| |
Bibliotheek
Nieuw
Pas verschenen boeken van leden
Johan Ballegeer: De Scheepsjongens van ‘De Keyserinne’, 132 pag., Carausius, hij die de zee beheerst..., 119 pag., 15 × 22 cm, Standaard-Uitgeverij, Antwerpen/Utrecht, 1969, geb. 85 fr.
In de serie ‘Zegelvikings’ verschenen onlangs twee jeugdboeken tegelijk van de hand van Johan Ballegeer, die meteen - vooral dan met ‘Keyserinne’ - een definitieve plaats verwerft in de steeds groter wordende galerij van onze Vlaamse jeugdschrijvers. De auteur heeft altijd een grote voorliefde gekoesterd voor de geschiedenis van eigen land en stam en schrikt er niet voor terug met taaie volharding zijn opzoekingen tot het einde toe door te voeren; hij wil nu eenmaal niet, dat zijn jeugdboeken bevolkt worden met historische kemels. Daarbij hanteert hij zijn taal - bijzonder in de dialogen - met soepelheid en zwier, en bouwt hij zijn verhalen met onmiskenbaar talent op. Al kwaliteiten, die je onmogelijk kunt ontberen als je een echt goed geschiedkundig jeugdverhaal wilt schrijven.
De stof voor ‘De Keyserinne’ putte Ballegeer uit een logboek uit 1720, dat het wedervaren bevat van het fregatschip ‘De Keyserinne’, dat samen met twee andere schepen een Chinareis volbracht. Twee scheepsjongens maken de tocht van anderhalf jaar mee en meteen zitten wij volop in het avontuur, waarbij dan terloops heel wat wetenswaardigheden over zee en zeevaart worden opgedist. Kortom: een reuzeboek voor al wie jong van hart is. Dat het een onderscheiding verwierf in de Westvlaamse Provinciale Prijs voor het jeugdboek 1967, valt licht te begrijpen.
‘Carausius’ speelt zich veel vroeger af, maar andermaal kregen de zee en het leven op zee een hoofdrol toebedeeld. Erin wordt het leven van de Romeinse keizer Marcus Aurelius Mausaeus Carausius verhaald, die te Lissewege (het bekende Westvlaams polderdorp, waar Ballegeer woont) geboren werd. Wij vragen ons af, wanneer de dorre geschiedenisboeken uit het lager en middelbaar onderwijs eindelijk zullen vervangen worden door de meeslepende en evenzeer verantwoorde, levende verhalen als deze ‘Carausius’!
De beide voorgestelde werken werden geïllustreerd door Staf van Stiphout. Keurig werk!
| |
| |
Juul Bovée: Vikings, 15 × 22 cm, 144 pag., Standaard-Uitgeverij, Antwerpen/Utrecht, 1969, geb. 85 fr.
De auteur heeft zijn zeventigste verjaardag blijkbaar willen vieren ‘in jeugd en vreugd’: mét de uitgave van een heerlijk jeugdboek, dat, onder de titel ‘Vikings’, drie verhalen bevat over de oude Germanen, zoals ze ons overgeleverd werden door de Germaanse volksdichters. De grote verdienste van de schrijver is dat hij deze verhalen wààr heeft gemaakt voor onze hedendaagse jonge lezers (en ook de volwassenen zullen er plezier aan beleven, dat geven wij op een blaadje!). Het eerste verhaal, ‘Goden’, speelt zich af in de hemel van de oude Germanen; het tweede, ‘Het Vikingskind’, vertelt de geschiedenis van een koningskind, dat met een onbemand drakenschip strandt op de Noorse kust; het derde heet ‘Sigurd’ en verhaalt de bekende sage van Siegfried.
Onze utopische verzuchtingen, geformuleerd bij ‘Carausius’, mogen hier herhaald worden...
De illustraties van Wim van Beers kunnen door de beugel; wij hadden ze liefst wat suggestiever gezien.
Gaston van Camp: Het bonte boeketboek voor de jeugd, 19 × 25 cm, 157 pag., Davidsfonds, Leuven, 1969, geb., ledenprijs: 90 fr., handelsprijs: 140 fr.
Het Davidsfonds heeft het, qua jeugduitgaven, over een andere boeg gegooid. Het werd een uitstekende worp en de man, die de ‘Bonte Boeketboeken’ ontwierp dient van harte gelukgewenst met zijn idee. Het eerste deel in deze gloednieuwe reeks (elk jaar een deel, veronderstellen we) werd gewijd aan water en zee. Gaston van Camp ontwierp het en schreef de (zeer boeiende!) teksten, terwijl Lode Mols instond voor de knappe illustraties. Het boek bevat een schat aan aardrijkskundige, biologische, geschiedkundige, wetenschappelijke en technische gegevens, en dan op een onnavolgbare wijze verteld door een gewiekste Gaston van Camp, die er een handje van weg heeft om een dergelijk werk op te bouwen. De auteur werkte zeer nauw samen met de illustrator en het resultaat is navenant: een schitterend boek, waarin tekst en beeld een eenheid vormen en dat daarbij uiterst fris en aantrekkelijk werd gepresenteerd. Een werk, dat verslonden zal worden door het jonge lezerspubliek (en de vaders ervan...).
Een andere uitgave in de Davidsfonds-jeugdreeks is De klokken van Klingeland van M. Raeymaekers (19,5 × 19,5 cm, 62 pag., geb., ledenpr.: 55 fr., handelspr.: 85 fr.). Het bevat drie mooie sprookjes voor de kleinsten en talrijke, lieve illustraties in tweekleurendruk, getekend door Lieve Flour.
Joos Florquin: Ten huize van... 5, 12,5 × 18,5 cm, 344 pag., 11 kunstenaarsfoto's, Davidsfonds, Leuven, 1969, ledenprijs: 80 fr. ing., 105 fr. geb.; handelspr. resp. 125 en 165 fr.
De reeks ‘Ten huize van...’ boekt enorme successen: deel 4 behaalde niet minder dan 12.500 exemplaren! De gelijknamige televisie-uitzendingen van het trio-Florquin zijn vanzelfsprekend dé gedroomde stimulans daartoe, maar anderzijds treft het ons steeds weer, welke schitterende interviewer prof. Florquin wel is; dit komt nog duidelijker tot uiting, als men de t.v.-interviews ‘geboekstaafd’ ziet en de gestelde vragen a.h.w. naast elkaar kan leggen. In dit deel 5 worden gesprekken gevoerd met Karel Jonckheere, Maurice Gilliams, Luc Indestige, Angèle Manteau, Floris en Oscar Jespers, Victor Servranckx, Max Lamberty, Jozef van Overstraeten en Julien Kuypers. Van enige samenvatting kan hier onmogelijk sprake zijn, trouwens, iedereen weet wel waar het om te doen is. Voor al wie de kunstenaar en zijn werk bestudeert, er nader kennis mee wil maken, naar achtergronden, wording, groei en voltooiing peilt, zijn de ‘Ten huize van...’-boeken praktisch onmisbaar geworden. Met deel 5 werden globaal 60 teksten gepubliceerd van de 130 t.v. programma's, die reeds werden uitgezonden. We zijn dus niet eens halfweg... en dat is maar goed ook!
