dat karakteristieke zaken van na die datum eveneens beschreven worden. De inventaris heeft geen wettelijk gevolg; het geeft wel een wetenschappelijke basis voor de monumentenzorg, die het in ons land nog altijd zonder een eigen dienst moet stellen en afhangt van de goede wil van enkele commissieleden. Het inventariseren gaat het vervreemden van het kunstbezit tegen, omdat nu bv. algemeen gekend is wat zich in deze of gene kerk bevindt. Dit kan echter ook een omgekeerd effect hebben... De inventaris wekt tevens belangstelling voor het eigen kultuurbezit. Te dikwijls stellen we immers vast dat uitingen van kunst en kultuur aan de gewone mensen voorbij gaan, dat ze er niet begrijpend en dientengevolge onverschillig tegenover staan. Dit betreft niet enkel | |
[pagina 111]
| |
Rechts:
Koolkerke Dudzelesteenweg 3 (1953)
Koolkerke
Dudzelesteenweg 3.
Huidige toestand.
Interieur van kerk te Oostkerke. de echte kunstvoorwerpen zoals men die in kerken of musea aantreft, maar evenzeer het kunstvolle in de dagelijkse dingen om ons heen: het huis dat we bewonen, de meubelen, de siervoorwerpen. Een oud woonhuis wordt nog te dikwijls als een verliespost beschouwd. In een stad kan een oud huis gemakkelijk bewoonbaar gemaakt worden voor mensen van onze tijd; men heeft er vroeger in gewoond, gegeten, geslapen en dat kan, mits enkele aanpassingen, nu ook nog gebeuren. Voor een hoeve zijn de probiemen ingewikkelder. Een boerderij bestaat uit een geheel van bedrijfsgebouwen die eeuwenlang geen ingrijpende veranderingen kenden. De ontwikkeling in de landbouw gebeurt thans echter zeer snel en dat heeft ook een weerslag op de gebouwen. De schuur met inritten en dorsvloeren kan men voordelig vervangen door een open loods. Koestallen vragen een andere inrichting, en paardenstallen zijn er omzeggens niet meer nodig. Wie zich op de varkenskweek toelegt, bouwt zich één van die praktische, maar lelijke bouwsels die we overal zien oprijzen. Voor de kippenkweek gebeurt iets dergelijks. Rosmolens en bakhuizen verdwijnen. De walgrachten worden gedempt. En het woonhuis? Hier zou een aangepaste sanering veel kunnen doen, maar het is ontgoochelend te zien hoe weinig initiatief er aan de dag gelegd wordt. Oude typische boerenhuizen worden afgebroken en men bouwt een soort villa of een huis, zo weggehaald uit de lintbebouwing. Men heeft grond genoeg en toch maakt men de slaapkamers op een verdieping. Nergens hebben we een woonkamer gezien waar de oude haard opnieuw een rol toebedeeld krijgt. Met centrale verwarming en goed sluitende deuren en vensters zou de leefbaarheid van deze huizen reeds verzekerd zijn. Daarbij komt nog dat zeer veel boeren geen eigenaars zijn van de hoeve die ze bewonen... Aangezien maar enkele hoeven wettelijk beschermd zijn, blijven we er van overtuigd dat de openbare besturen typische hoeven zouden dienen aan te kopen om ze voor het nageslacht te bewaren. Hetzelfde probleem stelt zich ten andere evenzeer voor de molens. Naast deze pessimistische klank over de hoeven, hebben we er ons dagelijks kunnen van vergewissen hoe ellendig het met vele van onze dorpskernen gesteld is; bijna overal zijn de sfeervolle dorpsgezichten verminkt door onoordeelkundige verbouwingen of niet-passende nieuwbouw, meestal hoger dan de vroegere huizen. In afwijking met bv. Nederland is de wettelijke bescherming van het stads- en dorpsgezicht nog nergens. Leerrijk in dat verband is te Damme de Kerkstraat. Een duidelijk accent in die straat was het hospitaal, waarvan de in 1875 bijgebouwde vleugel in 1964 gesloopt en vervangen werd door een o.i. te hoge nieuwbouw. Links van de 13de-eeuwse vleugel stond een schilderachtige muur, in 1907 vervangen door het S. Margaretagodshuis. Aan beide zijden van de straat, begrepen tussen de Markt en de kerk stonden vóór 100 jaar gewitte typische gebouwen. Daarvan blijven nu nog over: het huis op de hoek van de Markt, een poort, de hoeve tegenover | |
[pagina 112]
| |
Boven: Dudzele 1970, ‘Bakhuis’; Boer uit Westkapelle, 1969; Dudzele 1969: Opmetingen aan de torenruïne.
