Prof. Dr. Robert Karel Jozef Emiel Antonissen
criticus, literair-historicus
Geboren te Antwerpen op 23 mei 1919, in maart 1950 met zijn gezin naar Zuid-Afrika geïmmigreerd.
Hij voltooide de Grieks-Latijnse humaniora aan het Sint-Jan-Berchmanscollege te Antwerpen in 1936, studeerde daarna tot einde 1942 aan de Katholieke Universiteit te Leuven, waar hij in 1940 Licentiaat in de Germaanse Filologie en Geaggregeerde van het Middelbaar Onderwijs werd en in december 1942 promoveerde tot Doctor in de Letteren en Wijsbegeerte op een proefschrift over Herman Gorter en Henriëtte Roland Holst (uitgegeven in 1946, en bekroond met de letterkundige prijs der Vlaamse provinciën in 1947).
Uit zijn huwelijk, in mei 1944, met mej. Lisette Maria Victorina Broekmans werden vier kinderen geboren: Frederike E.M. (geb. 1946), Helga F.L. (geb. 1947), Diederik L.J. (1953-1955) en Elisabeth A.A. (geb. 1957).
Hij was van 1943 tot 1949 werkzaam in het middelbaar en hoger-normaal onderwijs te Antwerpen en Tielt. In 1950 werd hij lector, in 1953 senior lector, in 1958 hoogleraar in de Nederlandse en de Afrikaanse letterkunde, tevens hoofd van het Departement Afrikaans en Nederlands, aan de Universiteit Rhodes te Grahamstad, Zuid-Afrika; van 1959 tot 1963 was hij ook dekaan van de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte. Hij is lid van de Maatschappij der Nederlandse Letteren te Leiden, van de Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en letterkunde en Geschiedenis te Brussel, van de Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kuns te Pretoria, en van de redactie van het tijdschrift Standpunte te Kaapstad.
Antonissen was en is vooral als literair-historicus en -criticus bedrijvig, en met name op het gebied van de Nederlandse en Afrikaanse letterkunde. Wat de Nederlandse letteren betreft, stelde hij een paar zeer uitvoerige en gecommentarieerde bloemlezingen uit de hele Nederlandse lyriek samen en schreef hij verscheidene studies over het
Prof. Dr. Robert Antonissen
drama van 1350 tot 1700 en over literatuur van en na '80. Met een tweedelige
Schets van den ontwikkelingsgang der Zuidafrikaanse letterkunde (1946) verwierf hij dadelijk ook in Zuid-Afrika een goede naam als kenner van de Afrikaanse letteren, zodat hij uitgenodigd werd tot het bekleden van een lectoraat aldaar. Genoemd werk verscheen in Afrikaanse bewerking als
Die Afrikaanse letterkunde van aanvang tot hede (1956), een als standaardwerk geldende publicatie, die reeds een tweede (1961) en een derde uitgave (1965) beleefde. Op verzoek van de redactie van
Standpunte, hét leidinggevende letterkundige tijdschrift in Zuid-Afrika, begon hij in oktober 1952 een geregelde kroniek van de Afrikaanse letteren, naar aanleiding waarvan werd opgemerkt: ‘Geruime tyd reeds sorg Antonissen daarvoor dat die kritiese gewete by ons nooit heeltemal insluimer nie. As literêr-historikus én as kroniekskrywer het hy vandag in Suid-Afrika geen gelyke nie’ (Ernst Lindenberg in
Kriterium, Kaapstad, 1963). Een ruime keuze uit die kritieken werd gebundeld onder de titels
Kern en tooi (1963) en
Spitsberaad (1966). Zijn deskundigheid op stuk van Afrikaanse letterkunde bracht medewerking mee aan buitenlandse publikaties als
Dichterschap en werkelijkheid (3
e uitgave, Utrecht), de
Nuova Enciclopedia Mondadori (Milaan), het
Lexikon der Weltliteratur im 20. Jahrhundert (Freiburg), de
Histoire des Littératures (Gallimard), de
Dictionnaire des littératures (Presses Universitaires de France) en de zevende uitgave van de
Grote Winkler Prins (Amsterdam-Brussel).
Uit de aard zelf zijn van zijn leeropdracht, kan worden afgeleid dat Antonissen steeds nauw contact onderhoudt met het Nederlandse cultuur- en geestesleven, dus ook met het Zuidnederlandse of zogenaamd Vlaamse. Tot zijn meest verheugende ervaringen rekent hij de geestdrift, waarvan zijn Zuidafrikaanse studenten, zo Engels- als Afrikaanssprekende blijk geven ten opzichte van de letterkundige beschaving der Nederlanden, die zij terecht heel dikwijls veel hoger aanslaan - ook in het ensemble van de Europese beschaving - dan de Nederlanders en Vlamingen zelf dat doen. De cultuur der beide Nederlanden ziet hij als een essentiële kern-factor in de wording der Europese bescha-