Roger Vansevenant: Flash-Back, 22 × 22 cm., 254 pag., uitg. Desclée De Brouwer, 1969, geb. 290 fr.
In ons land verschijnen zeer weinig fotoboeken, hoewel wij wél fotografen van formaat bezitten: Jean Mil, Filip Tas, Walter Demulder, Piet Selhorst e.a.m. Als oorzaken kunnen wij alleszins aanhalen: een veel te klein afzetgebied en een onderontwikkeling op het gebied van de fotokunst, althans wat het publiek betreft. Daarom verheugt het ons des te meer hier ‘Flash-Back’ te kunnen aankondigen als één van de mooiste en meest ontroerende fotoboeken, die wij de jongste jaren onder handen kregen.
Uit zijn ontzaglijke voorraad puurde de Poperingse kunstfotograafgraficus, Roger Vansevenant, 125 beelden, onder een motto van M. Maeterlinck: ‘Une femme trouve toujours le chemin de son centre. Elle vit au pied même de l'Inévitable’. Wij kunnen drie delen onderscheiden: foto's uit Vlaanderen, Spanje en New York. Maar deze delen vloeien haast onmerkbaar over in elkaar, gedragen door een meesterlijke lay-out en gestuwd door een onuitputtelijke poëzie, aan de melancholische kant weliswaar, in alle tonen van grijs tot diep zwart, met héél even een zuiver beeld van een kind of een foto, schaterend van wit.
De schrijfster Guyomar speelt in dit merkwaardige boek een dubbele rol: én door haar plastische beeldexpressie (zij studeerde mime bij Marcel Hoste), én door haar poëtische suggesties, die verbinden, onderlijnen, begeleiden, nergens hinderlijk, altijd raak en precies op hét moment.
Vansevenant heeft met ‘Flash-Back’ eens en voorgoed bewezen, dat het goede fotoboek in Vlaanderen op een even hoog niveau staat als de buitenlandse produkties, waarmee soms bovenmatig gedweept wordt. Hopen wij nu maar, dat hij erom gewaardeerd zal worden door de eigen mensen. Een kleine suggestie: openbare besturen en instellingen, die aan voorname bezoekers soms de reinste kitsch aanbieden bij wijze van souvenir, kunnen hun prullen definitief naar de prullenmand verwijzen en alvast een voorraad ‘Flash-Back’ 's inslaan; het fotoboek mogen ze dan met trots aanbieden aan hun gasten.
Lectuur-Repertorium 1952-1966, samengesteld door het A.S.K.B., onder redactie van Paul Hardy en Xavier De Win, 13,5 × 20,5 cm., deel Il: H-R, pag. 845-1582, geb. in vollinnen band met goudstempel, uitgave van het Algemeen Secretariaat voor Katholieke Boekerijen, Raapstraat, 4, Antwerpen, 1969, 650 fr.
Het tweede deel van het ‘Supplement’ op het overbekende ‘Lectuur-Repertorium’ verscheen enkele maanden terug. Het eerste deel (A-G) is vanzelfsprekend nog onmiddellijk leverbaar en het derde (S-Z) verschijnt einde 1969, terwijl de drie basisdelen van 1900-1962 /64 nog steeds verkrijgbaar zijn aan de globale prijs van 1.350 fr. Voor wie het nog niet mocht weten, herhalen wij hier, dat ‘Lectuur-Repertorium’ volledige informatie geeft over alles wat sinds 1900 in het Nederlands werd geschreven en vertaald. Zo zullen de drie ‘Supplement’-delen niet minder dan 70.000 oorspronkelijk Nederlandse of vertaalde werken van 25.000 auteurs - verschenen in de jaren 1952 tot 1966 - inventariseren. Een literair naslagwerk dus, dat uniek is in ons taalgebied, en - hoeft het nader betoog - absoluut onmisbaar voor al wie van ver of van nabij bij de literatuur, het boek, de auteur, betrokken is.
Wij benadrukken hier tevens de zeer verzorgde presentatie: zeer klare druk en een stevige inbinding, die veelvuldige raadpleging beslist kan doorstaan.
De redacteurs verdienen een welgemeend eresaluut voor hun gigantisch werk!
Leopold Vermeiren: De Rode Ridder: De heilige Ians, 13,5 × 21,5 cm., 132 pag., Standaard Uitgeverij, Antwerpen/Utrecht, 1969, geb.
De overbekende jeugdschrijver Leopold Vermeiren is hiermee aan zijn 29ste ‘Rode Ridder’-boek toe en kondigt op het einde ervan
| |
| |
alvast zijn 30ste aan, dat in voorbereiding is (en nu, tijdens de voorbije grote vakantie, waarschijnlijk reeds geschreven). Goed nieuws dus voor de jonge lezers, die de avonturen van Johan, de Rode Ridder, ademloos verslinden.
Wij wensen Leopold Vermeiren nog heel veel inspiratie en werklust toe en hopen dat zijn Rode Ridder er na dertig delen niet voorgoed het zwaard bij zal neerleggen.
Gaston van Camp: Sven, de jonge Viking, 16 × 22 cm., 94 pag., uitg. Altiora, Averbode, 1969, geb.
Dit is dan het veertiende jeugdboek, dat Gaston van Camp in een tijdspanne van zes jaar liet verschijnen. Over een produktief auteur gesproken!...
‘Sven, de jonge Viking’ is het eerste deel van een gloednieuwe reeks, die van Camp opzette bij de bekende uitgeverij van jeugdboeken, Altiora te Averbode. De hoofdpersoon is, zoals de titel het trouwens zegt, een jonge Viking, en meteen staan voor de boeiende auteur en leraar geschiedenis van Camp alle mogelijkheden open. Zijn onthaal werd knap opgebouwd, puik verwoord en wij hebben de indruk, dat hij tevens veel zorg heeft besteed opdat het kader, waarin zijn helden zich bewegen, historisch verantwoord zou zijn. Aldus is dit eerste ‘Sven’-boek beslist een aanwinst te heten voor onze Vlaamse jeugdliteratuur.
H. Waterschoot: Van Carraramarmer tot oud IJzer, 19 × 17 cm., 80 pag., uitg. J. Van In, Lier, 1968, gen., 98 fr., geïl. met talrijke foto's van beeldhouwwerken.
Deze monografie over de beeldhouwkunst van 1900 tot heden heeft ons getroffen door de volgende kwaliteiten: de duidelijke indeling van de te behandelen stof, de heldere zegging en vooral de geest van objectiviteit, waar de auteur blijkbaar angstvallig heeft over gewaakt. In zijn inleiding schetst hij de toestand in 1900; van dat vertrekpunt uit, ziet hij vier grote waaiers openvouwen: een artistieke explosie (kubisme, expressionisme, futurisme, abstracte kunst), dan komt de oorlog als spelbreker (dada, ruimte in het beeld), maar er volgt een na-oorlogse bezinning (constructivisme, expressionistische tendensen, ruimte en volume), om dan uiteindelijk uit te monden in een periode van neo-ismen (abstractie, ruimtelijkheid, beweging, classicisme, experimenten, pop-art). De slotbeschouwingen vormen een merkwaardig opstel over ‘Kunst, spiegel van de tijd’.