Onder: Moerkerke 1969; Damseweg 23; Oostkerke 1970.
de kerk en het huis ertegenover; al het andere is verbouwd of gesloopt. Ook de straat die in Oostkerke van de molen naar de kerk leidt, is in enkele jaren erg veranderd; nieuwbouw en grote dakkapellen hebben het schilderachtig karakter verminkt. ‘Ik kan nooit langs Oostkerke voorbijkomen zonder mij te ergeren aan de vele prutserige nieuwbouwtjes die 't schone gelaat van 't polderdorp in de laatste jaren zijn komen ontsieren’, schreef Michiel English in West-Vlaanderen, 10(1961), blz. 178. Het zijn niet enkel de gebouwen die zorgen baren. Er is ook nog het landschap. Te Koolkerke dient het Fort van Beieren (1702) met zijn wallen en - te herstellen - gracht bewaard te blijven. Te Knokke zou het gebied tussen de Oosthoek en het Zwin moeten beschermd worden tegen voortschrijdende bebouwing. De Graafjansdijk (± 1400), te Knokke gedeeltelijk beschermd, zou dit ook te Westkapelle moeten zijn; ook met de Zeedijk (einde 18de eeuw) is dit het geval. De Damse vaart, met de vele dijken aan weerszijden, en het vestinglandschap van Damme zelf, zijn nog altijd niet als landschap geklasseerd. Een inventaris gunt soms een blik in het vroegere volksleven. Er zijn de volkskundige voorwerpen die verband houden met de volksdevotie. Er zijn de opschriften in de schuren, zoals in die hoeve te Dudzele, waar de knechten vereeuwigd hebben met wie ze ‘keppe gespeeld’ hebben. Minder aangenaam verging het in 1698 te Koolkerke Stefaenus van der Stappen die ‘droncke doodt vyel van de trappen’. Er zijn de, helaas, niet te talrijke voorwerpen van de schuttersgilden. Op een schildje van de ketting van de schuttersgilde van Westkapelle, wordt gezinspeeld op de toenmalige politieke toestand: ‘In het jaer 1790 den moed die was soo groot
Van heel het Nederland
t' Scheen al dat keysers was
Dat moeste op het sant
Den arent lag gewelt
Dog voor een korten tijd
En wij weer keysers syn
Trots alle die benijd.’
Daarnaast zijn er ook de grafzerken waarvan maar weinige zijn overgebleven als we bedenken dat de kerkvloeren vroeger voor het grootste gedeelte uit zerken bestonden. We hebben altijd met wat melancholie grafzerken bekeken, het mogen nu oude zijn, of jongere op bv. een Engels soldatenkerkhof. Uit de zerken straalt de liefde voor het leven, treurnis voor hen die gingen. Soms wordt de levenden een stichtende vermaning meegegeven. Te Lapscheure staat op de grafsteen van pastoor J.-B. van Oeckelen († 1777): ‘Hola reyser trappelt niet
Op het graf dat gij hier siet
Maar een paternoster leest
Voor die eertijds heeft geleeft
Tot uw ziele saligheyt
In groote sorgvuldigheyt’.
In Damme vermaant S. Dhooghe († 1706): ‘Slaet dhooghe op Godt’. Sommige grafstenen vermelden uitvoerig de giften en fondaties van de overledenen; te Damme maakte de pastoor B. Paelync († 1602) er een 12-regelig vers van: ‘Heer Boudewijn Paelynck heeft eeuwich ghefondeert
Een jaerghetijde dat men doen zal onghepasseert...’
Inventariseren brengt U in kontakt met personen van allerlei aard: burgemeesters en secretarissen, pastoors en kosters, burgers en boeren. Allen hebben hun steentje bijgedragen bij het opmaken van de inventaris van het bezit dat aan hun goede zorgen is toevertrouwd. Als ze door ons werk meer liefde opbrengen voor ons kultuurpatrimonium, voelen we ons voor de gedane moeite ruimschoots beloond. Luc Devliegher
Deze boeken werden uitgegeven door uitgeverij Lannoo, Tielt/Utrecht en verschenen in de reeks ‘Kunstpatrimonium van West-Vlaanderen’. Deel 4: De Zwinstreek 368 blz. - 500 foto's. - 150 tekeningen. - Gebonden: 580 fr. Deel 5: Damme 348 blz. - 360 foto's. - 180 tekeningen. - Gebonden: 540 fr. | |
[pagina t.o. 112]
| |
GUSTAAF VAN DE WOESTIJNE
Premiers fruits et dernières fleurs (1928) Eerste vruchten en laatste bloemen (1928) Toile: 65 × 87 cm: Doek (Collection Altenloh Bruxe.les - Verzameling Altenloh, Brussel) Offert par le Macaroni Soubry Aangeboden door de Macaroni Soubry |
|