De beste humor van de schrijver zat in de wijze waarop hij de mensen waarnam en in de taal waarmee hij die waarneming vertolkte.
Biezondere voorbeelden van beide vindt men in ‘Minnekepoes’. Een boek dat ten onrechte op het achterplan schijnt te zijn gebleven. Misschien omdat men het als een intermezzo beschouwde? De kunst van het intermezzo valt bij ons nog zoveel tussen de plooien.
Minnekepoes' bevat notities over een vakantie in een Kempens dorp. Het is een soort van dagboek, waarin de atmosfeer, de klank en de kleur van de seizoenen worden gemengd met opmerkingen over mensen en dingen uit de dagelijkse gang van zaken. Eigenlijk zijn de opeenvolgende hoofdstukjes niets anders dan wat wij nu ‘kursiefjes’ zouden noemen. Zij lijken op dit genre omdat zij op bondige wijze geestige impressies brengen, maar ook omdat in het moderne kursiefje vaak gezocht wordt naar originele beelden. Voor ‘Minnekepoes’ geef ik meer dan één bundel hedendaagse beroepshumor.
Een groot voorbeeld van Timmermanse waarneming blijft een bijna terloopse opmerking in dit vakantieboek. De Processie trekt door het dorp en de barones stapt met haar twee dochters achter het Allerheiligste: ‘Zij zijn karig gekleed, want zij willen niet opvallen en de aandacht trekken. Vlak na hen blinkt de garde-champetter met blanke sabel, zijn hoofd scheef van recht te gaan...’ De onmogelijke poging tot waardigheid wordt hier met een paar woorden meesterlijk getypeerd. ‘Zijn hoofd scheef van recht te gaan...’ De champetter zal nooit meer uit mijn verbeelding verdwijnen. Sinds ik hem in dit boek heb gezien, kijk ik naar alle processies en stoeten, en ik zie hem overal opstappen, in allerlei uniformen en kledij, maar altijd met hetzelfde scheve hoofd.
Timmermans steekt hier zijn pen uit naar Carmiggelt.
Ook in de jaren dat ik minder van Timmermans' verhalen heb gehouden en in een aantal boeken die ik nu, op afstand, gerust als mislukt of verouderd mag afschrijven, heb ik altijd genoegen beleefd aan zijn beeldspraak. Zij leverde voldoende parels op om altijd weer in die boeken op zoek te gaan. Vaak was dat eigenlijk geen zoeken, omdat zovele beelden in mijn herinnering leefden en ik alleen maar ging bladeren om ze op hun juiste plaats opnieuw te bekijken. Nu droom ik van een klein Timmermans-brevier, waarin niet de ‘gedachten’ maar de ‘kleuren’ zouden worden samengebracht.
In die kleuren zat veel blauw en geel van de naïeve prenten. Zijn taal blonk zoals de huizen en straten van Lier in de zomer van zijn jonge jaren.
De volksvertellers van de oude stempel, die je ook nu nog kunt horen, maar je moet weten waar ze zitten, kunnen vaak beelden gebruiken die in originaliteit en kleur niet voor Timmermans moeten onderdoen. Ik heb eens iemand horen vertellen ‘dat hij zoveel champagne had mogen drinken, dat zijn tenen er van krulden’. Een andere ‘lachte zich een oog uit van schrik’. In Lier hoorde ik een grote, magere man met triestig gezicht ‘een lange vrijdag’ noemen (want een ouderwetse visdag was niet zo'n kermis, weet u het nog?). Een nijdaas van een rijkaard is er ‘een zilveren judas’.
Timmermans luisterde naar de volksmond. Zijn verbeelding noteerde, vulde aan, blonk alles op. Soms beefde zijn hand en schoof zijn pen uit; dan werd hij kunstmatig. Soms was hij niet persoonlijk genoeg aanwezig; dan bleef hij oubollig. Maar...
Sla ‘Minnekepoes’ open, gelijk waar, bijvoorbeeld op pagina 10. Het is zondag en de wolken slenteren vredig, ‘dik van geluk door de zondagmorgen, aan de vertelselblauwe lucht’.
‘Een distelvink tikt gaatjes in de stilte. En op het glanzend vlies van 't diepe water, ligt de hemel genietend op zijn rug met waterleliën tussen de vingeren. Een telefoonpaal, die naar schepen riekt, zoemt binnensmonds gazettennieuws’.
De wereld wordt soms in woorden opnieuw geschapen. Of gerestaureerd.
Is het niet geestig dat een schrijver dat kan, een kleine mens met een pen?
De geest van Timmermans' humor is die van bijna al zijn werk. Hij is best te typeren met het bekende prentje van de doedelzakspeler die musicerend door de velden schrijdt, boven het opschrift: ‘En Toch!’
Het is de humor van de levensaanvaarding. Timmermans ziet de onvolkomendheden van de wereld, maar hij klaagt ze niet aan. Hij lacht er eens mee en plaatst ze in een ruimer kader, in een sfeer van breed-menselijk begrip. Zó redt het volk zich al eeuwen uit zijn mizerie.
Toen Lods op 13 october 1938 in De Standaard zijn duizendste ‘Uil’ liet verschijnen, bood de krant hem een originele hulde aan. Zij drukte het jubilerende ‘kursiefje’ tussen een gelukwens van Felix Timmermans en een van Ernest Claes, die allebei zo'n beetje over humor filosofeerden.
Timmermans vatte er zijn eigen opvatting in samen: ‘De humor is ernst en tragiek waaraan men niet wil ten onder gaan. De wil naar levensverheuging, want de humor