Guy van Hoof: Alfons Vermeir, 20 × 23 cm., 112 pag., Aksent Uitgaven, Antwerpen (Pacificatiestraat, 38), 1968, gen., 6 kleurill en 34 zwartwit, 120 fr.
Guy van Hoof: Victor Renty, 20 × 23 cm., Aksent Uitgaven, Antwerpen, 126 pag., z.j., gen., 4 kleurill., 30 zwartwit, 5 tekstill., 125 fr.
Deze beide, knap uitgegeven monografieën kwamen tot stand met de medewerking van de gemeentebesturen van Berchem, respectievelijk Merksem. Zij omvatten interessante studies over twee van onze zeer goede Vlaamse postexpressionisten, die beiden bewezen hebben, dat het opbouwen van een ernstig schilderkunstig oeuvre heelwat anders is, dan het meehuilen met de wolven in het modebos.
Voor Vermeir schreef de Berchemse burgemeester E. Ryckaert een treffend voorwoord, voor Renty spande minister van Mechelen zich voor de wagen. Guy van Hoof kwijt zich in zijn studies nauwgezet van zijn taak en toont zich een volwaardig kunstcriticus (schrijft een heldere, bevattelijke taal - wat niet van alle critici kan gezegd!). Het illustratiematerieel geeft een goed beeld van wat de beide kunstschilders gepresteerd hebben en bewijst dat wij hier te doen hebben met twee waarachtige persoonlijkheden op schilderkunstig gebied.
| |
Boeken over kunst
Anonieme Vlaamse Primitieven. Catalogus met wetenschappelijke bijlage. Zuidnederlandse meesters met noodnamen van de 15e en het begin van de 16e eeuw. Tentoonstelling ingericht door de stad Brugge in het Groeningemuseum, 14 juni - 21 september 1969. Uitg. door de stad Brugge (Druk Lannoo, Tielt). 328 blz., talrijke zwart-wit en kleurillustraties.
Meer dan honderd schilderijen, die de kunstgeschiedenis verzameld heeft onder eenentwintig noodnamen, vormen niet alleen het onderwerp van een grootse tentoonstelling, maar zijn voor het eerst samen wetenschappelijk behandeld in een prachtige catalogus. Dit uitnemend werkinstrument, dat tot stand kwam o.l.v. de competente hoofdconservator der Brugse Musea, Dr. Alin Janssens de Bisthoven, werd op zeer doelmatige manier in twee volledig afzonderlijke delen geconstrueerd.
Het eerste gedeelte is een gids voor de gewone bezoekers. Het bevat een of meer illustraties van de tentoongestelde werken, enkele basisgegevens over de schilders en een beschrijving van de afzonderlijke schilderijen. In het tweede gedeelte werd de volledige wetenschappelijke apparatuur ondergebracht: materiële gegevens, iconografie, opinie van de auteurs, herkomst, tentoonstellingen. De bibliografische gegevens werden in verkorte vorm in de tekst opgenomen, verwijzend naar het einde van de catalogus met de uitvoerige bibliografie, die op zichzelf reeds een waardevol bezit uitmaakt.
Ook een lijst der grote tentoonstellingen van primitieven van 1840 tot heden werd aangelegd, waaruit men o.m. leert dat er sedert 1945 veel meer gehouden werden, dan in de honderd jaren die voorafgingen. Een vaststelling, die natuurlijk meer verband houdt met de extensie van het toerisme, dan met de belangstelling voor de oude kunst. Dat deze laatste nochtans ook sterk gestegen is, blijkt uit het feit dat de verkoopprijs van oude meesters tussen 1951 en 1967 met 600% is gestegen (in dezelfde periode stegen de impressionisten met 950%); het aantal wetenschappelijke werken, verschenen sedert de oorlog, is niet helemaal in dezelfde verhoudingen groter geworden, wel het aantal wetenschappelijke vorsers.
Ook voor de catalogus van Brugge is een hele schaar kunsthistorici aan het werk geweest, voornamelijk Dr. Al. Janssens de Bisthoven en de Conservator van de Brusselse Musea Dr. H. Pauwels, evenals de twee adjunct-conservatoren van Brugge, Dr. Val. Vermeersch en Lic. Dirk De Vos. Het is ons niet mogelijk over de wetenschappelijke waarde van deze arbeid te oordelen, behalve dan wat de gebruikte methode betreft, die niets te wensen overlaat. Dit alles verdient slechts lof.
Een dergelijke catalogus laat nochtans met al zijn technische volmaaktheid en zijn eruditie onvermijdelijk een wrange vraag achter: is er nog plaats voor de esthetische ontroering als een kunstwerk herleid wordt tot een corpus voor de dissectietafel? Zouden de samenstellers van catalogen voor onze grote tentoonstellingen niet moeten een dialoog aangaan met de levende kunstenaar en de letterkundige, ten einde ietwat te ontsnappen aan de wereld van de kunsthistorici, die onze grote schildersscholen als hun voorbehouden jachtgebied beschouwen? Men heeft hun onzeggelijk veel te danken op wetenschappelijk en pedagogisch gebied, terwijl de andere terreinen meestal braak bleven.
Wat de Brugse catalogus betreft, een inleidend artikel met een essayistische en letterkundige aanpak van de kunst der primitieven zou helemaal buiten de toon gevallen zijn van de gangbare traditie, maar de kunstminnaars zouden het als een winstpunt hebben beschouwd.
Het is te hopen dat de buitengewone inspanning, die door de equipe van Dr. Al. Janssens de Bisthoven gedaan werd, belangrijke resultaten zal opleveren. Zij zou het uitgangspunt moeten worden van een reeks vergelijkende studies, waardoor een aantal problemen
| |
| |
zullen kunnen opgelost worden; deze zouden dan kunnen gebundeld worden, afzonderlijk of in een bijzonder nummer van een of ander bulletijn, zoals dat van het Museum van Antwerpen.
Albert Servaes 1883-1966. Catalogus van de tentoonst. ingericht door de Latemse Kunstkring, Gemeentehuis 4/6 - 21/7, 1969; 48 blz., zwart-wit en kleurenillustr.
Raf Van den Abeele realiseerde met de Latemse Kunstkring een reeks opeenvolgende tentoonstellingen, waarvoor telkens een degelijk gedocumenteerde catalogus gemaakt werd. Dat is thans wederom het geval. Het bevat een voorwoord van Raf Van den Abeele en een postuum verschenen studie van Georges Chabot over Servaes' vroegste Latemse periode (1900-1920), herinneringen van Jules De Coster; Jan D'haese handelt over ‘Albert Servaes vandaag’ en brengt eveneens een reeks uitspraken over de schilder samen. De catalogus vermeldt niet minder dan eenenvijftig werken van de meester, waarbij nog een vijftigtal belangwekkende documenten en herinneringen werden gevoegd, waarvan wij spijtig genoeg het bestaan niet kenden of geen beschikking konden krijgen bij de samenstelling van het Cataloog-nummer der Servaes-expositie van het Kunstenaarsverbond in juni 1961, de eerste grote Servaes-tentoonstelling in Vlaanderen na de oorlog.
