| |
| |
| |
poëtisch bericht
dat de duisternis verlicht
strekt zich uit in het gras.
De stilte blikt als een kind
een eekhoorn is de vrolijkheid
zo zal het altijd zomer zijn.
redding
zie ik mij met jou huilen
doch onze tranen zijn olie
herfst
De zwallems troepen samen, rusten
alvorens de benijde reis te doen.
Maar onrustig broeit mijn bloed,
de herfst is mijn seizoen.
De stroom kan voor hen geen kwaad,
ze zitten op de draden. Stel je vast.
als die zwallems op hun draad.)
een vrouw is als een winterregen om
te strelen met vingers die
gaan als smalle pijlen hijgend
raakt zij even de oneindigheid
wanneer wij samen smelten
en sterven als trage sneeuw
kinderverdriet
Kinderverdriet zegt men dan,
En ze schudden meewarig het hoofd.
Net alsof jouw verdriet, kleine man,
Niet even goed alle vreugde verdooft.
Kinderverdriet gaat zo gauw voorbij,
Je kunt er je niet aan storen.
Maar alle verdriet is toch als het getij
En ook jouw wereld gaat erin verloren.
Kinderverdriet gaat niet zo diep,
Het wordt zo vlug vergeten.
Maar zoals jouw schreiende stem me riep,
Heb ik zelden grotemensenverdriet geweten.
het huis
Ik leg mijn oog te loeren
aan 't huis dat ik bewoon
luistert het kind dat veel meer weet
De nevel van zijn eerste sigaret
beslaat mijn brilleglazen.
met woudlopers en vrouwen.
Hij houdt de ronde harde kop
stokstijf wanneer zijn kleine moeder
met vingers die mijn hoofdhuid striemen
doorheen zijn haren strijkt.
De man die wenkt herken ik:
De huid geplet tegen de ruit
de ogen verloren in zijn ogen
deins ik terug in blinde schrik:
hij is een schim - die schim ben ik.
Koud binnenin zijn al mijn kamers.
Vader vader roept mijn kind.
| |
| |
| |
poëtisch bericht
dat je zoon des huizes bent
stadswaarts 's winters
Er is zoveel vuur, er is zoveel licht,
Om op af te gaan, om in te geloven
Over de wereld. Sneeuw heeft boven
Het donker een rijk van droom opgericht.
Met maanblauwe adem om van te leven.
Met, koel en glad in de glazen huid
Der dingen: schoonheid, en, torenhoog, luid
Over de daken, het wonder beleden
Dat men stapt in een stad waar hart in zit.
Achter de eiken geheimen der deuren
Weet ik de oude gebaren gebeuren
Van liefde en dood, zeer zacht en zeer wit.
Geluk tilt mij op in de hemel der straten,
Vol zielen van broeders en zusters. Ik ben
Hen zozeer verwant. Hoe bemin ik, hoe ken
Ik van eeuwen terug hun verklaarde gelaten?
winter
Wij worden oud: het gras verdort en op de dijken
kreunen zwarte bomen in de winterwind.
De Schelde draagt een vaal gelaat; de boten wijken,
komen nauwlijks uit de mist. Ik vind
een dode vogel op het pad en grauwe meeuwen
krijsen, onzichtbaar haast in 't grijze licht.
Ik droom van wit en zie het sneeuwen
in gedachten en doe mijn ogen dicht,
want elk kristal heeft een té felle schittering
in deze zachte, grijze oneindigheid,
vervuld van rust en van deemoediging.
Ik kan nu denken, sereen en zonder pijn,
zonder verdriet of veel opstandigheid:
Misschien zal dit de laatste winter zijn.
witte landen...
Zie... wijde witte landen -
stil verglijdend, dagen, nachten,
over hard-vereelte handen -
al de tinten der getijden
in hun greep omvattend...
en ik, o dwaas, niet meer begrijpend
een zaad - verborgen groei -
totdat het eens rijk openbloeit
Was mij van woorden, was mij tot sneeuw
waarover zonlicht rilt...
de zwarte vogels lijnen -
krijsend in de witte wijdte...
klingelslee en dampend paard
hoei...! de vlokken stormen -
als stemmen in het vroeggebed...
Terugreis uit Moskou. Tussen Moskou en Brest. okt. 1959.
waar ik ook ga of sta (g. gezelle)
Waar verbaasd ineens ik prevel
Zeg ik later: toen ik u niet kende,
denk ik nu voorgoed het bloed
| |
| |
| |
poëtisch bericht
een nieuw lied
Of het slechts dromen is,
maar wat ik weet: dat uw nieuw lied
de dagelijkse werkelijkheid
omtovert tot een zaligheid.
maar altijd weer hoor ik uw lied
dat blijheid puurt uit werkelijkheid
en 't leven floerst in tederheid.
geworden, 'k weet het niet -
maar wat ik weet: dat door uw lied
wij voor elkander zijn bereid,
verenigd in der eeuwigheid.
Of is het dan die innigheid,
die ons voortaan ten allen tijd
verbindt, 'k en weet het niet -
maar dit is toch de zin van 't lied:
dat wij voor altijd door de trouw
verbonden zijn als MAN en VROUW.
biecht van de drenkeling
Eens was mijn leven 't onbeschreven blad
Waarvan de regels hunkren naar de woorden,
Terwijl de leerling zijn diktaat vergat
En niet meer weet hoe alles samen hoorde.
't Heeft vaak geen zin voor wie, op zin gesteld,
Erasmus' Lof der zotheid nooit begrepen,
Maar 't masker van de waanzin kneedt geen held
Uit wie steeds wil met bonte leuzen dwepen.
'k Was als een vogel die, zijn vleugels kwijt,
De vlucht beproeft naar hoger regionen.
Zo was 't voor mij als een verloren strijd
En ik kwam vaak waar ik niet wilde komen.
De nachten brengen mij ook zelden rust
Wijl ruwe tronies spoken rond mijn sponde,
Maar in mijn waanzin werd ik mij bewust
Van de afgrond die ons lokt bij ieder zonde.
Toch volgt het licht de schaduw op de voet
Voor wie verkiest niet alles prijs te geven
En steeds is, bij het steigeren van mijn bloed,
't Beeld van mijn ouders mij een steun gebleven.
Zo groeit uit veel toevalligs een geheel
Waar licht en donker voor elkaar getuigen,
Maar zinvol wordt voor 't eerst mijn eigen deel
Wanneer een ander het weet om te buigen.
Dit kan slechts Hij die, Heer van mijn en dijn,
Schrijft dag voor dag en, wat wij ook beramen,
Met vaste hand recht op een schuine lijn
Wat waarde heeft voor 't eeuwig leven, amen.
nokturne
speelt steels met z'n sterren
in het egeïsch gewemel van de zee
duizend sluimerende eilanden
een droom van broze schoonheid
in de steelse sterren van de zee
en in de akwarelle morgen
proeft een ontwakende god
in het allegro van de zon
het libido van de hemel en de zee
Doorniger en roder dan ooit
heeft de zomer dit jaar de rozen getooid.
Met tederder ronding hun bladen geplooid
om harten die wijder zijn open gegaan.
Verbijsterd zie ik hun felle bloei aan.
Nu mijn rozen, voor immer naakt en berooid,
in het hevige Licht van de zomerzon staan.
marja de smet vercauteren
voor mijn vrouw
maar hoop en warm en pril
als 't eerste zwaluwzwieren.
samen-zijn
We liggen samen in het gras
en kijken naar de hoge kruinen.
Ik zie de trage wolken zeilen
Ik hoor het ruisen van de hoge bomen
Ik voel de aarde onder ons...
|
|