[nummer 99]
inleiding
Hoe staat het, buiten ons land, met de faam van de moderne beeldende kunst uit Vlaanderen in het algemeen, en met deze van de symbolisten in het bijzonder?
Om een vrij betrouwbaar antwoord te kunnen geven, zou men moeten beschikken over zoveel mogelijk objectieve gegevens.
Vooreerst een paar zuiver subjectieve, rechtstreeks geput uit de ervaring.
Dr. juris Adelin De Buck, onze voortreffelijke culturele attaché te Bonn en verantwoordelijke voor de kunstmanifestaties in het Belgisch Huis te Keulen, ziet het probleem zo. Men moet rekening houden met de image die de Duitser zich over Vlaamse kunst heeft gevormd. Zijn abstract begrip is gestoffeerd met certitudes zoals de kunststeden Antwerpen, Gent, Brugge, de grote markt te Brussel, een paar Vlaamse primitieven, Breugel, Rubens en Van Dyck, mogelijk De Leeuw van Vlaanderen van Conscience, soms Claes en Streuvels, bijna zeker Timmermans. Wie de Duitser nu wil gaan inpalmen voor de hedendaagse kunst uit ons land, moet haar situeren binnen dat gevestigd perspectief. Anders blijft hij beleefd onverschillig.
De tentoonstellingen die de Provincie West-Vlaanderen sinds 1960 in grote en kleinere steden van Westfalen heeft ingericht, bevestigen grosso modo de zienswijze van dr. De Buck. De indruk welke het oeuvre van Constant Permeke ginds gemaakt heeft, bleek groter, wanneer de toeschouwer wat wij zouden kunnen noemen Vlaamse background bezat.
Maar nu de objectieve(re) gegevens?
Vooreerst is er een zekere tijd nodig opdat de faam van een kunstenaar zou kunnen doordringen in het buitenland. Laat ons aannemen dat dit hooguit een kwarteeuw na de dood van de artiest een voldongen feit moet zijn. Als er dan nog niets gebeurt of gebeurd is, wordt het bedenkelijk. Het modern voorlichtings- en bemiddelingsapparaat beschikt immers over alle mogelijkheden: retrospectieve tentoonstellingen, wetenschappelijk opgemaakte catalogi, reproducties van goede kwaliteit, goed ingewerkte en bekwame internationale marchands, verzamelaars met stevige bankreke-