Openluchtmuseum voor Beeldhouwkunst Middelheim. Catalogus van de 10e Biennale 15/6 - 5/9/1969. Uitg. Stad Antwerpen (druk Gevaerts, Deurne; lay-out Paul Ibou), 154 blz., zwart-wit illustr., 30 fr.
Onder de leiding van Drs. F. Baudouin groeide ook deze Biennale tot een belangrijk evenement uit, zij het ook dat de Amerikanen, aan wie men eerst de voorrang had willen toekennen, om financiële redenen afwezig zijn; maar zo erg is dat weer niet, gezien het belang dat men hen te Kassel had gegeven. Zo werd het een image van de actueelste beeldhouwkunst in Frankrijk, Nederland, Spanje, Zuid-Amerika en ook België (met o.m. Livia Canestraro, St. Depuydt, J.P. Laenen, W. Meysmans, H. Minnebo, Rol. Monteyne, Pol Spillaert, R. Verjans e.a.).
De catalogus beperkt zich tot een korte presentatie van elk der 102 kunstenaars en hun 175 werken, evenals van de kunstenaars en werken van de permanente tentoonstelling (215); tweeënvijftig illustraties, waarvan een zeker aantal spijtig genoeg zonder legende. Waar het om actuele kunst gaat, is het zeer moeilijk verantwoorde bijbeschouwingen te maken, gezien objectieve maatstaven helemaal ontbreken; het is dan ook verdedigbaar er zich volledig van te onthouden. Niets is zo betwistbaar als de commentaar, die men gewoonlijk over actuele kunst leest, om niet te spreken van vele der werken zelf, waarrond deze commentaar geweven wordt. Alles samen een handige gids, waarvan men de prijs laag heeft willen houden.
Norbert A. Luyten O.P., Ordo rerum. Schriften zur Naturphilosophie, Philosophischen Anthropologie und Christlichen Weltanschauung. Uitg. Universitätsverlag, Freiburg/Schweiz, 1969; 772 blz., Sfr. 60.
Bij gelegenheid van de zestigste verjaardag van de Vlaamse hoogleraar wenden een groot aantal artikelen en beperkte boekdelen in een bundel uitgegeven; zij zijn in het Duits of het Frans en ook een paar in het Nederlands gesteld.
Voor een kunstenaar of een letterkundige zal uit deze lijvige uitgave de belangstelling voornamelijk gaan naar de teksten over: ‘Das Evolutionsproblem’ (135-177), ‘Teilhard de Chardin’ (178-236), ‘Der Mensch als Inkarnierter Geist’ (252-381), ‘Existentiële vraagstukken’ (Schuld, lijden, dood, onsterfelijkheid; 382-426), ‘Actuele problemen’ (427-468), ‘Christelijke spiritualiteit’ (477-526), ‘De christen in de wereld, Wetenschap en wereldbeschouwing’ (527-668), ‘Waarom een katholieke Universiteit?’ (669-754).
Vanzelfsprekend vindt men een bibliografie van de gevierde, die zeer indrukwekkend is en ook een lijst dissertaties, die onder zijn leiding tot stand kwamen. Het is verheugend een dergelijk boekdeel van de hand van een Vlaming te kunnen presenteren, te meer dat het gaat om de zuivere geesteswetenschappen, een gebied, waarin slechts weinige volksgenoten creatief werkzaam waren in de loop der eeuwen.
A.S.
Werner Eichhorn: Cultuurgeschiedenis van China, 10,5 × 18 cm., 347 pag., gen., Aula-boek nr. 329, Het Spectrum Utrecht/Antwerpen, f. 5, 1967.
De informatie, die wij ontvangen omtrent het grootste land ter wereld, China, is doorgaans tweedehands en meestal onbetrouwbaar. De oorzaken hiervan zijn te zoeken op het politiek terrein - vallen dus buiten ons bestek. Maar ergens is dat wel bijzonder jammer. Immers, China bezit een ontzaglijk rijke cultuur - ook nù nog - en de bronnen ervan blijven voor de meesten van ons volstrekt onbereikbaar. Daarom achten wij ons telkens gelukkig bij het verschijnen van een betrouwbaar werk over de cultuurgeschiedenis van het grote, boeiende land. Werner Eichhorn, een bekend Sinoloog, brengt in dit Aula-boek een uitstekend overzicht over de Chinese cultuur, met dan de nadruk op de geestelijke zijde ervan. Uit elk cultureel tijdperk beschrijft hij de feiten, die hem van bijzonder belang toeschenen en op die wijze is zijn boek een naslagwerk geworden, dat én voor de geïnteresseerde leek, én voor de student een stimulans is om verder in het behandelde gebied door te dringen.
Prof. Dr. M.A. Lathouwers: De Sovjetliteratuur, 10,5 × 18 cm., 333 pag., gen., Aula-boek nr. 386, Het Spectrum Utrecht/Antwerpen, f. 5, 1968.
De auteur is een nog jonge (o 1932) hoogleraar aan de Leuvense universiteit. In dit werk belicht hij het evoluerend levensbesef in de hedendaagse Russische literatuur, met als voornaamste thema ‘de mens’. Aandacht krijgen dan ook vooral antropologische thema's als ethiek, vrijheid, liefde en menselijk geluk, en in het bijzonder de grenssituaties van het menselijk bestaan, dié situaties, waarin de mens zich geconfronteerd ziet met de vraag naar de zin van zijn bestaan.
Voor zijn onderzoek is de schrijver uitgegaan van hetgeen er de jongste jaren aan proza, poëzie en essays werd gepubliceerd in Rusland. Hij raadpleegde daarvoor de literaire tijdschriften, waarin, traditiegetrouw, de letterkundige werken worden opgenomen vooraleer zij als afzonderlijke uitgave op de markt komen.
Russische Misdaadverhalen, 10,5 × 18 cm., 154 pag., gen., Prismaboek nr. 1351, Het Spectrum Utrecht/Antwerpen, 1969.
Noem de titel van deze gloednieuwe Prisma commercieel, goed, maar de lading is prima! Toergenjev met ‘De geschiedenis van luitenant Jergoenov’, Dostojevski met ‘De Echtgenoot van Akoeljka’, ‘Lady Macbeth uit het district Mtsenk’ van Leskov, ‘De Moord’ van Tsjechov en ‘Het onverwachte voedsel’ van Koesmin, zijn stuk voor stuk verhalen, die de moeite van lezen en hérlezen lonen. Dat de Russen grootmeesters zijn in dit genre, kan als een gemeenplaats gelden, maar o.i. zijn Toergenjev en Tsjechow in deze bundel werkelijk onvergetelijk.
Prof. Dr. W. Noomen & Prof. Dr. J.A.G. Tans: Franse Letterkunde, 10,5 × 18 cm., 381 pag., gen., Prisma-Compendia nr. 53, Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen, f. 4.50, 1968.
De auteurs hebben er zorgvuldig over gewaakt dit boek niet te laten verworden tot een louter encyclopedische informatie over
| |
| |
schrijvers en werken. Vertrekkend van de middeleeuwen tot in onze tijd hebben zij de literaire werken in hun ontstaan bestudeerd en daardoor getracht de grote golfbeweging vast te leggen, die door de eeuwen heen merkbaar is. De toegankelijkheid, noch de overzichtelijkheid werden enig geweld aangedaan, zodat aan de vereisten van een compendium niet voorbijgegaan werd. Vanuit hun eigen belezenheid en profiterend van tal van moderne publicaties - enkele interessante bibliografische aanwijzingen werden achterin opgenomen - hebben de auteurs laten aanvoelen hoe een lezer van vandaag de dag op de werken uit de Franse literatuur reageert en wat zij hem te zeggen kunnen hebben.
