zich laat.
De inventaris van de aktuele stromingen, waarmee wij hier worden geconfronteerd, vergaat het dus als alle inventariswerk aangaande levende wezens: zolang hij niet volledig is, blijft hij onbetrouwbaar, en eenmaal volledig blijkt hij voorbijgestreefd.
Voorlopig kan dus nog geen historisch geijkt schema bestaan om de selektie korrekt te situeren. Indien de jury zich in een of ander opzicht zou hebben vergist, - en dat is haar goed recht, - kan zij dit nog altijd ten dele wijten aan de onvolledigheid van de artistieke weerberichten.
Om de gebeurtenissen te verduidelijken is men thans aan de publikatie toe van indrukwekkende vakterminologie zodat de kunstliefhebber althans kan weten wat de dieventaal der ingewijden betekent. Daarmee is tussen het kunstwerk en de toeschouwer onvermijdelijk een flink stuk literatuur opgesteld. Het brengt het argeloos publiek verkeerdelijk in de waan dat een artiest eerst dit woordenboek moet raadplegen als een soort wegcode om te weten waar hij onderweg moet opletten. Bijvoorbeeld: snelheidsbeperking voor de tachisten, verkeerssignalen als houvast voor de nieuwe figuratie en parkeerverbod voor de schilders naar levend model. De aandrift van de beeldende creativiteit ligt natuurlijk elders want dieper in de mens. De Felix De Boeckprijs is ingesteld zonder vooropgesteld kunstprogramma om jong Vlaams talent tot uitdrukking te laten komen en te belonen.
Ongebonden, vindingrijk en zonder berekenig moet de deelnemer hierdoor finaal op zijn eigenwaarde worden beoordeeld. Wat verwacht men dan eigenlijk van deze nieuwe generatie? En zelfs algemener gesteld: wat verwacht men vandaag nog van een schilder?
Op de jongste boekenbeurs te Antwerpen heeft de romancier Paul Lebeau nopens een gelijkaardige vraag inzake literatuur geantwoord dat hij haar blijft zien als ‘bezinning en aanvulling op het leven’. Vooral jongere beeldende kunstenaars zullen deze definitie voorzeker direkt aanvechten. Zij suggereert nogal sterk het persoonlijk engagement, de boodschap, het pleidooi. Zij verdringt de schilderkunstige materie en het plastisch gebaar te gunste van de idee. Georges Braque heeft ooit gezegd: ik werk met verf en niet met ideeën. Inderdaad, niet de idee bepaalt de waarde van het kunstwerk wel de incarnatie van de idee in goed overwogen adekwate vormen, zodat U mij niet hoort zeggen dat wij voortaan moeten uitzien naar kunstenaars zonder ideeën. De confrontatie in de preselecties en ook de eindronde in 1972, zijn dan ook vooral belangrijk omdat zij vragen doen stellen, misschien ook beantwoorden over
1. | wat het beeldend vermogen op heden in beweging brengt, m.a.w. hoe de kunstenaar zijn daad van schilder motiveert, en |
2. | welke vorm hij daarvoor kiest of verkiest. |
De artiest kan daarop terecht, hoewel overbodig, antwoorden dat niemand zijn motieven hoeft te kennen, dat men in een politiestaat leeft en zo, maar hij wil daarmee niet zeggen dat er geen motief zou zijn. Het werk zelf verduidelijkt zijn motief, het is een zichtbaar geworden motief dat ons de dialoog opdringt, althans wanneer het daartoe in staat is door zijn gestalte, zijn persoonlijkheid. Het ligt voor de hand dat de beschikbare beeldenvoorraad, na de grondig doorgevoerde grammatikale bezinning van de abstrakten, nog alle wegen uitkan: pop'art en nieuwe figuratie, vrolijk of wrang, optische of kinetische realisaties, of streng monachale bezinning over de kleur an sich, boeiend vertoon, los van het verhaal, met hier en daar een buitenbeentje. Nog hebben onrustige geesten, al dan niet ambachtelijk bekwaam, dit alles gebrandmerkt als traditionele chevaletkunst. Niettemin geloven wij dat de veelzijdigheid van de moderne schilderkunst, zelfs met haar rand- en krisisverschijnselen, iets bereikt heeft wat in vorige epoques voor zover wij weten niet in zo'n massale beeldenoplage, maar slechts op zeldzame momenten kon: aansporen tot denken, van het beeld weg in de richting van de mens. Zij confronteert hem met zijn leefsituatie anders dan realisten, symbolisten en expressionisten hebben gedaan, ruiger, brutaler, waziger, weekhartiger, of gladgeschoren maar toch vol heimwee naar een goed geordend doch onbereikbaar land, een dosis verholen romantisme achter de ondoorgrondelijke grijns van een valhelm. Elke tijd kiest haar eigen schilderkunstige beelden. De beelden van deze tijd zijn verwant met het vizier van de eerste maanreizigers, geen eigen gelaatstrekken, zo te zien, maar weerkaatsing van de kosmos, met niettemin nasaal doordringend de stem die luidop registreert. ‘Bezinning en aanvulling op het leven’, de definitie van Paul Lebeau blijft in het hoofd hangen.
Wij durven de wens uitspreken dat de Felix De Boeckprijs voor schilderkunst een waardevolle inbreng zal opleveren om dit boeiend en eigentijds gedachtenproces zinnig te helpen stofferen. Wij zijn er elk deelnemer afzonderlijk dankbaar voor.
G. Gyselen