Prof. Noomen stond in voor de redactie van het gedeelte over de middeleeuwen, prof. Tans voor de rest.
Uitstekend werk aan een prijs voor elks beurs.
Enzo Orlandi: Leonardo da Vinci, 23 × 29 cm., 76 pag., uitg. De Geïllustreerde Pers N.V., Amsterdam, verdeler voor België: N.V. Tijdschriften Uitgevers Maatschappij, Antwerpen, 1968, geb., geplast. band, 100 fr.
In de reeks ‘De groten van alle tijden’ slaat dit werk over Leonardo da Vinci een bijzonder goed figuur. Op onderhoudende toon worden leven en werk van het genie erin uiteengezet. De overvloedige illustratie is goed gekozen en de kleurenreprodukties kunnen van behoorlijke kwaliteit genoemd worden.
Het boek is bijzonder goed geschikt voor jeugdbibliotheken en studerenden. Aan de hand van korte teksten, die nauwgezet het beeldmaterieel begeleiden, wordt interesse gewekt voor de universaliteit van Leonardo da Vinci: schilder, urbanist, architect, uitvinder, leraar, man van orde en harmonie en kunstenaar van formaat.
Louvre, Parijs, 23,5 × 29 cm., 176 pag., ca. 130 kleurillustr., Uitg. Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1969, geb. in vollinnen band met goudstempel en geplast. stofwikkel, 400 fr. bij intekening op de 6 delen ‘Beroemde Musea van de Wereld’, afzonderlijk 475 fr.
Dit luxueuze boek verscheen als eerste deel in de reeks ‘Beroemde Musea van de Wereld’. Het zal, met telkens een tussentijd van ongeveer twee maanden, gevolgd worden door ‘British Museum, Londen’, ‘National Gallery, Washington’, ‘Vaticaanse musea, Rome’, ‘Prado, Madrid’ en ‘Nationaal Museum, Tokio’.
‘Louvre, Parijs’ wordt ingeleid door Jean Chatelain, de directeur van het wereldvermaarde museum en terecht wijst hij op het specifiek karakter van de serie boeken: ‘De brede, stoutmoedige opzet van dit project is in overeenstemming met zijn bruikbaarheid en nut. Dit spreekt onmiddellijk tot ieder die met deze uitgave kennis maakt, hetzij kunstliefhebber, criticus, curator: deze groots opgezette uitgave is een uniek middel om de belangrijkste, overal ter wereld verspreide kunstwerken te bezichtigen, te bestuderen en onderling te vergelijken’.
De zeer talrijke kleurreprodukties worden begeleid door bondige, maar interessante gegevens: gedetailleerde beschrijving en uitleg, naam van de kunstenaar, titel, periode, datum, formaat. Achterin maakt een afzonderlijk hoofdstuk met plattegrond de lezer vertrouwd met geschiedenis en bouw van het museum. Een bibliografie, een lijst van illustraties en een register verhogen de waarde als naslagwerk, hoewel het boek ongetwijfeld in eerste instantie een ‘kijkboek’ is maar dan een van hoog gehalte. De prijs voor een dergelijke kwaliteit is o.i. uiterst laag te noemen.
World Press Photo '68/'69, 21 × 28 cm., 144 pag., gekart., uitg. W. Van Hoeve, Den Haag, 1969, 190 fr.
Dit bijzonder interessant werk is het resultaat van een selektie uit duizenden foto's, ingezonden voor de jaarlijkse tentoonstelling ‘World Press Photo’. Snapshots dus van gebeurtenissen, die in 1968 de voorpagina van dag- en weekbladen hielden. Het was voor de samenstellers onontkoombaar de schijn op te wekken, dat in de strijd tussen goed en kwaad op deze wereld het goede geen kans meer heeft: het merendeel van de opgenomen foto's geeft inderdaad een beeld van menselijke wreedheid, meedogenloosheid en onverdraagzaamheid. Maar dat was uiteraard niet te vermijden, omdat de mens nu eenmaal het wreedste dier uit de schepping is, en omdat de nieuwsmedia bestaan bij de gratie van datgene dat nieuwswaarde bezit. Het humoristische, het goede, het hartveroverende, is slechts bij uitzondering voor de pers interessant. Wij zien in het boek Tjecho-Slowakije voorbij defileren, Vietnam, Biafra, de zeehondenjacht in Canada - noem maar op... Een tijdsdocument, waarop de twintigste eeuw allesbehalve fier mag gaan, maar voor de kijker, die nog een beetje nadenkt, een vingerwijzing, een teken aan de wand misschien.
Technisch perfect verzorgd. Sommige kleurenfoto's zijn subliem.
In de bekende reeks ‘Ontmoetingen’ van de uitgeverij Desclée De Brouwer te Brugge, verschenen onlangs drie nieuwe deeltjes:
Wim J. Simons: Henriëtte Roland Holst
L. Wolf-Catz: Helma Wolf-Catz
Marnix Gijsen: Marie Gevers (prijs: 35fr./deeltje).
Het nut en het belang van deze reeks ‘Ontmoetingen’ moeten niet meer onderlijnd worden: wie alle deeltjes rijk is (totnogtoe verschenen er niet minder dan 79) kan bogen op een zeer boeiende encyclopedie van de moderne literatuur. Van de drie nieuwverschijningen lijkt ons het deeltje over Henriëtte Roland Holst het interessantste en degelijkste, maar wellicht is dat wel te wijten aan het feit, dat het werk van de bekende dichteres ons veel nader staat dan het oeuvre van de andere twee schrijfsters.
In elk geval wensen wij, dat Desclée De Brouwer de boeiende reeks steeds verder zal uitbouwen. Literatuurliefhebbers, leraars en studenten zullen er niet rouwig om zijn!
Gedichten 68, 13,5 × 19,5 cm., 64 pag., uitg. Davidsfonds, Leuven, 1969, ledenprijs: 50 fr., handelspr.: 75 fr.
Het Davidsfonds en de samenstellers van de bundels ‘Gedichten’, Jos de Haes en Hubert van Herreweghen, ploegen naarstig voort met hun jaarlijkse ‘keuze uit de tijdschriften’. De keuze 1968 is andermaal een interessante steekproef geworden uit hetgeen Noord- en Zuidnederlandse dichters ons te bieden hebben. Het Zuiden is dit jaar bijzonder goed vertegenwoordigd en het bezorgde ons vreugde, dat ook een drietal van de allerjongsten werd opgenomen: Marc van den Hoof, Patricia Lasoen en Jean Pierre Dumolyn.
Men kan erover discussiëren, maar waarom Christine D'haen geselekteerd werd, is en blijft voor ons een raadsel: haar woordenschat is blijkbaar wel uitgebreid, maar is dat nou écht poëzie?
Overigens blijft het uitgeven van de bundels ‘Gedichten’ een niet genoeg te prijzen initiatief, te meer, daar het D.F. erin slaagde een oplage af te zetten, die enorm groot is - vergeleken met deze van dichtbundels, die bij andere uitgevers het licht zien.
Davidsfonds Kartoonboek 2 - Wereldkartoonale 68, 19 × 19 cm., 108 pag., uitg. Davidsfonds, Leuven, 1969, ledenprijs: 60 fr., handelspr.: 95 fr.
Dit heerlijke cartoonboek werd uitgegeven n.a.v. het 5de humorfestival, georganiseerd door het gemeentebestuur van Heist-Duinbergen, in de zomer 1968.
Telkenjare mag dit humorfestival zich verheugen in een groot succes en honderden cartoons uit binnen- en buitenland worden aan de jury voorgelegd. In 1968 werd de prijs voor het gewone cartoon niet toegekend, deze voor de tijdkritische tekening en de
| |
| |
karikatuur gingen naar Nederland, respect. naar Willem van Malsen en Bob van den Born. Het boek zelf bevat een selektie van de ingezonden werken: meer dan honderd pagina's, die men moét zien en waarbij helemaal geen commentaar kan gegeven worden. Alle schakeringen - glimlach, grijns, gegrinnik, binnenpretje en schaterlach - gewaarborgd.
Bij de Uitgeverij A.J.G. Strengholt N.V., Amsterdam, verschenen de jongste jaren enkele waardevolle boeken over de muziek, waarop wij even de aandacht willen vestigen.
Prof. Dr. K.Ph. Bernet Kempers: Muziekgeschiedenis, 16 × 22,5 cm., 416 pag., talrijke illustraties, gebonden, 495 fr., 1965 (6de druk).
Een klassieke muziekgeschiedenis is doorgaans opgevat als een chronologisch overzicht van al wat zich, door de eeuwen heen, heeft afgespeeld op het terrein van de muziek. Dat procédé is in sé niet af te keuren, maar het is bijzonder boeiend het ook eens op een andere wijze te zien. Prof. Kempers' werk kan a.h.w. een voorafbeelding worden genoemd - maar dan op veel uitgebreidere schaal - van ons nummer ‘Muziek en levensmilieu’. In een eerste grote hoofdstuk behandelt hij het toonsysteem, de technieken, de instrumenten en de stijlen en deelt dan dadelijk zijn stof in in vier grote delen: Muziek voor de kerk (onderverdeeld in katholieke, protestantse kerkmuziek en orgelmuziek - een indeling, die soms wel eens mank loopt) - Muziek voor het theater (o.i. het meest homogene deel van het werk) - De wereldlijke vocale muziek - De instrumentale muziek. Komen daarbij nog een aanhangsel over de nieuwste ontwikkeling (de auteur is lang niet mals voor tal van nieuwlichters!), een zeer interessante tijdtafel, lijst der stambomen, een lijst van de opgenomen notenvoorbeelden en een uitgebreid en gemakkelijk te hanteren register. Na elk hoofdstuk werden bibliografische notities ingelast, die de waarde van dit werk nog verhogen.
Prof. Kempers is een wetenschapsman, die hetgeen hij kent en weet op een bevattelijke en aanvaardbare wijze kan verwoorden. Is zijn ‘Muziekgeschiedenis’ in eerste instantie opgevat als studieboek, toch menen wij dat het verder reikt; wellicht is dat inderdaad te danken aan de opbouw van het boek en de indeling van de stof.
Marius Monnikendam: Nederlandse Componisten van Heden en Verleden, 14 × 21,5 cm., 280 pag., geïll., gebonden, 245 fr., 1968.
In zijn inleiding maakt Marius Monnikendam, de befaamde Nederlandse musicoloog, meteen duidelijk waar het hem in dit werk om te doen is: ‘Omdat er tientallen jaren zijn verstreken sinds er een behoorlijk overzicht van de muzikale creativiteit in ons land - bedoeld wordt dus: Nederland - verschenen is... is het geen overdaad dat anno 1968 weer eens een poging gedaan wordt om een synoptisch beeld van ons eigen toonkunstig leven te brengen.’
Hij doet het op grandioze wijze - alleen al de indeling van het te verwerken materiaal moet al een probleem op zichzelf geweest zijn. Voor de Zuidnederlander is het bijzonder prettig te zien hoe de auteur de knoop van de Nederlandse School doorhakt; hij haalt Dr. Boereboom aan, Prof. Van den Borren en Robert Wangermée en tracht de kaap te omzeilen met te zeggen: ‘Hier stellen we tegenover dat in ons Nederlands spraakgebruik en aan onze Hogescholen waar muziekwetenschap gedoceerd wordt, de term “Nederlandse School” zo algemeen aanvaard is geworden, dat hoewel argumenten ten gunste van de term “Vlaams” pleiten, we de spraakverwarring die op zoveel muzikaal terrein reeds heerst, niet willen uitbreiden en consequent “bepaalde conventies” handhaven’. Het grootste deel van het werk is gewijd aan de hedendaagse muziek: bijzonder verhelderend en zeer vlot geschreven, tientallen namen - bekende en onbekende - maar wanneer nog eens een Jacob Obrecht?...
Hennie Schouten: Muziekleer in Theorie en Praktijk, 16 × 24,5 cm., 242 pag., geïll., gebonden, 455 fr., 1968.
De auteur heeft een paar tientallen muziekpedagogische werken op zijn actief. Het huidige boek is vooral bedoeld voor aanstaande musici: het bevat de basiskennis, zonder dewelke een meer uitgebreide muzikale studie onmogelijk is. Een zeer ‘helder’ werk, dat in talrijke korte hoofdstukken de basisleer uiteenzet en dat daarbij zeer nauw aansluit met de levende muziek. Geen dor getheoretiseer dus, maar een vertrouwd maken, een inwijden, een boeiend binnenleiden in de muziektheorie, waarbij het de auteur vooral om te doen is de leerling inzicht bij te brengen.
Een ander merkwaardig ‘muzikaal’ boek is voor kort verschenen in de bekende Aula-serie van de uitgeverij Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen:
Theo Willemze: Het muzikaal gehoor, vorming en ontwikkeling, 10,5 × 18 cm., 400 pag., gen., f 8,50, 1969.
De auteur is componist en als musicoloog verbonden aan het Twents Muzieklyceum. In dit boek heeft hij een zeer originele methode uitgewerkt tot vorming en ontwikkeling van het muzikaal gehoor. Hij toont zich niet alleen een grondig systematicus, maar evenzeer een uitstekend psycholoog; dit laatste blijkt dan ten overvloede uit de ‘gesprekken met studenten’, die hij na elk hoofdstuk heeft ingelast en die blijkbaar zo van de bandrecorder neergeschreven werden. De grote hoofdstukken kunnen eenvoudig samengevat worden door aanhaling van hun betiteling: Het a prima vista zingen van twee solfèges, waarvan een begeleid, en een onbegeleid en het uitvoeren van ritmen in van eenvoudig tot gecompliceerd stijgende opgaven; het onderscheiden van intervallen, drieklanken, septiemakkoorden en hun omkeringen en andere samenklanken van drie en vier verschillende tonen; het noteren van een eenstemmig muziekdictee van ritmen in van eenvoudig tot gecompliceerd stijgende opgaven en van een twee- (drie-) stemmig muziekdictee.
De inleiding tot dit alles heeft meer betrekking op noordnederlandse muziekinstellingen, de aanhangsels en de literatuuropgave zijn belangrijk en zeer zorgvuldig opgesteld.
J.V.R.
| |
Periodische uitgaven Catalogen uitgegeven door de provinciale cultuurdienst van Limburg, dokter Willemsstraat, Hasselt, Giro 52.69.93
Retrospectieve Broeder Max. Deze bekende Limburgse kunstenaar werd gehuldigd door een retrospectieve ter gelegenheid van zijn 65ste verjaardag. Het provinciaal Begijnhof te Hasselt (7 dec. '68 - 5 jan. '69) bood niet minder dan 143 werken aan, waarvan 113 schilderijen. De mooie cataloog wordt ingeleid door gouverneur L. Roppe. Hij bevat bovendien huldeteksten van Anton van de Velde en Louis Verbeeck, en een degelijke presentatie van de kunstenaar, met curriculum vitae en evolutieschets, door Marnix van Gavere en Paul van Meerbeeck. Drieëndertig werken werden in kleur of zwart-wit gereproduceerd; voor twaalf ervan schreef Frank Boutevogel een treffende poëtische parafrase. Een cataloog die een waardevol bezit is en een verdiende hulde. Bij gelegenheid van deze retrospectieve, verschenen in ‘Kerkelijk Leven’ een zestal grote reprodukties in helio, vergezeld van teksten van de schilder en van Paul van Meerbeeck.
| |
| |
Retrospectieve Antoon Marstboom. De Antwerpse schilder kreeg een mooi ensemble samen bestaande uit 123 werken, waarvan 59 schilderijen en 15 aquarellen; de datum van ontstaan van de werken wordt spijtig genoeg meestal niet vermeld in de cataloog. Hubert Lampo schreef een degelijke voorstellingstekst. Zeventien reprodukties van figuratief en non-figuratief werk geven een goede synthese van Marstbooms evolutie. De tentoonstelling ging door van 2 tot 16 februari.
Facetten van de jonge Vlaamse kunst 1969. Voor de tweede maal bracht de Nederlandse dienst voor plastische kunsten van het ministerie voor Cultuur een dergelijke tentoonstelling tot stand. Vóór Gent kreeg het provinciaal Begijnhof van Hasselt de eer haar aan het publiek voor te stellen, van 22 maart tot 7 april. Zoals Marcel Duchateau schrijft in de inleiding, toont de tentoonstelling aan, dat onze jonge Vlaamse kunstenaars volstrekt mee zijn met stromingen, die zich in de wereld voordoen. Van elk der 40 deelnemers wordt, bel.alve het portret, ook een werk gereproduceerd. De tentoonstelling bevat zowel schilderwerken als beeldhouwwerken, assemblages, serigrafieën en objecten.
Marcel Notebaert. Deze originele cataloog bevat korte inleidingen van Marcel Duchateau, Gaby Gyselen, R.H. Marijnissen en de schilder zelf. De tentoonstelling bracht uitsluitend werken uit de laatste periode van Notebaert, waarin hij een merkwaardige stijleenheid vertoont, gekenmerkt door een fel engagement tegenover het tijdsgebeuren. Ook de intense creativiteit van de schilder is overduidelijk, gezien de 89 geëxposeerde werken slechts een keuze zijn uit de produktie van de laatste drie jaar.
Kunstambachten der IX Provinciën. Deze zeer beknopte cataloog, waarin voor elke provincie slechts één werk gereproduceerd is, sluit aan bij de tentoonstelling, ingericht door het Economisch en Sociaal Instituut voor de Middenstand (1 tot 25 juni 1969). Honderd en tien werken brachten een synthese van wat op dit ogenblik op artisanaal vlak in België gebeurt.
| |
Catalogen, uitgegeven door de stedelijke culturele raad knokke
Prijs voor Schilderkunst van de Stad Knokke
De tentoonstelling, verbonden aan de Vijfde Prijs voor Schilderkunst van de Stad Knokke, ging vergezeld van het verschijnen van een prachtige catalogus. Hij bevat een 15-tal reprodukties van ingezonden en voor de expositie weerhouden werken, meestal op groot formaat afgedrukt, alsmede een overzicht van alles wat met de tentoonstelling en de inrichting ervan te maken heeft (samenstelling werk- en erecomité, werkzaamheden van de jury, reglement, naamlijst van exposanten en eigenlijke catalogus). De Culturele Raad van Knokke - en inzonderheid burgemeester Dr. Eug. Mattelaer, alsmede secretaris A. Ghekiere - verdienen een hartelijke gelukwens wegens dit puike werk.
| |
Kleine Rembrandt-tentoonstelling
In juli en oogst realiseerden het Stadsbestuur van Knokke, de Stedelijke Culturele Raad en de Dienst voor Toerisme en Feestelijkheden een interessante ‘Kleine Rembrandt-tentoonstelling’, die niet minder dan 7.000 bezoekers trok en tijdens dewelke 12.000 catalogi verkocht werden, wat wel enorm kan geheten worden. De expositie omvatte een 5-tal werken van Rembrandt zelf, plus dan 8 van zijn leerlingen en 11 uit zijn omgeving. De catalogus is niet alleen een functionele gids voor de expositie, maar tevens een waardevolle monografie, waarin Rembrandt en zijn oeuvre indringend worden bestudeerd en waarin de tentoongestelde schilderijen vakkundig worden beschreven. Wijzen wij tenslotte ook nog op de prachtige illustraties (een 35-tal reprodukties), en de keurige presentatie.
BIEKORF, Westvlaams Archief. Abonnement 150 fr., Giro 2335.37, A. Viaene, Annuntiatenstr. 82, Brugge.
1968, 7-8, Hooi- en Koornmaand: o.a. Peter Heyns' lof van Rijselin-Vlaanderen (A. Viaene) - Oude Brugse kantkunst (M. Cafmeyer) - De oude Eeckhoutabdij te Brugge (N. Huyghebaert) - Rector Peter Benoit, vriend van Gezelle (J. de Mûelenaere) - Westvlaamse tijdschriften 1850-1960 (H. Stalpaert en Chris Vercruysse).
9-10, Herfst- en Zaaimaand: o.a. Anselmus De Boodt, natuurkundige, 1630 (J. De Smet) - Adolf Lootens ‘Kindervertelsels’ (H. Stalpaert) - Brugse kant (verv.) - Taalaantekeningen, S. (K. De Busschere) - Eeckhoutabdij (verv.) - Vl. bedevaarders te Rome, 1350-1532 (A. Viaene) - Kunstsch. Andreas De Muynck, Brugge, 18oE. (E.N.) - Vl. romans in 1796 (E.N.) - Bibliotheek van de Westvl. volkskunde.
11-12, Slacht- en Wintermaand: o.a. ‘Quiconque’ van Anth. de Roovere (R. Willemyns) - Bibliografie van het Volkslied (H. Stalpaert) Eeckhoutabdij (verv.) - Brugse kant (verv.) - Eerste eeuwfeest van de Brugse Academie, 1818 (A. Viaene) - Westvlamingen in het nationaal biografisch woordenboek (A.V.) - P. Debrabandere, beeldhouwkunst te Kortrijk (A.V.)
Het nummer eindigt met de inhoudstabellen van de 69ste jaargang, een lijvig boekdeel van 414 blz.
1969, 1-2, Nieuwjaar- en Schrikkelmaand: o.a. De Brugse tak van de familie Grossé en haar kunstatelier, I-II (Gaby Gyselen) - Weeklacht van de Westhoek in de kroniek van Duinkerke, 1582 (A. Viaene) - Abraham a Sancta Clara in Nederlandse druk (A. Viaene) - Eeckhoutabdij (verv.) - De Ijslandvaart in brieven (J. Beun) - Blijde inkomsten van Egmont (A.V.)
3-4, Lente- en Grasmaand: o.a. Goud- en zilversmeden in Brugge, 1320-1520 (A. Viaene) - De jonge Gezelle en zijn geestelijke oversten (E. Derluyn brengt enkele merkwaardige, nog onbekende gegevens uit Gezelles studietijd vooral) - De gang van de wereld (G.P. Baert) - De familie Grossé, III-IV (verv. G. Gyselen) - Barok en Klassicisme in de Kortrijkse O.-L.-Vrouwkerk.
| |
De bladen voor de grafiek.
Uitg. van de Bladen voor de Poëzie, Lier. Giro 1410.70. Eerste jaargang. Vier nummers, 250 fr. Adm.: Kapucijnenvest, 4, Lier.
1968, 4, Lou Strik. Deze graficus uit Eindhoven (o 1921), verblijft thans te Amsterdam en is leraar aan de Academie te Tilburg. Hij is voornamelijk houtgraveur. De tien originele houtgravures van deze map tonen dat hij in zijn prenten voor alles een verteller is, vol fantasie.
1969, 1, Piet Janssens. Deze Lierse tekenaar (o 1933) signeert ‘J. Piet’ en is een leerling van Jos Hendrickx. Hij houdt van symbolen en van dieren. Steeds sober, maar stevig en fors, doch niet zonder poëzie of tederheid, en soms ook humor en zelfs bitterheid. De tien platen van de map zijn gedrukt met de originele blokken; een ervan is gekleurd. Vooral zijn ijsvogel en zijn zingende uil hebben merkwaardige decoratieve gaven.
1969, 2, Albert van Dyck. Schilder en tekenaar streden om de voorrang bij de te vroeg gestorven Turnhoutse artiest (1902-1952). Zoals Roger Geerts betoogt, sluit ook zijn grafisch werk aan bij de vergeestelijkte kunst van zijn schilderwerken, een kunst beladen met diep gevoel en een soms sacrale rust. De tien tekeningen werden thematisch gekozen: kinder- en meisjesfiguren, enkele portretten en een landschap.
| |
| |
ART D'EGLISE, St.-Andriesabdij, Brugge 3. Redactie Dom Fr. Debuyst. Abonnem. 250 fr., giro 553.60.
1968, No 145. Dom Fr. Debuyst handelt zeer uitvoerig over de ‘Homo Viator’, de reizende mens. Hij poogt in te dringen in de diepere betekenis van de verkenning, de ontdekking, het avontuur en vooral de innerlijke weg door de stilte, de tocht van de Emmaüsgangers; dit alles geïllustreerd met een ets, een paar aquarellen, een schilderij, houtgravures, een oude kaart, wat foto's, enz. In dit nummer worden verder nog een paar kloostergebouwen besproken (Mount Savour te Elmira en het Convent van Moua in Tanzanië).
1969, No 146. Met deze aflevering herneemt Dom Fr. Debuyst zijn selectie post-conciliaire kerken: werk van Marc Dessauvage, Richard O' Mahony, Jean Cosse, Fritz Wotruba. Verder voorstelling van edelsmeedkunst van Philip Denis en Roger Bonduel. Tenslotte enkele Japanse indrukken van Guy Dekeuleneer.
1969, No 147. Het grootste deel van dit nummer bestaat uit een kennismaking met de Japanse leeffilosofie, binnenhuisinrichting, huis- en tuinarchitectuur, huisraad, bloemschikkunst, schilderkunst; dit alles gezien als beladen met sacraliteit.
NEDERLANSE VOLKSKUNDIGE BIBLIOGRAFIE, Syst. registers op tdsch., reeksen en gelegenheidsuitgaven o.l.v. Prof. Dr. K.C. Peeters. Centrum voor Studie en Documentatie, Antwerpen.
Deel VI: Eigen Schoon en De Brabander (1911 - 1960) door Lea Peeters. Brengt een ontleding van de drie tijdschriften: ‘Eigen schoon’ (1911-14), ‘De Brabander’ (1919-25) en ‘Eigen schoon en de Brabander’ (1962- ).
Deel VII: Oostvlaamsche zanten (1926-1960) door Lic. R. Vander Linden. De gekende Oostvlaamse folklorist en geschiedkundige heeft met bijzondere zorg en kennis van zaken dit deel afgewerkt. Het laatste deel is ter perse.
| |
Een kwarteeuw ‘nieuwe stemmen’
Het literaire maandschrift ‘Nieuwe Stemmen’, orgaan van de ‘Katholieke Jongeren-Gemeenschap’ bestaat 25 jaar.
In het mei-juni-nummer, dat een echte jubileumuitgave is geworden, geeft hoofdredacteur prof. dr. A. Van den Daele s.j., een overzicht van het ontstaan, de groei en opbloei van het tijdschrift. ‘Nieuwe Stemmen’ wil ‘in brede geest elke talentvolle poging aanmoedigen’ en betekende aldus voor heel wat letterkundigen het debuut of in ieder geval een rijkbenutte kans tot publicatie. Marcel Brauns, Ward Ruyslinck, Valeer van Kerckhove, Reninca, Christine d'Haen, Jos Ghysen, Dries Janssen, Roger Fieuw, e.v.a. zijn met scheppend en/of kritisch werk medewerkers geweest.
In 1955 werd begonnen met de uitgave van ‘speciale nummers’. Dit jaar komt het elfde van de pers, een geïllustreerd en breed opgevat ‘Spanjenummer’, waarin de jongste Spaanse literatuur in zijn diverse aspecten door specialisten zal worden behandeld.
R.F. Lissens maakt enkele ‘vluchtige gepeinzen over het literair tijdschrift’, terwijl in een interview met Lieven Rens naar de kern van de doelstellingen van ‘Nieuwe Stemmen’ wordt gepeild, aan de hand van de visies van Marcel Brauns en de geïnterviewde.
Leo Herberghs wijdt beschouwingen aan het verschijnsel poëzie en aan het dichterschap, en het jubileumnummer van ‘Nieuwe Stemmen’ wordt besloten met de publicatie van de bekroonde gedichten uit de poëzieprijsvraag, waarover secretaris F. Vander Poorten een gefundeerd verslag schreef (zie uitslag in dit nummer onder ‘Kunstecho's’ - Aalst).
Op 28 juni vierde ‘Nieuwe Stemmen’ in de Boerentoren te Antwerpen zijn 25-jarig bestaan met een plechtige feestzitting.
|
|